J, E. Andriessc
Business in
Nigeria
Het voorzitten van een aandeelhoudersvergadering in Nigeria heeft zijn charmes
en brengt zijn problemen. Meestal gebeurt
het in een van de grote hotels in Lagos waar
het gedurende een maand lopende-bandwerk is. Als het verkeer niet vastzit, behoeft men over de opkomst niet te klagen.
Enkele jaren terug hebben alle buitenlandse ondernemingen 40 of 60% van hun aandelen aan ingezetenen moeten verkopen,
zulks doorgaans tegen prijzen in de buurt
van de nominate waarde. Daarbij ging een
zeker percentage naar de werknemers, die
de aandelen financierden met geld geleend
van de onderneming. Een aandeel is een
gekoesterd bezit, het wordt zelden verhandeld en men rekent op een fantastisch dividend. Vanzelfsprekend gaat men dan ook
naar de algemene vergadering, waar al
vroeg een bonte verzameling van soms enige honderden de nodige belangstelling
toont. Het is een uitje waarop vrouw en
kinderen kunnen worden meegenomen,
waarvoor men zijn sandalen voor schoenen
verwisselt en waarvoor men zich, als dat
kan, hull in de kleurige lokale dracht.
Werken het licht en de microfoon, is het
hotel bereid voor een schandelijk bedrag
een minimale service te verlenen en loopt
er verder niets mis, dan kan de vergadering
beginnen. Veel aandeelhouders voelen
zich als deelnemers in een toneelstuk.
waarin alles volgens een vast patroon moet
verlopen. Men hecht sterk aan een formele
procedure, waarin een reeks niet al te belangrijke voorstellen eerst moet worden gedaan, dan gesteund en vervolgens in stemming gebracht. leder is begerig iets te steunen of op andere wijze zijn aanwezigheid
duidelijk te maken. Moge de entourage anders zijn dan bij ons, een ding is hetzelfde.
Altijd is er wel iemand die de zaak ophoudt
met onbenullige vragen. Nigerianen hebben daarvoor weinig begrip, want er moeten nog twee centrale aangelegenheden
worden afgehandeld, nl. of er bonusaandelen komen en of men na afloop een presentje krijgt. Is het antwoord op beide vragen negatief, dan heeft de voorzitter geluk
als hij de zitting zonder tumult kan afsluiten.
Nadien kan het dividend worden gei’nESB 18-5-1983
casseerd. Tot dusver was dit veelal hoog.
Op een aandeel van 50 Kobo, met een
marktprijs van zeg 56 (maar de beurs stelt
weinig voor), verwacht de Nigeriaanse aandeelhouder toch zeker 10-15 Kobo dividend. Tot en met 1982 lukte dit niet zelden, maar nu zit er de klad in. Het eerste
teken was dat buitenlanders hun dividend
niet meerkonden overmaken, zodat het nu
ligt te wachten op de bijna onvermijdelijke
devaluatie van de sterk overgewaardeerde
Niara na de verkiezingen (augustus). Sindsdien hebben verdere signalen dat het oliegeluk Nigeria heeft verlaten, elkaar snel
opgevolgd.
Een daarvan was dat de lokale banken
geconfirmeerde valutatransfers soms niet
honoreerden, bijna een doodzonde in de
internationale bankierswereld, wat het
land veel kwaad heeft gedaan. Daarna is
voor de totale invoer een vergunningensysteem ingesteld en om in het begin wat
lucht te krijgen, is voor enkele maanden
praktisch geen vergunning afgegeven. Het
plotselinge gebrek aan grondstoffen legde
heel wat fabrieken stil, maar men kon zijn
activiteiten nog richten op het invullen
van formulieren (papier is heilig in Nigeria, maar er wordt slordig mee omgesprongen) en ook op de rituele dansen, waarmee
het verkrijgen van een gunst in dit land
gepaard gaat. De danspassen daarvoor
kunnen hier moeilijk worden beschreven,
maar zij zijn alle gericht op het te voorschijn brengen van de eigen aanvragen uit
een gigantische papierberg ergens op het
Departement van Handel.
