Ga direct naar de content

Bevolkingseconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 23 1987

Bevolkingseconomie
In de veertig jaren na de tweede
wereldoorlog heeft er een opmerkelijke verandering plaatsgevonden in
de groei en leeftijdsverdeling van de
Nederlandse bevolking. Nog staat
ons veertigers voor ogen hoe in de
jaren vijftig het straatbeeld werd beheerst door kinderen. In de kranten
en in de politiek werden onrustbarende getallen (b.v. 20 miljoen) genoemd voor de bevolkingsomvang in
het jaar 2000. Ook was er een serieuze emigratiepolitiek om de binnenlandse bevolkingsdruk te verlichten.
Hoe anders heeft de situatie zich ontwikkeld.
In 1987 zijn er weinig kinderen,
leeft minder dan de helft der bevolking in een traditioneel gezinsverband en zijn er veel ouderen. De bevolkingsomvang is bij ca. 15 miljoen
blijven steken en tendeert in de komende decaden naar een teruggang. Behalve een primair gevoel
van verbazing moet ons deze observatie ook wat leren.
In de eerste plaats leren we hieruit
dat zelfs zulke schijnbaar simpele fenomenen als de bevolkingsontwikkeling zich moeilijk laten voorspellen
en dat zulk een ontwikkeling veel
flexibeler is dan veelal verondersteld. In vroegertijden werden trendbreuken in de bevolkingsontwikkeling geweten aan oorlog, hongersnood, crisis of klimaatverandering.
De algemene gedachte was dat zonder zulke exogene schokken de bevolking met een constant tempo zou
groeien. In deze laatste veertig jaren
hebben we meegemaakt dat ook
zonder exogene schokken de bevolkingsontwikkeling sterk en op onvoorstelbare wijze kan fluctureren.
Natuurlijk zijn er sociaal-culturele
factoren, zoals de ontkerkelijking en
medische factoren zoals het vrijelijk
ter beschikking komen van contraceptive. Niettemin lijkt daarmee het
verhaal niet verteld. Welke factoren
zijn aansprakelijk voor deze dramatische veranderingen? Deze vraag is
niet alleen van wetenschappelijke
betekenis.
De naoorlogse bevolingsontwikkeling zagen alen als gevaarlijk.
Het land zou te vol worden en de natuurlijke hulpbronnen zouden te
klein in omvang zijn om zo’n bevolking te voeden. De huidige trend is
echter ook gevaarlijk om een tegen-

B.M.S. van Praag

gestelde reden. De omvang van het
effectieve arbeidsaanbod wordt te
klein in relatie tot het aantal te verzorgen personen om het huidige welstandsniveau te kunnen garanderen
voor de toekomst, als vele bejaarden
gevoed moeten worden door een relatief klein aantal werkers.
De vraag komt op, welke bevolkingsontwikkeling dan eigenlijk optimaal zou zijn voor ons land en/of wij
gebaat zouden zijn bij een constante
groei, een nulgroei of zelfs een daling van de bevolking. In de tweede
plaats dient aandacht te worden besteed aan de vraag hoe de bevolking
zich realiter zal ontwikkelen bij ongewijzigd beleid.
Indien wij tot de conclusie komen
dat optimale en te verwachten ontwikkeling divergeren, dan kan de
vraag gesteld worden hoe wij de ontwikkeling kunnen bemvloeden. Die
vraag op zich is beladen, omringd
door religieuze, culterele en historische taboes. En toch, we komen er
niet onder uit ons af te vragen wat de
veranderingen veroorzaakt heeft en
welke instrumenten van overheidspolitiek bestaan of kunnen worden
geconstrueerd om de ontwikkeling
te bemvloeden.
Deze middelen liggen vooral in de
sfeer van de opvoedingskosten en
bij de oudedagsvoorziening. Bij opvoedingskosten denken we ook aan
de lasten van schoolgelden en collegegelden, de duur van de leerplicht,
de verplichting van ouder-kind-ali-

mentatie en de ‘opportunity cost’ die
de thuisblijvende vrouw voor de huishouding veroorzaakt door niet te
gaan werken maar kinderen te verzorgen en haar kans op herintree in
het arbeidsproces te reduceren.
Deze variabelen, die van groot belang zijn voor de decisies op microniveau van echtelieden, zijn cruciaal
voor onze bevolkingsontwikkeling
en voor de betaalbaarheid van onze
welvaartstaat na het jaar 2000. De
oudedagsvoorziening was vroeger
gewaarborgd door het hebben van
kinderen. De moderne socialisering
en zekerstelling van onze oudedagsvoorziening via sociale verzekeringen en pensioenen is een mooi
goed, maar leidt tot ongewenste
macro-economische
ontwikkelingen; een belangrijk motief om kinderen te krijgen, dat vroeger gold voor
elke boer, winkelier, arbeider en
vorst, is ontkracht.
Deze problematiek wordt nu niet
alleen door demografen en sociologen maar ook door economen bestudeerd. In Rotterdam vindt zelfs op 18
en 19 September het oprichtingscongres plaats van de European Society
for Population Economics. Hierin
zijn zowel theoretische als zeer praktisch georienteerde economen uit
Europa, en ook uit de rest van de wereld, nun krachten aan het bundelen
om te komen tot een systematische
studie van de economische en economisch-politieke aspecten van bevolkingsvraagstukken. Wij hopen
dat deze nieuwe wetenschappelijke
organisatie onder andere antwoorden zal formulerenop de hierboven
aangeduide problematiek.

875

Auteur