Ga direct naar de content

Het midden- en kleinbedrijf in het begin van de jaren negentig

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 10 1990

Het midden- en kleinbedrijf in
het begin van de jaren negentig
De afzetgroei van het midden- en kleinbedrijf (mkb) gaat na de hoogconjunctuur in 1988
en 1989 de komende jaren vertragen. Niettemin zijn de vooruitzichten positief. Ook het
regeerakkoord pakt voor de kleine en middelgrote bedrijven niet ongunstig uit. De
risico’s zijn echter omvangrijk. Als de loonstijging uit de hand loopt gaat dit op langere
termijn ook in het mkb veel banen kosten.

DRS. W.H. J. VERHOEVEN – DRS. A.R.M. WENNEKERS*
Terugblik en perspectief
Het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) liet in het
afgelopen decennium extreme mutaties zien. De recessie
aan het begin van de jaren tachtig kwam er harder aan dan
in de rest van het bedrijfsleven. Zoals de figuur laat zien,
daalde het produktievolume van het mkb in de jaren 19811983 met in totaal bijna 10%. Het economische herstel
vanaf 1983, dat voornamelijk ‘export-led’ was, kwam in het
mkb relatief langzaam op gang.
In 1985 sloeg het beeld om en noteerde het mkb gedurende enkele jaren de sterkste groei. Dit hing vooral samen
met de sterke opleving van de investeringen in woningen
en bedrijfsgebouwen en met verbeterde exportprestaties
van de kleinere bedrijven, terwijl de consumptie niet langer
een remmende factor vormde.
De jaren 1988 en 1989 waren ook voor het midden- en
kleinbedrijf topjaren, hoewel de groei lets bij die van het
grootbedrijf achterbleef.

Figuur. Produktiegroei in het mkb en in het particuliere
bedrijfsleven3, 1981-1994.
% groei

1989

a. Exclusief landbouw.
Bran: EIM.

28

Nu we op de drempel van de jaren negentig staan,
tekenen zich de contouren van een aantal structured ontwikkelingen scherper af. De eenwording van de Europese
markt heeft ook voor de kleine en middelgrote bedrijven
verreikende gevolgen1. De toenemende internationale
handel tussen de lidstaten van de EG biedt kansen aan met
name vervoer en groothandel, die niet alleen betrokken zijn
bij de uitvoer maar ook bij de invoer van goederen. De
kleine industrie zal meer kunnen gaan exporteren, maar zal
dit ook moeten om terreinverlies op de thuismarkt te compenseren. De detail handel en de consumptieve dienstverlening zullen indirect profiteren van een hoger welvaartspeil. Ten slotte zal het mkb in sommige industrietakken, in
de groothandel en in het goederenwegvervoer marktaandeel verliezen door verdere schaalvergroting.
Minder duidelijk, maardaarom nog niet onbelangrijk, zijn
de gevolgen van de overrompelende gebeurtenissen in
Oost-Europa. Zullen deze ontwikkelingen leiden tot vertraging van de integratie van West-Europa, of zal een markt
van de Atlantische Oceaan tot de Oeral ontstaan, waardoor
de economische groei juist wordt aangezwengeld?
Evenmin voorspelbaar is de altijd grillige conjunctuurbeweging. Wel is er momenteel enige consensus dat althans
de trendmatige groei gematigder zal zijn dan de hoogconjunctuur van de laatste jaren.
In dit artikel laten we zien hoe de ontwikkeling van het
Nederlandse mkb er de komende vijf jaar tegen die achtergrond uit zou kunnen zien. Uitgangspunt zijn de Macro
economische verkenning 1990 van het Centraal Planbureau alsmede het regeerakkoord. Cruciaal daarbij is dat
wordt uitgegaan van een redelijke groei van de wereldhandel (5% per jaar) en van een gematigde reele loonvoetontwikkeling (circa 1,5% per jaar). Deze veronderstellingen
vormen tevens de Achilleshiel van de prognose. Aan het
slot van ons artikel proberen we daarom de risico’s enigszins te kwantificeren.

1991-94

* De auteurs zijn verbonden aan het Economised Instituut voor het
Midden- en Kleinbedrijf (EIM) te Zoetermeer.
1. Zie ook A.C.P. de Koning, Kleine bedrijven op een grote Europese markt, EIM, mei 1989.

