Ga direct naar de content

Concurrentie en concentratie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 2 1999

Concurrentie en concentratie
Aute ur(s ):
Scholtens, L.J.R. (auteur)
Wensveen, D.M.N. van (auteur)
Werkzaam b ij, respectievelijk, de Rijksuniversiteit Groningen en b ij de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4208, pagina 452, 11 juni 1999 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
bank-, verzekeringsw ezen

Dit artikel is een reactie n.a.v.: J.A. Bikker, Beperkte concurrentie in het bankwezen, ESB, 5 februari 1999, blz. 84-87.
Globale maatstaven zeggen weinig over concurrentie en winst.
Het bankwezen in Frankrijk, Italië, België en Griekenland wordt gekenmerkt door perfecte concurrentie. In Nederland daarentegen
is sprake van veel minder concurrentie en zijn volop monopolietendensen te ontwaren. Tot deze interessante conclusie komt Bikker
die meent dat de deregulering en liberalisering in de Europese Unie een negatieve invloed heeft gehad op de concurrentie 1. In het
Cecchini-rapport kwam het Nederlandse bankwezen er overigens helemaal niet zo slecht af: ondanks de hoge graad van bancaire
concentratie in Nederland zijn de prijzen hier in vergelijking met de andere eu-landen reeds zeer laag 2.
Verder is onduidelijk over welke bancaire markten Bikker het heeft. Hij stelt dat zijn conclusie geen onderscheid maakt naar deelmarkten.
Maar dat kan toch niet, de concurrentie speelt zich toch af op deelmarkten? Doelt Bikker op de markt voor ‘investment banking’ diensten?
Dat lijkt ons sterk. Dit segment kenmerkt zich door felle concurrentie. De grote Nederlandse banken hebben in eigen land een belangrijke
plaats moeten inruimen voor buitenlandse instellingen, zie tabel 1. Op het gebied van beursintroducties hebben de Nederlandse
grootbanken duidelijk hevige concurrentie te duchten van Amerikaanse en Europese banken. En als het gaat om fusies en acquisities
blijken buitenlanders dè spelers bij uitstek te zijn. Buitenlandse banken stropen heel Europa af en penetreren diep in het middelgrote
bedrijfsleven. Bikker kan met zijn ‘bancaire markten’ ook niet het vermogensbeheer op het oog hebben en evenmin het ‘corporate banking’
segment. Ook hier zien we buitenlandse banken steeds dieper penetreren, vooral op het gebied van de projectfinanciering (telecom,
energie, scheepsfinanciering, vliegtuiglease). En als het gaat om de behandeling van deposito’s? Een beetje bedrag gaat tegenwoordig
op geldmarktcondities! Bikker kán het eigenlijk alleen maar hebben over de retailmarkt: het mkb en de kleine particulier. In dat segment is
het grote nationale bankwezen in elk land van Europa inderdaad nog steeds dominant. Voor het betalingsverkeer en de kredietverlening
heeft de particulier en de middenstander niet veel keus. Dit vormt een wezenlijk probleem. Maar het geeft geen pas om alle bankdiensten
over één kam te scheren.

Tabel 1. Zakenbankieren in Nederland, 1998. Rangorde van banken die de leiding hadden bij beursintroducties en fusies en
overnames in Nederland
beursintroducties
rang

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

ABN Amro Rothschild
Goldman Sachs
ING Bank
UBS
Banco Bilbao Vizcayo
Rabobank
Deutsche Bank
Citigroup
HSBC
Fortis

fusies en overnames
marktwaarde
mln $
1.264
920
616
530
122
116
48
28
26
20

rang

1
2
3

7

10

boekwaarde

mln $
Morgan Stanley DW
15.743
Goldman Sachs
11.774
MeesPierson
11.467
4
Lazard
11.012
5
Société Générale
10.329
6
Bear Stearns
10.254
ABN Amro
4.051
8
Schröder
4.036
9
ING
3.721
Salomon Smith Barney
3.052

Bron: IFR Security Data / Capital Data, NRC Handelsblad 13 februari 1999.

Prijselasticiteit van de productiefactoren
Concentratiegraad en netto rentemarge in het bankwezen in Europa correleren negatief met elkaar en dat geldt ook voor andere
winstmaatstaven zoals het netto resultaat of de winst voor belastingen 3. Deze uitkomst lijkt Bikker onwelgevallig en hij zoekt een
maatstaf die wèl aansluit bij zijn opvattingen. De vraag is of hij hierin geslaagd is. Bikker gebruikt een model van Panzar en Rosse 4, dat

door hem toegepast wordt op het bankwezen en dan impliceert dat als de som van de input-prijselasticiteiten van toevertrouwde
middelen, kapitaal en arbeid tussen 0 en 1 ligt, er sprake is van monopolistische concurrentie. Maar wat is de economische betekenis van
de optelsom van de drie elasticiteiten? Volgens ons ontbreekt die. Verder maakt Bikker, ten onrechte, geen onderscheid tussen het
binnenlands en het buitenlands bedrijf, neemt hij aan de inkomstenzijde alleen rente-ontvangsten mee en niet ook provisie-inkomen en
inkomen uit effectenhandel voor eigen rekening, en laat hij buiten-balans activiteiten buiten beschouwing. Dat scheelt nogal wat voor de
Nederlandse grootbanken, zo blijkt uit tabel 2.

