Buitenlandse investeringen
in Nederland
Vooreen relatief kleine, open economie als die van Nederland zijn commerciele Internationale contacten van
vitaal belang. Als achtste handelsnatie
in de wereld is er een grote afhankelijkheid van de wereldeconomie. Zowel directe, grensoverschrijdende investeringen als buitenlandse investeringen
in Nederland spelen daarbij een belangrijke rol: macro-economisch wat
betreft werkgelegenheid, betalingsbalans en economische groei; microeconomisch wat betreft de toegang tot
nieuwe technologieen en kennis, aansluiting bij groeimarkten en (Internationale) goederen- en dienstenspecialisatie. Niet goed valt in te zien hoe bij
voorbeeld de huidige industriele bedrijvigheid in ons land zich zover had
kunnen ontwikkelen zonder impulsen
van buitenlandse bedrijven die zich
geent hebben op bestaande comparatieve voordelen en op bestaande bedrijvigheid.
Belang van buitenlandse
investeringen
Het belang van uitgaande en inkomende investeringen is groot 1). Per ultimo 1983 bedroeg het bedrag aan uitgaande investeringen f. 120 mrd. Nederland neemt daarmee de derde
plaats in onder de directe investeerders in de wereld (na de VS en het Verenigd Koninkrijk). De groei van uitgaande investeringen bedroeg in de
periode 1973-1983 gemiddeld (nominaal) 11%: een absolute toename in
die periode van f. 75 mrd. Binnenko684
mende investeringen blijven daar ruim
bij achter (volgens recente cijfers zet
deze trend zich door). Ultimo 1983 bedroeg het bedrag aan buitenlandse investeringen in ons land f. 52 mrd.,
waarvan tweederde af komstig was van
kapitaalstromen en de rest van ingehouden winsten.
Over de periode 1973-1983 bedroeg
de groei van buitenlandse investeringen in ons land gemiddeld ruim 9,5%.
Aangetekend dient overigens te worden dat deze cijfers – afkomstig van
De Nederlandsche Bank (DNB) – niet
sporen met gegevens die gepubliceerd zijn door de minister van Economische Zaken 2). Op basis van een feitelijke registratie van buitenlandse
investeringsprojecten
(‘greenfield
plants’, ‘joint ventures’, distributie- en
servicevestigingen en uitbreidingen)
waarbij het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen betrokken is
geweest, is in de periode 1980-1985 in
totaal een bedrag aan (voorgenomen)
investeringen van f. 4,7 mrd. geboekt,
gemiddeld f. 800 mln. per jaar.
In totaal ging het in deze periode
daarbij om 325 vestigingen met bijna
9.000 arbeidsplaatsen. Verschillen
tussen de cijfers van het Ministerie van
Economische Zaken en de cijfers van
DNB zijn terug te voeren tot onvolledigheid (Economische Zaken is niet betrokken bij alle buitenlandse investeringen, met name niet bij uitbreidingsinvesteringen), desinvesteringen, verschillen in definitie (voorgenomen versus gerealiseerde uitgaven) en kapitaaldoorboekingen, die wel in de statistieken van DNB voorkomen.
Recent onderzoek 3) bevestigt overi-
gens de belangrijke bijdrage van buitenlandse investeringen aan de Nederlandse economie. Begin 1984 maakte
de directe werkgelegenheid van de
buitenlandse industriele ondernemingen (120.000 arbeidsplaatsen) ongeveer 15% uit van de totale industriele
werkgelegenheid. In totaal bedraagt
de omvang van buitenlandse werkgelegenheid in Nederland ruim 200.000
arbeidsplaatsen, waarvan zo’n 50.000
in de sector handel en distributie en
35.000 in de dienstverlening (excl. de
indirecte werkgelegenheid).