Aizetontwikkelingen in het mkb____•
In 1990 wordt voor het mkb een groei van het afzetvolume met 3,25% verwacht. De afzetontwikkeling zal hierbij
per sector verschillen. De groothandel groeit het snelst, de
bouwnijverheid zal het minst groeien. Tabel 1 geeft een
beeld van het mkb per sector. Ook in de periode 1991 -1994
lijkt een groei van gemiddeld 3,25% per jaar haalbaar. De
sterkste groei wordt dan in het vervoer verwacht, terwijl de
groei in de bouwnijverheid opnieuw het kleinst zal zijn. De
afzetontwikkeling van het mkb blijft zowel in 1990 als in de
jaren erna ongeveer 0,5% achter bij die van de grote
bedrijven. Dit verschil hangt vooral samen metde structuur.
Het grootbedrijf is sterk exportgericht, terwijl naar sectoren
bezien de Industrie zeer dominant is. Dit is bij het mkb veel
minder het geval.
De afzetontwikkeling hangt nauw samen met de ontwikkelingen in binnen- en buitenland en het regeringsbeleid.
Consumptiegoederen en diensten vormen met 30% van
de afzet een belangrijke afzetcategorie voor het mkb. Kleine
bedrijven zijn meer dan grote bedrijven op de lokale en
regionale markt gericht, waarbij het contact met de consument voorop staat. Dit geldt voor alle sectoren. Detailhandel,
horeca en auto- en reparatiesector zijn zelfs vrijwel geheel
op de consument gericht. De consumptieve afzet van het
mkb kan dit jaar met 2,5% toenemen. Voor de periode
1991-1994 wordt een groei van 2,25% voorzien. Deze ontwikkeling hangt nauw samen met het verloop van de koopkrachtontwikkeling van gezinnen. Vooralsnog wordt uitgegaan van een gematigde loonontwikkeling. De koopkracht
wordt in 1990 positief bei’nvloed door de belastingverlaging
uit hoofde van de zogenaamde ‘Oort-operatie’, terwijl voor
de periode na 1990 wordt uitgegaan van een verlaging van
het algemene btw-tarief met 1,5%-punt. De koopkrachtverruiming gaat slechts ten dele gepaard met een afzetgroei
voor het mkb. Het mkb in de detailhandel verliest voortdurend
marktaandeel, omdat de consument in toenemende mate
zijn inkopen doet bij het grootwinkelbedrijf. Verder ondervinden producerende bedrijven steeds meer concurrence uit het
buitenland, wat leidt tot verdergaande invoerpenetratie. Bij
de consumptieve afzet is ook het koopkrachtplaatje van
belang, omdat hogere inkomens een ander bestedingspatroon hebben dan lagere inkomens. In het kader van het
regeerakkoord is het koopkrachtplaatje lets gewijzigd ten
gunste van de lagere inkomens. De effecten van het regeerakkoord op de consumptieve afzet in het mkb worden vooral
in de periode 1991-1994 zichtbaar. In die periode neemt de
consumptieve afzet door de regeringsvoomemens met ruim
0,25% per jaar extra toe.
Intermediaire goederen betreffen de toelevering van
halffabrikaten en diensten aan het bedrijfsleven. Buiten de
detailhandel, horeca en auto- en reparatiesector zijn deze
leveringen in belangrijke mate bepalend voor de afzetontTabel 1. Ontwikkeling van afzet en werkgelegenheid van
het mkb per sector a
Omschrijving

Industrie
Bouwnijverheid
Groothandel
Detailhandel

Horeca
Auto en reparatie
Vervoer
Dienstverlening

Afzet
1990
1991-94
3,75
0,75
5,5
2,75
2,25
3,5
3
3

a. Inclusief effecten regeerakkoord.

