markten
Concurrentie op de
Nederlandse bancaire markt
Het meten van concurrentie tussen banken is specialistenwerk. De Nederlandse bancaire sector bestaat uit
verschillende relevante markten, waarop karakteristieke
producteigenschappen de mate van concurrentie mede
bepalen. De markt voor financiële dienstverlening aan
het MKB is bijvoorbeeld minder competitief dan die voor
particuliere hypotheken. In deze bijdrage bespreken we
meetmethoden en mogelijke concurrentieproblemen.
D
e mate van concurrentie in de bancaire
sector staat momenteel sterk in de belangstelling. De Europese Commissie
heeft meerdere malen haar zorgen geuit
over een vermeend gebrek aan concurrentie op de
Europese bancaire markt. De Commissie ziet met
name hoge toegangsbarrières die de bancaire markten langs strikt nationale grenzen gesegmenteerd
houden (EU, 2007). Dit artikel sluit hierop aan en
geeft, mede op basis van een onderzoek dat een van
de auteurs heeft uitgevoerd voor de OECD (Boot,
2007), een beoordeling van de mate van concurrentie op de Nederlandse retailmarkt, zijnde de markt
voor particulieren en MKB.
Voordat een dergelijke beoordeling mogelijk is, moet
eerst bekeken worden hoe de mate van concurrentie het beste kan worden gemeten. Dikwijls wordt
hiervoor gekeken naar de mate van concentratie op
de markt (Boonstra, 2007), waarbij impliciet wordt
aangenomen dat een meer geconcentreerde markt
minder concurrerend is. De relatie tussen structuur
(concentratie bijvoorbeeld) en gedrag is echter allerminst eenduidig. Zeker in de bancaire sector is het
zaak gedragskenmerken van concurrentie, of een gebrek daaraan, in de concurrentieanalyse te betrekken.
Bancaire bijzonderheden
Arnoud Boot en
Maarten Pieter
Schinkel
Hoogleraar en universitair
hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam
520
ESB
Het vraagstuk van concurrentie in het bankwezen
is complex, mede omdat door zorgen over stabiliteit
en systeemrisico’s het bankwezen sterk gereguleerd
is. Vaak wordt gedacht dat concurrentie slecht is
voor stabiliteit. Hoewel hierover inmiddels veel
genuanceerder wordt gedacht (Boyd en De Nicoló,
2005), zijn toezichthouders nog steeds geneigd
concurrentie als mogelijke bedreiging van stabiliteit
te zien. In een sterk afgeschermde markt, waarin
banken zich gedekt weten door de toezichthouders,
kan het hen juist ontbreken aan scherpte. In een
relatief geconcentreerde markt bestaat ook het risico
dat bestaande grote banken invloed hebben op de
spelregels en op die manier toetreding zouden kunnen bemoeilijken.
7 september 2007
Een andere factor die concurrentie kan bemoeilijken,
zijn de uitgebreide samenwerkingsverbanden die
bestaan binnen het bankwezen. Samenwerking heeft
bepaalde voordelen, bijvoorbeeld voor het op een
efficiënte manier vormgeven van de gezamenlijke betalingsinfrastructuur. Hierbij moet dan de afweging
worden gemaakt tussen de mogelijke efficiëntiewinsten van samenwerking en de mededingingsbeperking die er vanuitgaat. Het netto-effect moet dan
bekeken worden.
Relevante markten
Aan de basis van elke concurrentieanalyse ligt de
vraag welke markt wordt geanalyseerd. Om die
vraag te beantwoorden gaat de moderne leer van de
industriële organisatie uit van de consument (Bishop
en Walker, 2002). De markt die relevant is voor een
mededingingsvraagstuk is de kleinste verzameling
goederen en diensten die in de ogen van consumenten dusdanige sterke onderlinge substituten zijn dat
het niet winstgevend is voor aanbieders om afzonderlijke producten uit die verzameling substantieel
in prijs te verhogen; de consument zou dan uitwijken
naar de overige in de aldus gedefinieerde relevante
markt opgesloten goederen of diensten. Tegelijkertijd
verschillen de producten dusdanig van alle andere
buiten de gedefinieerde relevante markt dat een
prijsverhoging van de hele verzameling wel winstgevend is, omdat consumenten deze andere producten
niet als substituut zien. Een onderneming die de
hele relevante markt zou beheersen, zou daarmee
marktmacht hebben.