Hoewel in de periode 1980-1984 de
werkgelegenheid bij buitenlandse ondernemingen daalde met 5%, heeft de
buitenlandse industriele werkgelegenheid verhoudingsgewijs veel beter
stand gehouden dan die van de totale
Nederlandse Industrie, waar in dezelfde periode de werkgelegenheid afbrokkelde met 12,2%. Waar buitenlandse bedrijvigheid in ons land een relatief sterk onderdeel vertegenwoordigt van de Nederlandse economie
mag dan ook worden verwacht dat buitenlandse bedrijvigheid – in een periode van herstel – nog belangrijke
perspectieven voor toekomstige ontwikkelingen kan bieden.
Internationalisatie
Zowel in- als uitgaande investeringen zijn voor een belangrijk deel keerzijden van een voortschrijdend proces
van internationalisatie van het bedrijfsleven. Een toenemend aantal bedrijven streefl naar globalisatie, dat wil
zeggen naar een positie in alle wereldmarkten. Bepalende factoren in hun
investeringsgedrag zijn marktontwikkelingen, strategische politieke overwegingen (b.v. toegang tot bepaalde
markten) en, met name wat betreft
Europa, verschillen in investeringsklimaat.
Het meest sprekende voorbeeld
hiervan is ongetwijfeld IBM, dat in bijna
alle gei’ndustrialiseerde landen vestigingen heeft en produceert als lokaal
ondernemer. In Nederland is dit het
best te illustreren aan de hand van de
investeringsstrategie van enkele van
de grote ondernemingen (Shell, Philips, Van Leer e.d.) die van oudsher belangrijke investeringsprojecten buiten
de Nederlandse grenzen realiseren
(b.v. het Shell-laboratorium in Brussel;
de compactdisk-fabriek van Philips in
Hannover). Voorop in deze strategic
staan het verkrijgen van een Internationale orientatie, het spreiden van risico’s en toegang tot andere markten en
(soms) tot overheden.
1) Zie b.v. DNB De Internationale investeringspositie van Nederland, Monetaire Monografieen, nr. 4, 1985.
2) Zie handelingen Tweede Kamer 19851986, vraag nr. 109 van Van lersel.
3) Internationale ondernemingen in Nederland, omvang en lokatie van vestigingen in Nederland, Geografisch Instituut, Rijksuniversiteit Utrecht, december 1984.
Interessant in dit verband zijn ovengens ook de directe en indirecte effecten die dit heeft op economische verhoudingen tussen landen. Vele Japanse politic! en hoge ambtenaren, geplaagd door Internationale kritiek op
hun handelsoverschotten, wijzen er soms – terecht op dat bij voorbeeld in
handelsverhoudingen belangrijke statistische vertekeningen kunnen optreden. In de computerindustrie hebben
– via toelevering of door directe produktie – veel ‘computergerelateerde’
produkten die vanuit Japan worden
geexporteerd eerder de Amerikaanse
dan de Japanse nationaliteit. Een van
Japans grootste exporteurs van computerapparatuur naar de VS is IBMJapan. In feite betekent dit dat bij voortschrijdende internationalisatie van de
produktie handelsstatistieken een
steeds geringer deel van de economische realiteit zullen gaan representeren.
Is niet ook een belangrijk deel van
onze eigen export eerst en vooral toe te
schrijven aan in ons land opererende
buitenlandse bedrijven? Tegen de
achtergrond van het proces van internationalisatie, heeft het overigens weinig zin investeringen door bedrijven in
ons land, in het buitenland, te veroordelen. Zeker vooreen kleine economie
als de onze spelen zij een belangrijke
rol voor de in ons land opererende bedrijven om zich een internationale positie te verwerven. Voor een belangrijk
deel zijn deze investeringen dan ook
zonder enige twijfel gelieerd aan
marktoverwegingen en strategische
factoren: voor een maar beperkt deel
wellicht ook aan het investeringsklimaat in ons land, dat nu eenmaal tot
voor enkele jaren geleden weinig opbeurend is geweest.
