Conjunctuurindicator
januari 1990
Conjunctuur daalt nauwelijks
Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator
De conjunctuur, zoals voorspeld door de DNB-conjunctuurindicator, toont in maart 1990 een verdere achteruitgang. De omvang van deze achteruitgang, gerekend vanaf
de conjuncture^ top in november 1989, is overigens bijzonder gering. In feite bevindt de conjunctuur zich al vanaf
maart 1989 op een vrijwel vlak niveau. Achter het min of
meer constante conjunctuurbeeld dat de samengestelde
indicator laat zien, gaat de ontwikkeling van vijf componenten schuil met elk een eigen, veel minder vlakke, conjunctuurbeweging. Dit blijkt duidelijk uit tabel 1, waarin de
bijdragen van de componenten aan de verandering van de
indicator staan.
De feitelijke orderontvangst in de Industrie laat het laatste jaar een wisselend patroon zien. Voor het eerste kwartaal van 1990 is de bijdrage aan de indicator met -40 fors
negatief. Ook de bijdrage van de verwachte omzet van
nieuwe NCM-polishouders was de afgelopen kwartalen
watgrillig. De bijdrage voorde eerste driemaanden in 1990
is negatief (-4). De reele geldhoeveelheid wijst vanwege de
afzwakking van de hoge geldgroei al enige kwartalen op
een omslag van de conjunctuur (bijdrage: -32). De IFOconjunctuurindicator van de Bondsrepubliek laat tot en met
maart 1990 een conjunctuurverbetering zien maar wel met
steeds kleinere stappen (bijdrage: +11). De groei in WestDuitsland is de afgelopen kwartalen krachtig geweest,
mede door uitbundige groei van export en investeringen.
Het opengaan van de grens met Oost-Duitsland zorgt voor
een extra impuls in de vorm van overheidsuitgaven voor
vluchtelingen en – in de vorm van begroetingsgeld – voor
bezoekers. Omdat de capaciteitsgrenzen steeds meer in
zicht komen of reeds worden bereikt, lijkt een matiging van
die groei toch onafwendbaar. Ook de verwachte bedrijvigheid in de Nederlandse Industrie heeft tot en met het eerste
kwartaal van 1990 een positieve bijdrage aan de indicator
Tabel 1. Bijdragen van de componenten aan de mutatie in
de Conjunctuurindicator
1988
III IV
1989
I
II
1990
I
III
IV
45
16 11
IFO-conjunctuurindicator
BRD
Verwachte bedrijvigheid,
Industrie
Feitelijke orderontvangst,
Industrie
Verwachte omzet nieuwe
NCM-polishouders
Reele geldhoeveelheid
Indicator
Diffusie-index
61
74
99
60
1980
81
57 46 75
0 -42
2 -40
59 60 83 -52 46 10 -4
14 9 31 35 -4 -18 -32
214 206 364 110
5
5
5
4
74
3
62 -51
4
82
83
84
85
86
87
88
89
90
geleverd (+14). In Nederland is de bezettingsgraad eveneens hoog waardoor verdere groei waarschijnlijk zal worden getemperd.
De laatste regel van tabel 1 is de diffusie-index. Dat is
het aantal componenten met conjunctuurverbetering. Deze
daalt tot 2 in het laatste kwartaal hetgeen – net als het
beloop van de indicator zelf – op een omslag duidt.
Groei
De indicator richt zich op de ontwikkeling van de produktie in de verwerkende Industrie waarbij onderscheid wordt
gemaakt tussen trendmatige groei en conjuncture^ fluctuaties rond de trend. De aan het beloop van de indicator
ten grondslag liggende berekeningen duiden op een dating
van de groei tot een fractie boven de trendmatige waarde
van 2,5%1 (zie tabel 2). Dit impliceert dat de conjuncture^
bijdrage aan de groei bijna geheel verdwenen, maar nog
steeds niet negatief is.
Conclusie
De Conjunctuurindicator laat vanaf november 1989 tot
eind maart 1990 een heel bescheiden achteruitgang van
de conjunctuur zien. In groeitermen uitgedrukt neemt de
groei af tot net iets boven het trendmatige niveau.
Tabel 2. Groei industriele produktie volgens de indicator*
1989
23 17 76 67 29 52 14
1990
mrt
okt
nov dec
jan
feb
mrt
Trend
Conjunctuur
2,6
1,7
2,6
1,1
2,6
1,0
2,6
0,7
2,6
0,4
2,6 2,5
0,3 0,2
Groei
4,3
3,7
3,6
3,3
3,0
2,9
2,7
a. In procenten van de overeenkomstige maand van het vorige jaar.
2
Toelichting: de bijdragen luiden in eenduizendste eenheden van de figuur,
dat wil zeggen genormaliseerde waarden. De diffusie-index is het aantal
componenten dat een conjunctuurverbetering aangeeft.
50
Indicator
Realisatie
1. De trendmatige groei ligt 0,5 procentpunt hoger dan in eerdere
berekeningen. Dit is het gevolg van de herziene produktiecijfers
van de Nationale Rekeningen. Deze herziening tot 1985 terug
heeft ook de realisatiecijfers in figuur 1 bemvloed, en wel vanwege de berekeningsmethode – vanaf 1983.