De standaard wijze om de relevante markt vast te
stellen is met de zogenaamde SSNIP-test – SSNIP
staat voor Small but Significant Non-transitory
Increase in Price. In deze test wordt voor een kleine
groep sterke substituten gekeken of het winstgevend
zou zijn om de prijs van alle producten in die groep
met vijf tot tien procent te verhogen. Zo niet, dan
wordt een volgend substituut tot de groep gerekend
en de vraag nogmaals gesteld, net zo lang tot het
antwoord op de vraag of een algehele prijsverhoging
winstgevend is, bevestigend is. De dan ontstane
verzameling goederen vormt de relevante markt. De
relevante markt kan geografisch lokaal zijn, bijvoorbeeld vanwege transportkosten, maar ook wereldwijd. Overigens is het toepassen van de SSNIP-test
niet zonder problemen (Bishop en Walker, 2002).
Concentratie en concurrentie
Als een relevante markt eenmaal is vastgesteld kan
naar de concurrentie op die markt worden gekeken.
Allereerst zullen we ingaan op de concentratiegraad als mogelijke indicator van een (gebrek aan)
concurrentie. Een veel gebruikte maatstaf is de
Hirschmann-Herfindahl-index (HHI) die gelijk is aan
de som van de gekwadrateerde marktaandelen van
alle aanbieders op de relevante markt. De HHIwaarde van een markt reflecteert de hoogte van
individuele marktaandelen en de asymmetrie daarin.
Vergelijk bijvoorbeeld een onderneming met een
honderd procent marktaandeel (HHI tienduizend)
met een situatie waarbij twee ondernemingen of elk
vijftig procent hebben (HHI vijfduizend) of de een
twintig procent en de andere tachtig procent (HHI
68 honderd). Merk op dat een markt die wordt beheerst door een monopolist de hoogste HHI-waarde
geeft, en dat naarmate de marktaandelen tussen een
gelijk aantal banken meer gelijk (symmetrisch) zijn,
de HHI hoger is.
Hoewel op zichzelf informatief, is de relatie tussen
marktconcentratie en concurrentie bepaald niet
eenduidig. Veelal wordt van een negatief verband
uitgegaan, maar een hoge concentratiegraad hoeft
niet gepaard te gaan met een lage mate van concurrentie. Zo kan het zijn dat aanbieders in een
geconcentreerde markt onder sterke druk staan
van potentiële toetreders om hun prijzen laag te
houden. Zo’n markt wordt contesteerbaar genoemd.
Concentratiematen geven daarom maar een beperkt
inzicht in de werking van markten.
Mate van concurrentie
Laten we eerst bekijken hoe concurrentie verloopt
zonder de dreiging van nieuwe toetreders. In een
stabiele omgeving, met een niet te groot aantal
min of meer gelijkwaardige banken met even grote
gevestigde belangen, is het heel goed mogelijk dat
concurrentie om elkaars klanten nagenoeg afwezig
is, en iedere bank zich primair richt op het behoud
van bestaande klanten. Scherpe aanbiedingen zullen
dan worden vermeden. Immers, een prijsverlaging
betekent misschien het afsnoepen van enkele
klanten van andere banken (tenminste als die niet
reageren, wat nog maar helemaal de vraag is), maar
zeker ook aanzienlijk lagere opbrengsten uit bestaande klanten.
Zijn er nieuwe tot de markt toetredende klanten, dan
zou hier wel fel om kunnen worden gestreden, mits
deze duidelijk af te bakenen zijn van de bestaande
klanten. In het bankwezen zien we dit bijvoorbeeld
bij de aanbiedingen die worden gedaan aan studenten of instappers in de woningmarkt. Hiervoor
gelden dikwijls aparte condities. Door zich op hen te
richten concurreren banken voor nieuwe, maar niet
voor bestaande klanten en wordt kannibalisatie op
het eigen klantenbestand vermeden.
Dit gebrekkig concurrerende gedrag van bestaande
spelers wordt echter doorbroken in een contesteerbare markt. Toetredende spelers zonder bestaande
klanten hebben immers geen kannibalisatieangst,
en kunnen dus met minder aarzeling concurrerende
aanbiedingen doen.