Tabel 2. Buitenland, niet-rentebedrijf en buiten-balans activiteiten in 1997
medewerkers
buitenland

ABN Amro
ING
Rabo

nietrentebaten

% totaal
56
56
8

% totaal
42
41
33

Buiten-balanspostena
en derivaten
% balanstoaal
394
156
323

a. Borgtochten en garanties, accreditieven en faciliteiten. Bron: Jaarverslagen.

Tevens betwijfelen wij of Bikker het opbrengsten- en kostenverloop bij een monopolist respectievelijk bij monopolistische concurrentie
goed interpreteert. In de alinea op blz. 85 onder “Monopolie” wordt een mechaniek beschreven van marginale kosten en opbrengsten dat
past in een statische markt. Maar in een dynamische en groeiende markt is het verloop totaal anders. Dan is het kenmerk van
monopolistische concurrentie dat een beperkt aantal marktpartijen met optimale schaalgrootte overwinsten maken die groot genoeg zijn
om bestaande, kleinere marktpartijen met minimale schaalgrootte een minimum winst te laten verdienen, en die laag genoeg zijn om
toetreders, die nog een minimum schaalgrootte in de markt moeten veroveren, buiten de deur te houden 5. Kortom, de overwinst houdt
marginaal kleinere marktpartijen in stand en is lager dan de toetredingskosten van nieuwe marktpartijen. Het winstniveau van de ‘happy
few’ kan bij een stijgend kostenniveau (loonsverhogingen zonder adequate productiviteitsverhogingen) in stand blijven bij een
toenemend opbrengstenniveau, hetgeen mogelijk is in een groeiende markt. Evenzo blijven de kleine marktpartijen net in leven door met
de markt mee te groeien en blijven de ‘outsiders’ buiten. Als de winsten van de monopolistische concurrenten stijgen door
productiviteitsverbetering trekt dit buitenstaanders aan. De tarieven/winsten dalen dan om dit te voorkomen. Er zijn, in dit gestileerde
model van monopolistische concurrentie in een dynamische omgeving, twee winstniveaus die min of meer constant zijn: een door
potentiële toetreders beperkt overwinstniveau bij de ‘inner circle’ en een minimum winstniveau bij partijen in de marge. Het onderscheid
zit hem dus in het winstniveau. De elasticiteiten zeggen in dit geval niets over monopolistische concurrentie, de hoogte van de quasiconstante overwinst zegt daarentegen wel wat. Relevant is dan of in landen met een hoge concentratiegraad van het bankwezen de
bankwinsten hoger zijn dan in landen met een lage concentratiegraad. Als dat zo is, dan is aangetoond dat concentratie van het
bankwezen slecht is voor de consument, want de banken verdienen daardoor te veel. Het beschikbare materiaal wijst echter niet in die
richting (zie noot 3).
Slot
Bikker betoogt dat deregulering in Europa geleid heeft tot meer concentratie, waardoor de concurrentie is teruggelopen. Wij zijn het niet
met deze conclusie eens. Ze is gebaseerd op een model waarvan de vooronderstellingen niet opgaan in de huidige Europese financiële
productmarkten. Verder is ze gebaseerd op het bestaan van één globale markt, terwijl er een veelheid aan deelmarkten bestaat, met een
veelheid aan concurrenten, soms andere banken, steeds vaker ook andere financiële en niet-financiële instellingen. Bikker kan evenmin
verklaren waarom concentratie en winstgevendheid niet positief met elkaar correleren.
Zie ook:
P.L.M. van de Ven, Concurrentie is nog geen efficiëntie, ESB, 11 juni 1999, blz. 450-451.
J.A. Bikker, Naschrift: Ook globale maatstaf bruikbaar, ESB, 11 juni 1999, blz. 453-454

1 Zie ook J.A. Bikker en H.J. Groeneveld, Competition and concentration in the eu banking industry, DNB Staff Reports, Amsterdam,
1998.
2 P. Cecchini, Alles op alles voor Europa, BörsenBoek, Amsterdam/Brussel, 1988.
3 L.J.R. Scholtens, Bankgedrag en mededingingsbeleid, ESB, 13 december 1995, blz. 1129-32.
4 J.C. Panzar en J.N. Rosse, Testing for ‘monopoly’ equilibrium, Journal of Industrial Economics, 1987, blz. 443-456.
5 J. Tirole, The theory of industrial organization, MIT, Cambridge, Mass. 1998.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur