Ga direct naar de content

Collectieve lasten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 16 1986

Collectieve lasten
Een van de meest teleurstellende onderdelen van het regeerakkoord dat CDA en VVD hebben afgesloten, is dat het
financieel-economische beleid er in de eerstkomende vier jaar
niet toe zal bijdragen dat de collectieve-lastendruk in de economie daalt. Het verminderen van het financieringstekort van
7,3% van het nationale inkomen dit jaar naar 5,25 in 1990
vergt al zoveel van de daadkracht van het kabinet dat het aan
verlaging van de lastendruk niet meer toekomt. Het zal voor
het kabinet zelfs nog een hele toer worden om verhoging van
de collectieve druk te voorkomen. Volgens berekeningen van
het Centraal Planbureau neemt de belastingdruk met 1,6%
toe en kan alleen dank zij het feit dat de sociale-premiedruk en
de druk van niet-belastingmiddelen met resp. 0,4 en 1,2% van
het nationale inkomen dalen, aan de eis van het regeerakkoord dat de collectieve-lastendruk niet mag stijgen, voldaan worden.
Dit is een hoogst onbevredigend resultaat. Niet alleen omdat de gemiddelde tarieven van belastingen en sociale premies in ons land tot de hoogste van het OECD-gebied behoren, maar vooral omdat de laatste jaren ook in ons land onder
invloed van het ‘supply side’-denken het besef is gegroeid dat
hoge collectieve lasten de economie op verschillende manieren kunnen schaden. Daarom zijn er ook steeds meer stemmen opgegaan die pleiten voor een verlaging van de gemiddelde en marginale druk van de collectieve heffingen. Niet
voor niets wordt in het recente SER-advies inzake het sociaaleconomisch beleid op de middellange termijn 1986 – 1990 uitvoerig ingegaan op mogelijkheden om het bruto-nettotraject
te verkorten, wordt in het Centraal economisch plan 1986 ruime aandacht geschonken aan de ongewenste effecten van
hoge marginale tarieven en wordt in de verkiezingsprogramma’s van CDA en VVD de noodzaak van belastingverlaging in
het algemeen en van verlaging van de marginale tarieven in
het bijzonder benadrukt. Maar helaas, het regeerakkoord
komt niet verder dan het uitspreken van de intentie dat in 1987
nog eens zal worden bekeken of er enige ruimte is voor verlichting van de loon- en inkomstenbelasting.
De invloed van collectieve heffingen op het gedrag van economische subjecten doet zich op vele manieren gelden. In de
economische literatuur worden onder meer effecten onderscheiden op vraag en aan bod van arbeid, bedrijfsinvesteringen, de financiele structuur van de onderneming, de koers
van aandelen, de woningmarkt, het spaargedrag en de liefdadigheid (aftrekbaarheid giften) 1). Kwantificering van die effecten staat, zeker in ons land, echter nog in de kinderschoenen. Daarom is voorzichtigheid geboden bij het trekken van
conclusies.
In de eerste plaats is het aannemelijk dat de collectievelastendruk van invloed is op het aanbod van arbeid. Daarbij
kunnen twee effecten optreden die tegen elkaar in werken.
Enerzijds kan lastenverzwaring het arbeidsaanbod remmen
omdat bij een lagere opbrengst van arbeid de voorkeur voor
vrije tijd de overhand krijgt. Anderzijds kan lastenverzwaring
juist tot extra arbeidsaanbod leiden omdat men het netto inkomen op peil wenst te houden. Uit empirisch onderzoek in diverse landen 2) blijkt niet dat wijzigingen in het belastingtarief
een duidelijke invloed op het arbeidsaanbod van mannen hebben. Wel zijn er aanwijzingen dat het arbeidsaanbod van gehuwde vrouwen afneemt naarmate het netto loon daalt. De hypothese dat hoge belastingtarieven de arbeidsmoraal ondermijnen vindt weinig steun in de empirie. Wel is het mogelijk dat
de arbeidsmobiliteit en de scholingsbereidheid door hoge belastingen worden geremd. Dit zal vooral gelden bij zeer hoge
marginale tarieven. Daarbij moet men dan niet alleen denken
aan belastingen en sociale premies, maar ook aan inkomensafhankelijke heffingen en subsidies, zoals de individuele
huursubsidie, de rijksstudietoelagen en de uitkeringen aan
echte minima. Juist deze inkomensafhankelijke regelingen
kunnen er toe leiden dat de marginale druk tot 100% – en in
sommige gevallen zelfs meer – oploopt. In die gevallen verdwijnt elke financiele prikkel om arbeid te aanva’arden (als