Bij binnenkomende investeringen in
ons land spelen marktoverwegingen
en strategische factoren echter een
veel minder belangrijke rol dan bij onze
investeringen in het buitenland. Hierin
moet dan ook een van de verklaringen
worden gevonden voor het steeds groter wordende gat tussen binnenkomende en uitgaande investeringen. De
Nederlandse economie is van beperkte omvang en bedrijven hoeven niet in
ons land te investeren om zich toegang
tot onze markt te verschaffen (zoals dat
in b.v. Duitsland, Frankrijk, of Engeland nog wel het geval is, ondanks de
EG). Ook onze politieke of strategische
betekenis in Europa of in de wereld is
gering. Wij missen bij voorbeeld in ons
land een groepQe) buitenlandse investeerders die zich hier zouden vestigen
om zich te verzekeren van politieke invloed op de besluitvorming in de EG.
Er zijn duidelijke aanwijzingen dat dit
bij bepaalde investeringen in met name Engeland en Frankrijk een zeer belangrijke rol heeft gespeeld. Ik herinner
me een recent geval van een vrij groot
investeringsproject waar – als reactie
op mijn vraag naar de redenen voor de
lokatiekeuze in Engeland – gezegd
werd dat Engeland politieke steun in
de EG had beloofd bij bepaalde han-
ESB 9-7-1986
delspolitieke geschillen die voor het
desbetreffende bedrijf van belang waren. Buitenlandse bedrijven die de
Europese markten willen bedienen kiezen (en kozen) Nederland nooit op basis van dergelijke overwegingen maar
in feite, als we afzien van factoren als
onze gasvoorraad, in verband met
twee belangrijke factoren: onze centrale ligging en positie in Europa als uitvalsbasis voor penetratie van de Europese markt (‘gateway-functie’) en voordelen in ons fiscale en investeringsklimaat. Naast het in onze economie teruggekeerde vertrouwen en optimisme
moet evenwel ook worden vastgesteld
dat deze beide factoren goed in het
oog moeten worden gehouden.
Gateway-functie_______
Zonder enige twijfel is de gatewayfunctie een van de sterkste punten van
Nederland. Toch verschuift (door de
uitbreiding van de EG met Spanje en
Portugal) het centrum van Europa zich
meer zuidwaarts, weg van ons land.
Economische effecten daarvan zijn al
langer zichtbaar in de sterk opkomende positie van Zuid-Duitsland, het
noorden van Italie en meer recent de
groei van een stad als Lyon en opkomende industrialisatie rondom Marseille. Handelsstromen zouden in zo’n
geval wel eens meer buiten ons land
kunnen omgaan en via andere delen
van Europa direct verlopen, dicht in de
buurt van hun finale bestemmingen.
Hoewel onze infrastructuur en verbindingen naar het achterland, in klassieke zin, nog steeds uitstekend zijn en
een sterke en overtuigende vestigingsfactor opleveren dienen additionele inspanningen te worden gepleegd om
onze relatief sterke positie ook op lange termijn te kunnen handhaven.
Met name de positie van Rotterdam
ten opzichte van Antwerpen, dat al jaren sneller groeit dan Rotterdam verdient aandacht. Voorts dient ons wegennet sterk verbeterd te worden en
moet de achterstand die nu is ontstaan
op Belgie worden goedgemaakt. Ook
de verdere expansie van Schiphol verdient aandacht (zie b.v. de aanbevelingen van de commissie-Van der Zwan);
aandacht zal met name ook moeten
worden gegeven aan de (te) hoge belastingtarieven, aan de beschikbaarheid van goede (en goedkope) bedrijfsterreinen en aan bereikbaarheidsproblemen (zie files bij Schipholtunnel).
Van niet te onderschatten betekenis
is verder ook dat – mede door technologische ontwikkelingen – de klassieke distributievoordelen van ons land
geleidelijk aan betekenis zullen inboeten en andere factoren (b.v. kwaliteit
en kosten van het telecommunicatiesysteem) belangrijker aan het worden
zijn. De situatie op dit punt verdient
veel aandacht. Geconfronteerd met
bedrijven waarvoor telecommunicatiefaciliteiten steeds belangrijker worden
als vestigingsplaatsfactor en met nieu-
we typen van bedrijven die zich juist in
de (tele)communicatiesfeer bewegen
(nieuwe diensten als b.v. ‘electronic
mail’ e.d.) zou Nederland duidelijk
moeten kunnen concurreren met Engeland, Belgie, Frankrijk en Duitsland.
Onze PTT-tarieven zijn evenwel nog te
hoog (een telex Amsterdam-LondenNew York is zo’n 40% goedkoper dan
een telex Amsterdam-New York) en de
PTT biedt nog niet diensten die flexibel
genoeg inspelen op behoeften van bedrijven. Ook hier dient deconcurrentiepositie van Nederland in vergelijking
met de VS en een aantal Europese landen scherp bewaakt te worden. Illustratief in dit verband is dat Engeland
(m.n. Londen) in de Amerikaanse
markt zeer agressief opereert met het
verkopen van zijn telecommunicatiefaciliteiten en daarvoor speciale kantoren (o.a. in New York) heeft geopend.
Ons land zou op dit gebied een veel belangrijkere rol dienen te spelen dan tot
nu toe het geval is.
Investeringsklimaat
De relatieve positie van ons investeringsklimaat dient genuanceerd bezien te worden. De situatie is ruTneus
geweest maar is de laatste jaren weer
ten goede gekeerd. De aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse
investeerders heeft daarbij zeker averij
opgelopen. Ten dele is dit evenwel gecompenseerd door het voor buitenlandse investeerders in ons land aantrekkelijke fiscale klimaat, ten dele
doordat andere Europese landen
evenmin op een riant investeringsklimaat konden bogen.
Nu evenwel in Europa een verbetering optreedt van de economische situatie tekent zich een situatie af waarbij
aan de ene kant in een aantal EG-landen maatregelen worden overwogen
om het investeringsklimaat verder te
verbeteren en te ondersteunen door
lastenverlichtingen, terwijl aan de andere kant – door tegenvallende gasbaten – de marges in ons eigen land
daarvoor zeer beperkt zijn. Desalniettemin zou het onverstandig zijn in ons
land weer de weg in te slaan van verzwaring of zelfs handhaving van de
huidige collectieve druk. Bewegingen
in die richting, bij voorbeeld het afschaffen van de negatieve aanslag in
de WIR, verlaging van de Investerings
Premie Regeling (IPR), uitstel van verdere verlaging van de vennootschapsbelasting, verlaging van voorraad- en
vermogensaftrek, het ter discussie
stellen van ondersteuning van onderzoeksprojecten e.d., zouden wel eens
haaks kunnen komen te staan op bewegingen elders in Europa.
Opgemerkt dient ook te worden dat
de fiscale voordelen die ons land biedt
voor werk- en houdermaatschappijen
(deelnemingsdividendvrijstelling b.v.)
minder worden naarmate het VK, de
VS en (wellicht) Duitsland de vennootschapsbelasting verlagen. Daarbij te685
ken ik aan dat – ook los van mogelijke
verlaging van ‘prikkels’ – onze concurrentiepositie bij het aantrekken van
buitenlandse investeringsprojecten,
minder goed is dan hier en daar wel
eens wordt gedacht. Een recente studie van Plant Location International
laat zien dat Nederland als lokatie voor
buitenlandse investeringen niet echt
op kan tegen de concurrentie van b.v.
Engeland, Duitsland en Oostenrijk en
overigens een middelmatige positie
bekleed.
