Conjunctuurindicator
augustus 1989
Hoogconjunctuur duurt nog voort
Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator
De waarde van de DNB-conjunctuurindicator voor oktober komt nagenoeg overeen met het hoge niveau in de
daaraan voorafgaande maanden (zie figuur 1). Daarmee is
volgens de indicator al vanaf april sprake van een vlak conjunctuurbeloop. Dit vormt dus een aanwijzing dat de groei
de komende maanden zal afzwakken.
De indicator richt zich op de ontwikkeling van de produktie in de verwerkende industrie, waarbij een onderscheid is
gemaakt tussen de trendmatige groei en de conjuncture^
fluctuaties rond de trend. De aan het beloop van de indicator ten grondslag liggende becijferingen duiden er op dat
de conjuncturele component in de industriele produktiegroei zal teruglopen van 1,5 procentpunt in mei tot 0,9 procentpunt in oktober (tabel 1). De trendmatige groei van de
produktie in de verwerkende industrie zal in oktober, evenals in de voorgaande maanden, bijna 2% bedragen ten opzichte van het niveau van een jaar tevoren.
Tabel 1. Groei industriele produktie volgens de indicator3
1989
mei
juni
juli
aug
sep
okt
Trend
Conjunctuur
1,9
1,9
1,4
1,9
1,3
1,9
1,5
1,1
1,9
1,0
0,9
Groei
3,4
3,3
3,2
3,0
2,9
2,8
1,9
a. In procenten ten opzichte van de overeenkomstige maand van het vorige jaar
Blijkens de in de pers verschenen berichten over de Koninginne-MEV 1990heeft het Centraal Planbureau de toch
al gunstige verwachtingen voor de Nederlandse economie
in 1989, zoals deze naar voren kwamen in het Centraal
Economisch Plan 1989, iets naar boven bijgesteld. Voor
1990 wordt nog steeds een lagere groei voorzien. Het door
Figuur 2. Groei bruto nationaalprodukten conjunctuur, procentuele volumemutaties per jaar
a
6
raming
realisatie
1967
1971
1975
1979
1983
1987
Toelichting: jaren waarin de conjunctuur daalde zijn aangegeven door arcering.
Raming: CPB, Centraal Economisch Plan 1989en Economisch beeld 1990.
Indicator
Realisatie
2r
1980
81
82
83
84
85
86
87
het CPB geschetste beeld van een groeiversnelling in 1989
en een lichte groeivertraging in 1990 spoort met het beloop
van de Conjunctuurindicator. Hierbij moet worden bedacht
dat de groeicijfers van het CPB jaargemiddelden en die van
de indicator maandcijfers zijn.
Bij beschouwingen overde algemene economische ontwikkeling richt de aandacht zich veelal op het bruto nationaal produkt (bnp). Als feitelijke maatstaf van de conjunctuur waarop de DNB-conjunctuurindicator is geent, dient
daarentegen de conjuncture^ component van de produktie van de verwerkende industrie. Dit is de zogenoemde
realisatiereeks. Een praktische reden voor de keuze voor
de industriele produktie als realisatiereeks is dat hierover
maandelijks nieuwe cijfers met slechts een korte vertraging
beschikbaar komen. Daarnaast kan de bedrijvigheid in
deze sector worden gezien als een vroege en gevoelige
graadmeter van de conjuncture^ ontwikkeling vanwege
het grote aandeel van de export in de afzet van de industrie waardoor de invloed van het buitenland sterk tot uitdrukking komt.
De vraag rijst hoe de conjunctuur in de bredere maatstaf, het bnp, zich verhoudt tot die in de produktie in de industrie. Ter beantwoording van die vraag geeft figuur 2 de
groeicijfers van het bnp op jaarbasis tegen de achtergrond
van de conjunctuur volgens de DNB-indicator. Daarbij zijn
de jaren waarin de door de DNB-indicator als uitgangspunt
genomen realisatiereeks daalde aangeduid met arceringen1. Het blijkt dat alle conjuncture^ bewegingen van de
indicator in de bnp-groeicijfers zijn terug te vinden. Dat is
treffend, mede daar van het bnp jaarcijfers en van de industriele produktie maandcijfers genomen zijn en bovendien ongecorrigeerde groeicijfers van het bnp vergeleken
worden met sterk bewerkte cijfers van de industriele produktie. De aan de produktie van de industrie gerelateerde
conjunctuur is kennelijk voldoende representatief om ook
te gelden voor een bredere maatstaf zoals het bnp.
Conclusie. De Conjunctuurindicator duidt erop dat de
conjunctuur zich tot en met oktober op een hoog niveau
handhaaft. Dit impliceert enige afzwakking van de groei,
hetgeen past in het door het CPB voorziene beeld van hoge
groei in 1989 en lagere groei in 1990.
1. Bij de arcering is geen rekening gehouden met de korte opleving rond 1981. Deze duurde te kort en was onvoldoende inten-
sief om de jaarcijfers van het bnp te bei’nvloeden.
756