De reactie van het Albert van der Horst (CPB) op ons ESB-artikel (Erken, Stegeman en Thurik, 2016a) beperkt zich tot vooral tot inhoudelijk-technische kritiek op het geschatte model. We zullen eerst hierop ingaan alvorens ons te richten op de achterliggende boodschap die wat ons betreft veel belangrijker is: een macromodel voor de middellange termijn kan niet zonder een verklaring voor de ontwikkeling van de totale factorproductiviteit (TFP), zoals die mag worden verwacht in een moderne entrepreneurial economie.
De opmerking van Van der Horst dat er in de literatuur niet of nauwelijks kortetermijneffecten zijn gevonden van R&D, ondernemerschap en menselijk kapitaal op de arbeidsproductiviteit herkennen wij niet: zie bijvoorbeeld Park (1995), Frantzen (2000), Griffith et al. (2004), Cameron et al. (2005) en Buccirossi et al. (2013). Ook zijn opmerking of we wel voldoende rekening houden met conjuncturele effecten kunnen we pareren, omdat in ons artikel hier wel degelijk voor gecontroleerd is via een aparte conjunctuurvariabele. Bovendien corrigeren we ook voor cyclische effecten door middel van andere controlevariabelen: de kapitaalinkomensquote, de arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren per werkende. En op de twijfel die Van der Horst uit over de robuustheid van ons model voor de Nederlandse economie, wijzen we graag op het artikel van Erken, Donselaar en Thurik (2016) dat deze maand verschijnt in Journal of Technology Transfer. Hierin zijn voor een panel van 20 OECD-landen over een periode van 41 jaar geavanceerde econometrische schattingstechnieken toegepast om de determinanten van de TFP in kaart te brengen. Zoals eerder aangegeven kent dat artikel een lange historie waarin veel relevante empirische studies die een herleide TFP-schatting hebben uitgevoerd zijn verwerkt. Net als deze partiële studies wijzen onze schattingen allemaal in dezelfde richting: R&D, ondernemerschap en menselijk kapitaal zijn belangrijke determinanten van de TFP, zowel op de korte als lange termijn.
CPB doet niks met de kernboodschap
De discussie zou echter wat ons betreft niet alleen over de techniek van ons model moeten gaan. Al zou men het niet helemaal eens zijn met onze technisch-modelmatige opzet, dan nog zou het CPB de hand in eigen boezem moeten steken en bekijken hoe ze hun modellen kunnen aanpassen, en wel zo snel mogelijk. Want wat zegt een doorrekening van verkiezingsprogramma’s als de essentiële pijlers van de welvaart, zoals investeringen in kennis, menselijk vaardigheden en ondernemersactiviteiten worden genegeerd (zie ook Erken, Stegeman en Thurik, 2016b)? Feitelijk rekent het CPB op de korte en middellange termijn nog steeds met een ouderwets Solow-model uit de jaren vijftig. Maar we leven niet meer in een tijd waarin bedrijven via schaalvoordelen en incrementele innovaties de markt naar zich toetrekken. Het bedrijfsleven is veranderd in een veelvormig, dynamisch en innovatief geheel en de gemiddelde levensduur van bedrijven is de afgelopen decennia sterk gedaald (zie bijvoorbeeld Foster, 2012; Reeves en Pueschel, 2015). Kortom, de managed economie van Solow bestaat niet meer. We leven in een entrepreneurial economie. Daarover is sinds Audretsch en Thurik (2000 en 2001) veel geschreven.
Risicovolle ontwikkeling
Binnen zo’n dynamische innovatieve omgeving is het onontbeerlijk om als land te blijven investeringen in vernieuwing, onderwijs en bedrijfsdynamiek. Doen we dat niet, dan lopen we het risico dat de groei zal blijven tegenvallen, zoals dat eigenlijk sinds de Grote Recessie al het geval is. Dat de uitdaging groot is laten recente berekeningen van het IMF (2016) zien. Voor een gemiddelde van 36 landen geldt dat, gegeven het huidige R&D-subsidieniveau, er sprake is van substantiële onderinvesteringen in bedrijfs-R&D van bijna 40%. Jones en Williams (1998) concluderen voor de VS dat het maatschappelijk optimale R&D-investeringsniveau zelfs twee tot vier keer hoger ligt dan het daadwerkelijke niveau.
Er is dus veel ruimte voor verbetering en een land kan zich niet rijk rekenen. Maar gek genoeg gebeurt dat door het CPB wel, omdat het bureau in het basispad van zijn middellangetermijnscenario de arbeidsproductiviteitgroei uit het verleden simpelweg doortrekt. Het CPB deelt in de doorrekening van verkiezingsprogramma’s hiermee eigenlijk gratis economische groei uit, terwijl onduidelijk blijft hoe deze groei precies tot stand komt. En het is nog zorgwekkender: partijen die het mes zetten in innovatiebeleid, onderwijs of belangrijke randvoorwaarden voor ondernemerschap komen hiermee weg, want het leidt in het CPB-model niet tot een lagere economische groei in de aankomende kabinetsperiode. Het beschrijven van de effecten in de Kansrijk-serie expliciteert ons inziens onvoldoende de waarde van kennisontwikkeling en dynamisch ondernemerschap en maakt bezuinigen op deze posten voor partijen dan ook nog steeds een aantrekkelijke optie.
CPB: Ga met je tijd mee
De methode waarmee het CPB omgaat met onze kritiek lijkt op de manier waarop TFP is gemodelleerd in hun macromodel: lijntjes doortrekken uit het verleden en geen rekening houden met kennisspillovers. We bieden gratis kennis aan om het model van het CPB te verbeteren, maar dat wordt terzijde geschoven als zijnde niet overtuigend. Het zou voor het CPB goed zijn om op dit terrein de luiken open te zetten. De meerwaarde, ook van het CPB bij het doorrekenen van verkiezingsprogramma’s, zou nu juist moeten zijn om de pijlers die de toekomst van Nederland bepalen op een goede manier te analyseren.
Literatuur
Audretsch, D.B. & Thurik, A.R. (2000), Capitalism and democracy in the 21st century: from the managed to the entrepreneurial economy, Journal of Evolutionary Economics, 10(1-2), 17-34.
Audretsch, D.B. & Thurik, A.R. (2001), What is new about the new economy: sources of growth in the managed and entrepreneurial economies, Industrial and Corporate Change, 10(1), 267-315.
Buccirossi, P., Ciari, L., Duso, T., Spagnolo, G., & Vitale, C. (2013). Competition policy and productivity growth: an empirical assessment. Review of Economics and Statistics, 95(4), 1324-1336.
Cameron, G., Proudman, J., & Redding, S. (2005). Technological convergence, R&D, trade and productivity growth. European Economic Review, 49(3), 775-807.
Erken, H.P.G., P. Donselaar & Thurik, A.R. (2016). Total factor productivity and the role of entrepreneurship. Journal of Technology Transfer, forthcoming.
Erken, H.P.G., H. Stegeman en Thurik, A.R. (2016. CPB heeft geen oog voor vernieuwing en ondernemen, Financieele Dagblad, 7-9-2016.
Erken, H.P.G., H. Stegeman en Thurik, A.R (2016). Het belang van innovatie, onderwijs en ondernemerschap voor groei, ESB, 101 (4741), 600-603.
Foster, R. (2012). Creative destruction whips through corporate America. Boston: Innosight.
Frantzen, D. (2000). R&D, human capital and international technology spillovers: a cross-country analysis. Scandinavian Journal of Economics, 102(1), 57-75.
Griffith, R., Redding, S., & Van Reenen, J. (2004). Mapping the two faces of R&D: Productivity growth in a panel of OECD industries. Review of economics and statistics, 86(4), 883-895.
IMF (2016). IMF fiscal monitor. Acting now, acting together, Washington D.C.
Jones, C. I., & Williams, J. C. (1998). Measuring the social return to R&D. Quarterly Journal of Economics, 1119-1135.
Park, W.G. (1995). International R&D spillovers and OECD economic growth. Economic Inquiry, 33(4), 571-591.
Reeves, M. & Pueschel, L. (2015). Die another day: What leaders can do about the shrinking life expectancy of corporations, New York: Boston Consulting Group.
Auteurs
Categorieën