Ga direct naar de content

Geloof en economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 30 2018

Voorheen had Pasen economische betekenis. Het markeerde het einde van een periode van schaarste die heerste omdat de wintervoorraden opraakten. Welke band hebben geloof en economie?

Bij geloof en economie denk je snel aan conflict. Geloven gaat om barmhartigheid, solidariteit en naastenliefde. Economie gaat om eigen belang, hebzucht en winst. Voor gelovigen is het eeuwige geluk in de hemel (of eeuwige verdoemenis in de hel) een belangrijke drijfveer voor gedrag in het hier en nu. De homo economicus ‘verdisconteert’ alles naar het hier en nu en maximaliseert zijn nut. Geloof gaat om de onzichtbare en ongrijpbare dingen in het leven. Economie lijkt vooral te gaan over zichtbare en tastbare zaken. Of toch niet? In Adam Smith’s Wealth of Nations staat de ‘onzichtbare hand’ centraal als verklaring voor hoe de economie werkt. Is deze onzichtbare hand, de hand van God?

Geloof en economie zijn meer in harmonie dan je op het eerste gezicht zou denken. Wie zich begint te verdiepen in de relevante literatuur, ontdekt als snel dat geloof en economie in elkaar grijpen:

– Geloof is van invloed op economische groei en dit komt door positieve gedragseffecten van geloof

– Geloof kan verklaard vanuit economisch perspectief, zowel door de werking van religieuze markten als door gedrag van individuen

Dit artikel gaat in op bevindingen uit de economische literatuur op beide terreinen. (Daarnaast bestaat de Religieuze Economie dat vooral het terrein is van theologen en filosofen die economisch beleid evalueren vanuit religieus perspectief (zie Iannaccone, 1998). Religieuze Economie behandel ik hier niet.)

Wie denk dat de hemelse wereld van het geloof en de aardse wereld van de economie niet met elkaar te rijmen zijn heeft het mis. Een kijk achter de schijnbare tegenstrijdige boodschappen van Adam Smith in de Wealth of Nations (1776) en zijn minder bekende Theory of Moral Sentiments (1759) leert dat het nastreven van eigen belang enerzijds, en barmhartigheid, solidariteit en naastenliefde anderzijds goed met elkaar te rijmen zijn.

Geloven is goed voor de economie

Geloven is goed voor de economie. McCleary en Barro (2006) en Barro en McCleary (2003) laten empirisch zien dat geloven in een leven in het hiernamaals economische groei bevordert. Daarbij maakt het niet veel uit of mensen gedreven worden door de wortel (de hemel) of de stok (de hel). Tegelijkertijd remt kerkbezoek de economie af. Een productieve religieuze sector combineert een hoge output (geloven) met een lage input (kerkbezoek) en draagt zo bij aan economische groei.

Dit empirisch resultaat bevestigt de theorie van Weber (1905) dat geloof de economie beïnvloedt via positieve individuele eigenschappen zoals arbeidsethos, eerlijkheid en vertrouwen, zuinigheid, barmhartigheid en gastvrijheid naar vreemdelingen. De redenering is dat een gelovige in zijn werk meer plichtsbesef heeft, zijn leidinggevende, collega’s en zakenpartners eerder vertrouwt en zich niet bedreigd voelt door migranten. Een land met veel mensen met zulke eigenschappen produceert meer en groeit harder. Logisch, want het zijn individuele eigenschappen die productief zijn. Kerkbezoek daarentegen remt de economisch groei. De kostbare tijd die een hoogopgeleide, werkende op zondagochtend besteed aan een bezoek aan kerk, kan hij niet besteden aan het lezen van rapporten waar hij in zijn werkweek niet aan toe is gekomen. Ook kan hij op zondagochtend niet sporten, dat doet hij nu op zondagmiddag. Daardoor is geen tijd meer over voor een bezoek aan een thuiswedstrijd van Ajax of de meubelboulevard. Door het kerkbezoek loopt de economie bestedingen mis en daarmee ook werkgelegenheid. Geloof in de vorm van believing is goed voor de economie. Geloof in de vorm van belonging niet.

HH/Bert Beelen

Er bestaan ook verschillen tussen religies. Omdat Moslimlanden relatief gelovig zijn (vooral in de vorm van believing), zou je daar hoge groeicijfers verwachten, maar het tegendeel is waar: het aandeel van moslims in het totaal aantal gelovigen is een negatieve determinant voor economische groei. Redenen hiervoor kunnen zijn dat Moslimlanden wetten en regels kennen die economische activiteit ontmoedigen door het verbieden van bepaalde contractvormen of kredieten (Kuran, 2004).

Geloof verklaard uit economisch perspectief

Grote filosofen als Hume (1757) en Freud (1927) zagen geloof vooral als een uiting van angst en onwetendheid en zij voorspelden weinig goeds voor het geloof: met ontwikkeling in het opleidingsniveau en de technologie zou geloof vanzelf naar de achtergrond verdwijnen. Barro en McCleary (2003) en Iannaccone (1998) laten het tegenovergestelde zien. Zowel kerkbezoek als geloof in de hemel en de hel nemen toe met onderwijs. Wel neemt – gegeven het opleidingsniveau – geloof af als het inkomen toeneemt.

Er zijn economen die religieus gedrag verklaren met modellen van rationele nutsmaximalisatie. Volgens die stroming maximaliseren individuen hun nut tijdens hun huidige leven en in het hiernamaals. Die modellen bevatten ook substitutie tussen tijd en geld, waardoor huishoudens met lagere inkomens op een meer tijdsintensieve manier geloven (kerkbezoek).