Voor het doorbreken van een situatie van kannibalisatieangst zijn volstrekt
nieuwe aanbieders in een markt geen noodzakelijke voorwaarde. Een aantal kleinere zittende spelers, de competitive fringe, kunnen een vergelijkbare bedreiging
vormen voor de grotere spelers. Of hier werkelijk sprake van is, is afhankelijk
van de vraag of deze kleine spelers invloed hebben op het marktgedrag van de
grotere spelers. Vooral telt het antwoord op de vraag of de kleinere spelers de
potentie hebben groot te worden en een substantieel deel van de markt van de
dominante aanbieders over te nemen. Zo ja, dan oefent de competitive fringe
potentieel effectieve concurrentiedruk uit. In hoeverre dit het geval is verschilt
per afzonderlijke relevante markt.
Daarnaast kan het aan elkaar koppelen van verschillende markten potentieel
aanzienlijke effecten hebben. Zo zijn op de particuliere markt vrijwel alle banken
actief in het bemiddelen van verzekeringen die gebundeld worden met de verkoop van hypotheekcontracten. De bank kan de consument soms zelfs dwingen
om bij afname van een hypothecaire lening ook de opstalverzekering bij de bank
onder te brengen. Dit type bundeling kan banken in staat stellen marktmacht
van de ene relevante markt naar een andere uit te breiden. Waar dan in het ene
product concurrentie bestaat, kan de prijsgevoeligheid van de vraag naar dat
product worden beperkt door koppelverkoop af te dwingen vanuit een relevante
markt waarop de concurrentie beperkt is.
Concurrentiemaatstaven
Voor een beoordeling van de mate van concurrentie op een markt is het dus
cruciaal om de contesteerbaarheid van de markt in kaart te brengen, inclusief de
potentie van de competitive fringe. Een aantal methoden tracht daartoe concurrentie te meten aan de hand van marktuitkomsten. De Price-Cost-Margin (PCM),
drukt de prijsopslag op de productiekosten van een goed of dienst uit als percentage van de prijs. Onder voldoende druk van concurrentie zouden de PCM’s laag
moeten zijn. Een variant hierop kijkt naar hoe de winst van een bedrijf gecorreleerd is met veranderingen in productiekosten.
Een maatstaf die veel op de bancaire sector wordt toegepast is de Panzar-Rosse
toets (PR), zie Bikker en Spierdijk (2007). De PR-maat relateert de mate van
concurrentie in een markt aan de reactie van de omzet van een product op een
verandering in de marginale productiekosten van dat product. Bij weinig concurrentie zal de omzet minder sterk (of omgekeerd evenredig) worden beïnvloed
door bedrijfstakbrede kostenstijgingen dan in een meer competitieve markt.
Voor het precies berekenen van deze concurrentiematen zijn gegevens nodig over
de marginale en/of gemiddelde kosten van elk van de beschouwde producten.
Die zouden kunnen worden afgeleid uit de boekhouding van de producent. Om
verschillende redenen is dat echter bijzonder lastig. Bedrijfsinterne kostentoerekening is uitermate complex, en fiscale boekhoudregels verhouden zich in het
algemeen niet eenduidig tot de werkelijke economische waarde. Een alternatief is
om de geïmpliceerde marginale productiekosten af te leiden uit een structureel
model van de markt.
Daarnaast hebben de genoemde maten een lastige verhouding met de bedrijfstak- dynamiek van toe- en uittreding. De PR-maat veronderstelt bijvoorbeeld dat
het aantal actieve bedrijven in een concurrerende markt zich steeds optimaal
aanpast aan kostenveranderingen. Ook efficiëntie-effecten die leiden tot lagere
productiekosten tijdens de periode waarover wordt gemeten kunnen de metingen
bederven. Tenslotte is er naast de prijs ook de kwaliteit van belang. Deze komt
niet of nauwelijks tot uitdrukking in de gangbare meetmethoden.