ESB 10-1-1990

3,25
2
4
2,25
2,25
3
4,25
3,5

Werkgelegenheid
1990

1991-94

5.000
1.000

2.500
1.000
6.500
500
1.500
2.500
2.000
6.500

6.500
3.500
1.500
1.500
1.000
6.000

wikkeling in het mkb. De afzet van het mkb bestaat dan ook
voor ruim 35% uit intermediaire leveringen. Het mkb levert
relatief veel aan de landbouw, de groothandel en de bouwnijverheid. De leveringen aan de Industrie zijn weliswaar
omvangrijk, maar in vergelijking met de rest van het bedrijfsleven relatief laag.
De toeleveringen aan de Industrie en groothandel vertonen hoge groeicijfers. Door de toenemende specialisatie
en concentratie op kernactiviteiten besteden met name
grotere industriele bedrijven in toenemende mate activiteiten uit. Dit gaat echter ook gepaard met een groeiende
internationalisatie. Op dit moment is circa 40% van de
intermediaire goederen en diensten afkomstig uit het buitenland. De invoer groeit daarbij sneller dan de toeleveringen van binnenlandse herkomst. De intermediaire leveringen van het mkb worden verder afgeremd door de relatief
geringe produktiegroei in de bouwnijverheid en de landbouw. Zowel voor 1990 als voor de periode 1991-1994
wordt een gemiddelde jaarlijkse groei van 2,75% voorzien.
Investeringsgoederen maken op dit moment bijna 15%
van de afzet van het mkb uit. Slechts een beperkt aantal
sectoren brengt investeringsgoederen voort. De afzet van
investeringsgoederen is vooral van belang voor de bouwnijverheid. Circa 70% van de investeringsafzet van het mkb
– woningen en gebouwen – is van deze sector afkomstig.
Het overige deel – outillage en transportmiddelen – is
gelijkelijk verdeeld over Industrie en groothandel. De groothandel verzorgt hierbij vooral de distributie van de ingevoerde machines en transportmiddelen. Naar verwachting
zal in het mkb de investeringsafzet dit jaar slechts met
1,75% toenemen, aanmerkelijk minder dan in voorgaande
jaren, toen een gemiddelde groei van 5% werd gerealiseerd. Voor de periode 1991 -1994 lijkt een groei van 2,25%
mogelijk. In vergelijking met voorgaande jaren zal het
aantal te bouwen woningen teruglopen, terwijl de bedrijfsinvesteringen minder snel toenemen dan in de afgelopen
jaren. Dit geldt met name voor bedrijfsgebouwen. Wel
nemen de overheidsinvesteringen sterker toe dan de afgelopen jaren, wat nog wordt versterkt door de in het regeerakkoord gemaakte afspraken. Door de voorgenomen regeringsmaatregelen neemt ook de woningbouw minder af
dan eerder was voorzien. Het effect van het regeerakkoord
is trouwens het grootst voor de investeringsafzet. Van het
akkoord gaat een positief effect van gemiddeld 0,75% per
jaar uit.
De export van het mkb, van belang voor de Industrie, de
groothandel en het vervoer, zal in 1990 met een groei van
6,25% de snelst groeiende afzetcategorie zijn. Voor de
periode 1991 -1994 is enige groeivertraging verondersteld,
maar ook in deze periode zal de export (5,5%) aanmerkelijk
sneller groeien dan de binnenlandse afzet (2,25%). In deze
periode zal de voltooiing van de interne Europese markt
(EG-’92) een feit worden. Hiervan gaan positieve impulsen
uit naar met name het vervoer en de groothandel. Ofschoon kleinere bedrijven aanmerkelijk minder exporteren
dan grote bedrijven, is export voor het mkb niet onbelangrijk. Kleine en middelgrote ondernemingen exporteren ongeveer 20% van hun afzet. Bij het industriele mkb is dit zelfs
ruim 35%. De export van het mkb gaat voor ongeveer
tweederde naar Belgie en de Bondsrepubliek. Ruim 90%
gaat naar de EG-landen. Door hun geringe middelen om
de buitenlandse markt te bewerken is de export van kleine
en middelgrote bedrijven extra gevoelig voor de concurrentie van buitenlandse ondernemingen.