ESB 23-7-19RR

men een uitkering ontvangt) of om door overwork, bijscholing
e.d. te proberen het inkomen te verhogen. Degenen die dit betreft zitten gevangen in de ‘poverty trap’: alle moeite om de
eigen inkomenspositie te verbeteren is vergeefs. Inspanning
wordt niet beloond, maar gestraft.
Hoge collectieve lasten zullen, inzoverre zij op het arbeidsinkomen drukken, ook de vraag naar arbeid negatief be’invloeden. Daarbij is vooral het verschil tussen de loonkosten die de
werkgever betaalt en het netto loon dat de werknemer ontvangt (de ‘wig’) van belang. Die wig is in ons land zeer groot.
De modale werknemer kost zijn werkgever ongeveer het dubbele van wat hij zelf netto in handen krijgt; bij hogere inkomensniveaus is de wig nog groter. Dit maakt de arbeidskosten
zeer hoog, wat tot gevolg heeft dat er zoveel mogelijk op arbeid zal worden bespaard. De werkgelegenheid neemt af.
Hoe groter de wig, hoe hoger bij gegeven aanbod van arbeid
de werkloosheid.
Hoge collectieve lasten maken het ook aantrekkelijk naar
het zwarte circuit uit te wijken. Hoe groter het verschil tussen
bruto en netto, hoe voordeliger het wordt om naar het zwarte
circuit over te stappen. Volgens het CPB wijzen nationale en
Internationale onderzoekingen uit dat een positief verband
tussen de omvang van de collectieve druk en het informele circuit aannemelijk is 3). Het gevaar is dat er een vicieuze cirkel
ontstaat: naarmate er meer activiteiten naar het zwarte circuit
verdwijnen, wordt de collectieve druk in het ‘witte circuit’ hoger. Ontduiking en afwenteling nemen steeds grotere vormen
aan. Uiteindelijk betalen degenen die weinig of geen mogelijkheden tot ontduiking hebben de rekening.
De tarieven en de structuur van de collectieve heffingen
bemvloeden ook de allocatie op de kapitaalmarkt. Het is duidelijk dat hoge belastingen die het rendement op besparingen
en investeringen verkleinen, de spaar- en investeringsneiging
in de economie verminderen. Ook de investeringen in ‘human
capital’ – de bereidheid om opleidingen te volgen – zullen
kleiner worden naarmate het rendement daarvan als gevolg
van hoge belastingen geringer is. Het gaat hier om effecten
waarbij sprake is van grote vertragingen. De maatschappelijke gevolgen van een belastingstelsel dat besparingen en investeringen ontmoedigt, zullen veelal pas op lange termijn
merkbaar worden; de gevolgen zijn vervolgens ook niet op
korte termijn terug te draaien.
Het inzicht in de effecten van collectieve heffingen op het
functioneren van markten en op de allocatie van produktiefactoren in de economie is nog zeer gebrekkig. Maar er komt
steeds meer empirisch materiaal beschikbaar dat er op wijst
dat hoge collectieve lasten nun prijs hebben in termen van
werkgelegenheid en groei. Hoezeer het ook te begrijpen is dat
het nieuwe kabinet de hoogste prioriteit heeft gelegd bij het
verminderen van het financieringstekort, dat mag geen reden
zijn om het verlagen van de collectieve-lastendruk op de lange
baan te schuiven of die druk zelfs te laten oplopen. Een eerste
vereiste is dat de zeer hoge marginale tarieven, die vooral op
de laagste inkomens drukken, omlaag gaan. Zij zijn zozeer in
strijd met het uitgangspunt van doelmatige allocatie, dat een
kabinet dat versterking van de economische structuur hoog in
het vaandel voert, de situatie niet ongewijzigd kan laten.
L. van der Geest

1) Henry J. Aaron en Joseph A. Pechman (red.), How taxes affect economic behavior, The Brookings Institution, Washington, 1981.
2) Voor een overzicht zie Peter Saunders en Friedrich Klau, Taxation,
disincentives and distortions, OECD Economic Studies, nr. 4, voorjaar
1985.

3) Centraal Planbureau,
Centraal
‘s-Gravenhage, 1986, biz. 131.

economisch

plan

1986,

Auteur