Concurrentie in de Nederlandse bancaire sector
Het afbakenen van relevante markten zorgt voor een heldere concurrentieanalyse. Zo is de markt voor spaarrekeningen een fundamenteel andere dan die voor
hypotheken. Ook is het onderscheid naar de geografische dimensie van groot
belang. Sommige producten, zoals elektronische betalingen, vereisen geen lokaal
kantorennet, bijvoorbeeld, terwijl dat voor andere, zoals financiële dienstverlening aan senioren, vaak essentieel is. De contesteerbaarheid van een markt en
het wel of niet bestaan van een serieuze competitive fringe kunnen ook aanzienlijk verschillen tussen afzonderlijke producten en diensten.
ESB
7 september 2007
521
De banken die in Nederland actief zijn, richten zich op verschillende type producten en diensten, voor verschillende groepen klanten. Tussen die groepen kunnen grote verschillen bestaan, zelfs als het overigens vergelijkbare producten en
diensten betreft. Particulieren en MKB-klanten hebben bijvoorbeeld nauwelijks
toegang tot buitenlandse financiële instellingen zonder vestiging in Nederland.
Deze beperkte toegang geldt voor het MKB sterker dan voor particulieren. De
markten voor bijvoorbeeld standaard hypotheken, spaargelden en consumentenkrediet kunnen vaak op afstand worden bediend. Het lokale kantorennet is
hiervoor wel van belang, maar niet essentieel.
MKB problematisch
Anders ligt het bij het MKB. Vooralsnog is het MKB, onder meer door de grotere
informatiegevoeligheid rond de financieringsbehoeften en risico’s, sterk afhankelijk van lokaal opererende banken. Dit betekent dat de contesteerbaarheid van
die markt beperkter is. Het moeten opbouwen van een lokaal kantorennetwerk is
immers een aanzienlijke toetredingsbarrière.
De lastigere positie van het MKB komt ook tot uitdrukking in een bescheidener
competitive fringe. Het marktaandeel van alle banken buiten de grote drie –
ABN-AMRO, RABO en ING/Postbank – in de dienstverlening aan het MKB is
minder dan twintig procent. Daarentegen heeft de competitive fringe op de belangrijke relevante markten voor particulieren een marktaandeel van vijfentwintig
à dertig procent of meer, met uitzondering van de markt voor betaalrekeningen;
deze hebben de grote drie vrijwel geheel in handen.
Daarnaast geldt juist voor het MKB een groter probleem van bundeling. Voor
zover gebruik wordt gemaakt van een kredietfaciliteit is het MKB veelal gedwongen al haar bancaire zaken bij één en dezelfde bank onder te brengen. Bedrijven
zijn daardoor sterk gebonden en niet in staat gemakkelijk te wisselen van bank.
Deze zogenaamde lock-in speelt veel minder bij particulieren.
De relatieve macht die lokale banken lijken te hebben over het MKB komt onder
meer tot uitdrukking in het betalingsverkeer. De kosten voor de banken van het
betalingsverkeer voor particulieren zijn hoger dan de opbrengsten ervan, zodat
de banken hierop verlies lijden. Dat verlies wordt min of meer gesubsidieerd
uit de opbrengsten van het betalingsverkeer voor het MKB; de banken draaien
break-even over het gehele betalingsverkeer (MKB en particulieren) tezamen
(Boot, 2007).
Specifieke zorgen op de particulierenmarkt
Op de markt voor particulieren is concurrentie dus veelal beter gewaarborgd dan
op die voor het MKB. Dit betekent niet dat op de markt voor particulieren geen
problemen bestaan. Drie aspecten springen in het oog. Op de eerste plaats wisselen particulieren erg weinig van bank. Marktaandelen zijn stabiel en innovaties
in de dienstverlening zijn beperkt. Het feit dat de kosten voor particulieren voor
het gebruik van een betaalrekening erg laag zijn zou dit mede kunnen verklaren.
Maar belangrijker is waarschijnlijk dat de sterke grip van de genoemde grote drie
op betaalrekeningen tezamen met de (overigens overal in Europa) ontbrekende
(betaalrekening-)nummerportabiliteit het moeilijk maakt voor toetreders om een
positie op de betaalrekeningenmarkt op te bouwen.
Een tweede punt van zorg is het verstorende effect van fiscaal-gefaciliteerde
producten. Allerlei constructies, van lijfrente tot spaarloon en spaarhypotheken,
maken het schijnbaar moeilijker voor de consument om tot goede afwegingen te
komen. De (impliciete) kosten van deze producten voor de consument zijn hoog.