Werkgelegenheid
In de achter ons liggende vier jaar hebben de kleine en
middelgrote bedrijven een grote bijdrage aan het werkge-

29

legenheidsherstel geleverd. Naar schatting steeg het
arbeidsvolume van het mkb in deze periode met 150.000
arbeidsjaren, waardoor bijna 200.000 mensen extra aan de
slag konden. Het arbeidsvolume in de grote bedrijven nam
met ongeveer 100.000 arbeidsjaren toe, zodat het mkb
60% van de werkgelegenheidscreatie in het particuliere
bedrijfsleven voor zijn rekening nam. Daarentegen kwamen er in de overige sectoren (onder andere kwartaire
diensten en overheid) slechts circa 50.000 arbeidsjaren bij.
De grootste bijdrage werd geleverd door de groothandel,
waar ook de afzet het sterkste groeide, en door de bouwnijverheid, die zich enigszins herstelde van de conjuncturele dreun die daar in de eerste helft van de jaren tachtig
werd uitgedeeld. Opvallend is bovendien dat in het industriele mkb duidelijk meer banen werden gecreeerd dan in
de veel omvangrijkere grootschalige Industrie. In absolute
zin zal de werkgelegenheidscreatie van het mkb de komende vijf jaar met in totaal ruim 100.000 arbeidsjaren geringer
zijn. Deze vertraging hangt uiteraard nauw samen met het
naar verwachting lagere tempo van de economische groei,
en zal zich ook bij het grootbedrijf manifesteren. In relatieve
zin zal de bijdrage van het mkb daarom ongewijzigd hoog
kunnen blijven. Daarbij zal de bouwnijverheid geen inbreng
van betekenis meer hebben, hoewel het regeerakkoord de
schade enigszins beperkt. In de groothandel en de financiele, zakelijke en overige dienstverlening zal de werkgelegenheidscreatie daarentegen vrijwel onverminderd kunnen verdergaan.

Kosten en winstgevendheid
Het algemene winstherstel is aan veel kleine en middelgrote bedrijven bepaald niet voorbijgegaan. De totale
winstsom van het mkb steeg de afgelopen periode met
gemiddeld meer dan 10% per jaar. Helaas ontbreekt exacte
informatie over het gemiddelde rendement op het gei’nvesteerde vermogen in deze sector. Wel kan de arbeidsinkomensquote (aiq) van het mkb een indruk geven. Bevond
de aiq zich in 1982 op een zeer hoog peil van 97%,
inmiddels is deze gedaald tot circa 82%. Aan dit rendementsherstel heeft vooral de algemene loonmatiging bijgedragen. Daarbij hebben de marktomstandigheden, vooral
op de buitenlandse markten, margeverbetering mogelijk
gemaakt. Het winstherstel was relatief fors in het middenbedrijf, terwijl het kleinbedrijf enigszins achterbleef. Daardoor, alsmede door andere factoren zoals de degressie in
de zelfstandigenaftrek en in 1988 het verdwijnen van de
basispremie WIR, was de stijging van het reele beschikbare inkomen van zelfstandigen beperkt. De komende jaren
zullen, zelfs bij de veronderstelde gematigde loonvoetontwikkeling, de loonkosten per eenheid produkt in het arbeidsintensieve mkb weer enigszins gaan stijgen. Een
label 2. Kerngegevens van het mkb in de periode 19871994
1987-90 w.o.1990a 1991-94a

Omschrijving

Afzetvolume
w.o. export
Afzetprijs (excl. btw)
Produktievolume
Loonvoet
Winst

%
%
%
%
%
%

Werkgelegenheid (arbj.)

abs.

w.o. werknemers (arbj.)

abs.

a. Inclusief effecten regeerakkoord.

30

Gemiddelde mutatie per jaar
3,25
3,25
3,75
6,25
1,25
4
2,75
9,75
33.000
31.000

6,25
2,25
3,25
3,75
6,25
26.000
23.000

5,5
1,5
3,25
3,5
5,75
23.000
19.000

Tabel 3. Belangrijkste effecten van het regeerakkoord voor
het mkb
Centrale
projectie3
1990

1991-94

Effect envan
regeerakkoord
1990 1991-94

Gemiddelde mutatie per jaar
Afzetvolume
Afzetprijs (excl. btw)
Loonvoet
Winst

%
%
%

3,25
2,25
3,25

/o

6,5

Werkgelegenheid (arbj.) abs. 28.000

3
1,5
3,5
5,5
21 .000

0
0,25
0,1
0,05
0,4
0,1
-0,3
0,3
-1.500 2.000

a. Bran: EIM, Economische verkenrimg mkb 1990 en vooruitzichten voor
1991-1994, September 1989.

verdere daling van de aiq wordt dan ook niet verwacht.
Aangezien sterkere loonstijgingen niet onaannemelijk zijn,
liggen hier duidelijk risico’s.