Het totale effect van de relatieve arbeidskosten, produktiviteit, grondkosten, belastingen en prikkels levert ondanks de verbetering die de laatste
jaren is bereikt, vooral op het punt van
de arbeidskosten – nog steeds geen
goede concurrerende positie op. Hoewel er vanuit het buitenland nog steeds
een gezonde belangstelling is voor het
investeren in ons land blijkt toch dat
ook wij de concurrentie met deze en
ook andere Europese landen nog
steeds niet echt goed aankunnen. Recent hebben we om die redenen een
aantal, voor ons land, zeer aantrekkelijke investeringsprojecten verloren
zien gaan.
Conclusie
In het verleden hebben buitenlandse
bedrijven een zeer belangrijke rol gespeeld voor de ontwikkeling van onze
economie. Zonder de ruim 3.000 buitenlandse bedrijven die ons land telt
had Nederland geen relatief vooraanstaande positie als geindustrialiseerde
natie kunnen bereiken. Thans is een
herindustrialisatieperspectief aan de
orde, waardoor gelet op technologische ontwikkelingen van Nederland
een krachtige impuls wordt gevraagd
ten einde een gediversificeerde en
krachtige industrie op te bouwen, na
het verdwijnen van een aantal van onze traditionele sectoren. Het lijkt evenwel illusioir, mede gezien de relatief
geringe eigen onderzoeksinspanningen van de Nederlandse industrie en
het nadeel van een beperkte eigen
thuismarkt, te verwachten dat een dergelijk resultaat alleen of zelfs in overwegende mate gedragen kan worden
door hier al gevestigde bedrijven. Ook
nu zal een belangrijke bijdrage dienen
te komen van buitenlandse investeerders. Deze zullen hier evenwel alleen
in enige betekenis investeren, indien
ons land iets biedt dat andere lokaties
in Europa niet of niet in dezelfde kwaliteit kunnen bieden. Nadeel daarbij zou
wel eens kunnen zijn dat het in mindere mate dan voorheen mogelijk is om te
kapitaliseren op onze centrale ligging
in Europa en op onze infrastructuur op
vervoersgebied. Andere voordelen van
strategische aard (zie Engeland en
Duitsland) en het hebben van een omvangrijke binnenlandse markt (zie
Frankrijk) ontbreken voor ons land.
Tegenover het verbeteren van het investeringsklimaat in ons land, een rela-
686
tief gunstige arbeidskostenontwikkeling, een relatief efficients en effectieve distributie-infrastructuur, alsmede
de sterk verbeterde samenwerking
tussen universiteiten/hogescholen en
het bedrijfsleven staan echter relatieve
nadelen met betrekking tot arbeidsmarktflexibiliteit, grondkosten, scholing en (per saldo) het absolute niveau
van onze arbeidskosten. Ik teken daarbij bovendien aan dat de imposante
loonmatiging in ons land in de afgelopen jaren, thans ook in het buitenland
wordt overgenomen. Het is dan ook
minder belangrijk welke absolute resultaten ons land boekt, als wel welke
relatieve verbetering van onze positie
ten opzichte van concurrerende (Europese) landen wordt bereikt.
Wil Nederland relatief aantrekkelijk
blijven voor buitenlandse bedrijven
dan is het essentieel onze relatieve
aantrekkelijkheid te handhaven en verderteverbeteren. Metis – ondanksal-
le bereikte verbeteringen in de afgelopen jaren – veel te vroeg om thans al
pas op de plaats te maken, laat staan
een achteruitgang in onze concurrentiepositie te accepteren. We zullen ons
evenmin kunnen veroorloven ver achter te blijven bij andere Europese landen in het bieden van onderzoeks- en
andere investeringsfaciliteiten. Indien
onvoldoende acht zou worden geslagen op het belang van deze factoren is
een achterblijven van onze relatieve
economische prestaties, mede ook
door tegenvallende impulsen van buitenlandse investeringen in ons land,
moeilijk te vermijden.
T.J. van Heesch
De auteur is commissaris voor buitenlandse
investeringen in Nederland op het Ministerie
van Economische Zaken. Hij schrijft dit artikel
a litre personnel.