In Nederland, Canada en de VS gaat een aanzienlijk groter deel van de bevolking wekelijks naar de kerk dan in Zweden, Noorwegen en Finland (zie Iannaccone, 1991 en 1998). Er bestaat een sterk negatief empirisch verband tussen geloof en concentratie in het aanbod van geloof. Verschillende maatstaven voor godsdienstigheid, waaronder gebedsfrequentie, geloof in God, vertrouwen in de kerk en kerkbezoek, zijn groter in landen met veel verschillende (concurrerende) godsdiensten, dan in landen waar één gevestigde religie domineert, ook wanneer gecorrigeerd wordt voor inkomen, opleiding en urbanisatiegraad (Iannaccone, 1998). De economische wetenschap kan dit verklaren door geloof als een markt te beschouwen, waarop verschillende religies en kerken met elkaar concurreren om de gunst van de gelovige. Een monopolistische religieuze markt produceert minder geloof dan een concurrerende.

De religieuze markt is een markt ook waarop de overheid kan ingrijpen met regulering, overheidsaanbod en subsidies. De werking van religieuze markten gaat terug tot de Wealth of Nations van Adam Smith (1776). Smith zag bij de gevestigde, van overheidswege beschermde religies precies dezelfde problemen als bij door de overheid beschermde, monopolistische bedrijven: “The teachers of [religion]…in the same manner as other teachers, may either depend altogether for their subsistence upon the voluntary contributions of their hearers; or they may derive it from some other fund to which the law of their country may entitle them…Their exertion, their zeal and industry, are likely to be much greater in the former situation than in the latter. In this respect, the teachers of new religions have always had a considerable advantage in attacking those ancient and established systems of which the clergy, reposing themselves upon their benefices, had neglected to keep up the fervour of the faith and devotion in the great body of the people… ” (Smith [1776] 1965. 740-741).

Het dilemma van Smith: sympathie en eigen belang

Geloof speelt een rol in het werk van Adam Smith (Van Leeuwen, 1984). In het eerder verschenen en minder bekende Theory of Moral Sentiments, schrijft Smith het gevoel van Sympathie waarover mensen beschikken toe aan het bestaan van God (‘The all-wise Author of Nature’). Sympathie beweegt mensen ertoe zich te interesseren in de gevoelens van anderen. Ook al levert dit niks op anders dan het plezier om het gevoel van anderen waar te nemen. In de Theory of Moral Sentiments beschrijft Smith dat door zich in de ander te verplaatsen, mensen waarnemer worden van hun eigen gedrag. Wij stellen ons voor hoe de ander aankijkt tegen ons eigen gedrag. Zo draagt sympathie bij aan het geluk van de degene die sympathiseert met de ander. Sympathie kan worden gezien als een egoïstisch sentiment dat ingezet wordt in het nastreven van eigen belang.

Daarmee komen de ‘invisible hand’ in de Wealth of Nations en het door God geschonken menselijke sentiment van sympathie samen. In de Wealth of Nations dient de zakenman die zijn eigen belang nastreeft onbedoeld en zonder het te weten het belang van anderen: ‘…and he is … led by an invisible hand to promote an end which was no part of his intention’. In de Theory of Moral Sentiments stelt het door God geschonken sentiment van sympathie, mensen in staat om door de ogen van de ander, het eigen gedrag waar te nemen en te beoordelen. Uit eigen belang streven mensen naar een positief zelfbeeld, dat eigen geluk oplevert, door te sympathiseren met de ander (zie Van Leeuwen, 1884). De homo economicus die zijn eigen belang nastreeft, kan heel goed een barmhartige, solidaire gelovige zijn die zijn naasten liefheeft.

Literatuur

Barro, R.J. en R.M. McCleary (2003) Religion and Economic Growth. NBER Working Paper, 9682.

Iannaccone, L.R. (1991) The consequences of religious market structure: Adam Smith and the ecconomics of religion. Rationality and Society, 3(2), 156-177.

Iannaccone, L.R. (1998) Introduction to the economics of religion. Journal of Economic Literature, XXXVI, 1465-1496.

Kuran, T. (2004) Why the Middle East is economically underdeveloped. Journal of Economic Perspectives, 18, 71-90.

Leeuwen, A.T. van (1984) De nacht van het kapitaal: door het oerwoud van de economie naar de bronnen van de burgerlijke religie. Nijmegen: SUN.

McCleary, R.M. en R.J. Barro (2006) Religion and economy. Journal of Economic Perspectives, 20, 49-72.

Smith, A. (1957) The Theory of Moral Sentiments. New York: Promotheus Books.

Smith, A. [1776] 1965) An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations. New York: Modern Library.

Weber, M. (1930) The Protestant Ethic and the Spirit of Capitalism. London, Allen & Unwin.

Auteur

Categorieën

1 reactie

  1. H. Custers
    6 jaar geleden

    "Welke band hebben geloof en economie?"
    Beiden zijn ficties. Bedenksels, die niet bestaan in de realiteit.

    De eerste alinea zou dan ook moeten luiden:
    "Voorheen markeerde Pasen het einde van een periode van schaarste die heerste omdat de wintervoorraden opraakten en tevens het begin van de periode van groei en overvloed waarmee de voorraden weer konden worden aangevuld."

    Hiermee is het directe - cyclische - verband tussen mensen en hun omgeving direct helder.
    Wat is het nut om dit verband te vertroebelen door er de genoemde ficties tussen te plaatsen? En in wiens belang is dat dan?