Het regeerakkoord
In het hiervoor geschetste beeld voor het mkb is rekening gehouden met het regeerakkoord. Hieronder willen we
meer expliciet ingaan op de effecten van dit akkoord voor
het mkb. Bij het aantreden van het nieuwe kabinet is in het
Regeerakkoord 19892een aantal beleidsafspraken tussen
de regeringspartijen CDA en PvdA vastgelegd. Zo zullen
met ingang van 1990 extra investeringen worden gedaan
in het kader van de intensivering van het milieubeleid en
ter stimulering van het openbaar vervoer. Ook zal in de
periode 1991-1994 het sociale-woningbouwprogramma
worden uitgebreid.
Verder wordt door het herstel van de koppeling en een
verhoging van de kinderbijslag de koopkracht van de lager
betaalden verbeterd. In 1990 worden de collectieve lasten
voor de bovenminimale inkomens verhoogd door de sociale premies boven lastendekkend niveau vast te stellen. Dit
wordt dan in de latere jaren weer gecompenseerd. Ook zal
het algemene btw-tarief in de loop van de periode 1991 1994 worden verlaagd met 1,5 procentpunt. Blijkens berekeningen van het CPB hebben deze beleidsmaatregelen
voor 1990 nog weinig gevolgen3. Wel zullen door de hogere sociale premies de loonkosten en daarmee ook de
prijzen iets stijgen. In de periode 1991-1994 zijn de gevolgen groter. De produktie van bedrijven neemt 0,1 % per jaar
extra toe, waarbij de Werkgelegenheid in het bedrijfsleven
jaarlijks met 2.500 arbeidsjaren extra toe zal nemen. Dit
accres vindt echter grotendeels plaats bij de kwartaire
dienstverlening en het openbaar vervoer, terwijl daarnaast
de Werkgelegenheid bij de overheid per jaar met gemiddeld
2.000 arbeidsjaren zal toenemen. Voor het mkb zijn de
gevolgen iets groter dan voor het totale bedrijfsleven4.
Door de hogere consumptie en de hogere investeringen
neemt de produktie van het mkb gemiddeld met 0,25% per
jaar extra toe. Binnen het mkb neemt met name de bouwproduktie toe (0,7%). De industriele produktie neemt echter
2. Regeerakkoord, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21
132, nr. 9.

3. De effecten zijn gepubliceerd in de Bijlage van het Regeerakkoord 1989; de geschetste effecten zijn genomen ten opzichte van
de in de Macro economische verkenning 1990 geschetste onlwikkelingen.
4. De in deze paragraaf geschetste effecten van het regeerakkoord voor het mkb zijn genomen ten opzichte van de mkb-ontwikkelingen die eerderzijn gepubliceerd in: Economische verkenning mkb 1990 en vooruitzichten voor 1991-1994, EIM, Zoetermeer, September 1989.

nauwelijkstoe. De hogere prijzen leiden namelijktot invoerpenetratie, wat de groeimogelijkheden voor de Industrie
afremt.
De werkgelegenheid neemt met gemiddeld 2.000 arbeidsjaren extra toe. Deze toename is vrijwel geheel geconcentreerd bij de bouwnijverheid. Opgemerkt moet worden dat door het regeerakkoord de werkgelegenheid in de
grote bedrijven lets zal afnemen. Dit is vooral binnen de
Industrie het geval.

Risico’s_____________________
De economische ontwikkeling van het mkb, zoals deze
hier is geschetst, is in hoge mate bepaald door de veronderstellingen omtrent de Internationale ontwikkelingen en
het kostenverloop in het binnenland. De veronderstelde
ontwikkeling is voor het begin van de jaren negentig met
grote onzekerheden omkleed. Internationaal is er al gedurende zeven jaar sprake van economised herstel. Een
conjuncturele omslag is de komende jaren zeker niet uitgesloten; dit is met name afhankelijk van de ontwikkelingen
in de Verenigde Staten. Daarnaast is voor Nederland uitgegaan van een zeer gematigde loonontwikkeling de komende jaren. De looneisen die momenteel in de cao-onderhandelingen zijn ingebracht doen echter vermoeden dat
de loonvoetstijging wel eens hoger zou kunnen uitvallen
dan hiervoor is aangegeven. Daarom worden hier twee
varianten gepresenteerd die de effecten laten zien van 1 %
minder wereldhandel gedurende vier jaar en die van 1 %
meer loonvoetstijging. De berekeningen zijn uitgevoerd
met het ‘achtsectorenmodel voor het mkb’ dat sinds korte
tijd op het HIM operationeel is5.