De fiscale constructies bemoeilijken bovendien het tussentijds switchen. Dit is
bijvoorbeeld het geval bij spaarhypotheken met een fiscaal gedreven levensverzekeringsconstructie. Fiscale facilitering heeft daarmee een ongunstig effect op
de concurrentiedruk. Wellicht zelfs verblindt het gesuggereerde fiscale voordeel
de consument, waardoor het fiscale voordeel uiteindelijk verdwijnt aan hogere
kosten.
Een derde aspect heeft betrekking op tussenpersonen. Intermediairs kunnen de
transparantie vergroten, en daarmee concurrentie faciliteren. Daarnaast kunnen
ze zorgen voor bundeling en emancipatie van de vraag tot een countervailing
power. Grosso modo lijken de tussenpersonen echter de bancaire markt eerder
522
ESB
7 september 2007
minder dan meer transparant te maken, en daarmee
wellicht zelfs minder competitief (Boot, 2007).
Andere zorgen
De beschreven bijzondere plaats van de bancaire
sector geeft een aantal aandachtspunten voor het
bewaken van concurrentie. Een eerste punt van
zorg is het grote aantal samenwerkingsverbanden
in de Nederlandse financiële sector (Boot, 2007).
Er is duidelijk een cultuur van samenwerking. Deze
heeft mogelijk voordelen gebracht in termen van het
verwezenlijken van een efficiënte betalingsinfrastructuur, maar tegelijkertijd ontbreekt het mogelijk aan
een cultuur om te concurreren. Juist in een sector
waar ondernemingsgeest toch al sterk beperkt wordt
door toezicht en regelgeving is dit een potentieel
groot risico. Concurrentieverstorende toetredingsbarrières maar ook exitbarrières kunnen hiervan het
gevolg zijn. Hoewel concentratie in de Nederlandse
bancaire sector — zoals aangegeven — niet mag
worden geïnterpreteerd als (per definitie) een teken
van beperkte concurrentie, is het al dan niet aanwezig zijn van een competitive fringe van wezenlijk
belang. Een mogelijke verdere concentratie op de
Nederlandse markt door de mogelijke overname
van een grote speler op de Nederlandse markt (lees
ABNAMRO Nederland) door een partij uit de competitive fringe (lees Fortis Bank Nederland) is dan ook
bedreigend. Mededingingsautoriteiten zullen moeten
afdwingen dat het kantorennet niet wordt samengevoegd en gerationaliseerd (gesloten!), maar deels
wordt doorverkocht aan een derde partij.
Conclusie
De Nederlandse bancaire sector concurreert op
veel markten. Het gebrek aan dynamiek in de
Nederlandse bancaire retailmarkt is een punt van
zorg. De lock-in effecten voor het MKB verdienen
aandacht, evenals specifieke rigiditeiten op de markt
voor particulieren. Daarbij moeten marktkarakteristieken zoals stabiliserend toezicht, asymmetrische
informatie en fiscaal gefaciliteerde producten in
ogenschouw worden benomen. Concentratiegraden
zien de invloed hiervan, evenals de mate van contesteerbaarheid van de markt, doorgaans over het
hoofd.
Literatuur
Bikker, J. en L. Spierdijk (2007) De marktmacht van grote
banken. ESB, 92(4507), 212–214.
Boonstra, W. (2007) Concentratiemaatstaven slechte indicator
van concurrentie. ESB, 92(4511), 334–335.
Bishop, S. en M. Walker (2002) The economics of EC competition
law: Concepts, application and measurement. Londen: Sweet &
Maxwell.
Boot, A.W.A. (2007) Competitiveness assessment and key issues for
the Dutch retail banking sector. Onderzoeksrapport uitgebracht
in opdracht van de OECD, 1 juli, zie www.acle.nl.
Boyd, J.H. en G. De Nicoló (2005) Bank risk and competition
revisited. Journal of Finance, 60, 1329–1343.
EU (2007) Communication from the Commission, sector inquiry
under art 17 of Regulation 1/2003 on retail banking (Final Report).
Brussel: Europese Commissie.