Intussen ziet het er somber uit. De oliedollars zijn te veel besteed aan prestigeprojecten, waarvan een aantal plotseling is gestopt, en aan minder nuttige consumptiegoederen. Ondanks een jarenlange inflatie
van 15-20%, is de Niara nog steeds ongeveer 4 gulden waard. Deze door politieke
motieven ingegeven overwaardering van de
munt heeft niet alleen de invoer sterk aangewakkerd, maar heeft ook elke stimulans
tot importsubstitutie verhinderd. Nog afgezien van de betere kwaliteit zijn eenvoudige importgoederen niet zelden twee- of
drie keer zo goedkoop als lokale produkten. De afhankelijkheid van de industrie en
voedselvoorziening van het buitenland is
zorgwekkend. Bovendien maakt de wegwerpmentaliteit, nog versterkt door de
vroegere olierijkdom, van iets nieuws al
snel iets ouds en voor onderhoud en reparatie heeft men weinig geduld. De motor
van de Nigeriaanse economie draait dan
ook alleen bij een schrikbarend hoog verbruik van germporteerde reserveonderdelen.
Wordt in een dergelijke maatschappij
door middel van een ondoorzichtig vergunningenstelsel zo een 30% van de importbehoeften weggerantsoeneerd, dan zijn de gevolgen desastreus. Door een gebrek aan
grondstoffen en ,,spare parts” alsook door
allerlei toevalligheden, komt de produktie
hier en daar soms voor weken stil te liggen.
In een groot aantal ondernemingen zal dit
leiden tot ontslag van 20-30% van de
werknemers. Beperkt zich dit tot de industrie, dan is het leed nog te overzien, want
deze draagt voor slechts 10% bij tot het
•bruto nationale produkt. Maar het is zeker
dat de landbouw en handel eveneens ernstig zullen worden getroffen, want ook deze
sectoren zijn in hoge mate importafhankelijk.
Kortom, het OPEC-avontuur dreigt
voor Nigeria slecht af te lopen. Het heeft
trouwens niet gebracht wat men ervan
mocht hopen. De groei was onevenwichtig: buiten de olie is er praktisch geen exportpositie opgebouwd, het land is nog
nooit zo afhankelijk geweest van het buitenland en de inkomensongelijkheid is
enorm toegenomen. De folklore van de
aandeelhoudersvergaderingen duidt niet
op een werkelijke spreiding van bezit en
macht. Integendeel, het merendeel van de
geNigerianiseerde aandelen is al direct in
handen geraakt van een kleine groep kapitaalkrachtigen, die nog wat harder aan de
touwtjes trekt dan vroeger de buitenlanders.
In Lagos noch elders zal het publiek de
komende drie jaar veel bemoedigends van
Nigeria horen. Intussen treft het bij een bezoek aan derde-wereldlanden telkens weer
hoe effectief het zou zijn als de ontwikkelingshulp zou worden geconcentreerd op
beroepsscholing en ,,repair and maintenance”. Door de natuur en door de mens is
de kapitaalvernietiging in Nigeria en dergelijke landen enorm. Wat vandaag een
nieuwe fabriek, hotel of huizencomplex is,
kan morgen verwaarloosd en vervallen
zijn. Op elk moment van de dag kan een
produktieproces stoppen door gebrek aan
onderhoud in eigen huis of in de elektriciteitsvoorziening. Een accentverlegging in
de westerse hulp naar zorg voor het bestaande en het onderhouden van het aanwezige zou van gever en ontvanger een geweldige mentaliteitsverandering vergen,
maar de effectiviteit van de hulp zou met
sprongen stijgen. Helaas zal dit voor de politici van beide kanten wel een te weinig
spectaculair voorstel zijn om er aandacht
aan te schenken.
431