1% minder wereldhandel gedurende vier jaar
Door de minder sterke groei van de wereldhandel verslechteren de exportmogelijkheden. Hierdoor worden tegelijkertijd de groeimogelijkheden voor de toeleverende bedrijven beperkt. De investeringen komen onder druk en
daarmee ook de afzet van investeringsgoederen. Ook dit
heeft weer zijn weerslag op de toeleverende bedrijven. De
werkgelegenheid zal afnemen; dit remt de loonvoetstijging
af en daarmee ook de koopkracht van gezinnen, wat een
negatief effect heeft op de consumptieve afzet. Na vier jaar
zal de afzet van het mkb 2,1% lager uitkomen dan in de
centrale projectie. De winsten komen dan 5,6% lager uit en
de werkgelegenheid loopt in het mkb met 9.000 arbeidsjaren terug. Naar sector bezien zijn de gevolgen het grootst

voorde exportgerichte sectoren: industrie, groothandel en
vervoer. Per saldo wijkt het beeld voor het mkb niet sterk
af van dat voor het totale bedrijfsleven.
1% meer loonstijging gedurende vier jaar
Door de hogere loonvoetstijging (met doorwerking op de
ambtenarensalarissen en uitkeringen) stijgen de prijzen en
verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven. Dit leidt tot invoerpenetratie en minder exportgroei.
Ook worden hierdoor de intermediaire leveringen negatief
beTnvloed. Wel neemt op korte termijn de koopkracht van
gezinnen toe, wat gunstig is voor de consumptieve afzet.
Dit kan echter niet verhinderen dat per saldo de afzet van
het mkb slechts 0,4% hoger ligt dan in de centrale projectie.
De werkgelegenheid neemt echter forsaf. Na vier jaar komt
de werkgelegenheid in het mkb 16.000 arbeidsjaren lager
uit dan in de centrale projectie.
Tussen de sectoren bestaan er aanzienlijke verschillen.
Terwijl de afzet in de industrie na vier jaar bijna 1% lager
ligt dan in het centrale pad, ligt deze in de detailhandel ruim
3% hoger. De werkgelegenheid daalt echter in alle sectoren. Op de wat langere termijn zijn de effecten echter
overwegend negatief. Een produktiedaling en een verdere
daling van de werkgelegenheid liggen dan in het verschiet.
Door het relatief grote belang van de particuliere consumptie voor het mkb, zijn de gevolgen van deze variant minder
negatief dan voor het bedrijfsleven als geheel. Voor het
totale bedrijfsleven is na vier jaar geen sprake van produktiegroei.

Wim Verhoeven
Sander Wennekers
5. Begin 1990 zal een publikatie verschijnen over het achtsectorenmodel van het mkb. Hierin wordt een uitgebreide beschrijving
van het model gegeven, terwijl daarnaast modelvarianten aan de
orde komen.

label 4. Effecten voor het mkb van 1% minder wereldhandel en 1% extra loonstijging gedurende vier jaar
1% minder
wereldhandel

1% meer
loonstijging

Gecumuleerde effecten na 4 jaar3

Uitgangspunten
Wereldhandel
Loonvoet

-4
0

Resultaten

Afzetvolume
w.o. export
consumptieve afzet
Afzetprijs (excl. btw)
Loonvoet
Winst
Werkgelegenheid (arbj.)

%

-2,1

%
%
%
%
%
abs.

-3,3
-1,1
-0,4
-1,3
-5,6
-9.000

0,4
-1,5
2,4
1,6
5,7
-0,3
-16.000

a. Gecumuleerde effecten als procentuele afwijking van de centrale projectie
(%), c.q. als absolute afwijking (abs.).

ESB 10-1-1990

31

Auteurs