beleid
Bevolkingsafname
vereist ander beleid
W. Derks
De auteur is verbonden aan de Faculteit der
Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht.
Met dank voor commentaar van Leo Klinkers en Peter Hovens.
w.derks@beoz.unimaas.nl
De structurele bevolkingsafname is al begonnen in een aantal
regio’s. Bestuurders hebben daar grote problemen mee.
De gevolgen voor diverse beleidsterreinen zijn omvangrijk.
V
ergrijzing en de gevolgen daarvan krijgen alle aandacht.
Hoe nieuw is dat verschijnsel en zijn de gevolgen wel
zo groot? De overgang van bevolkingsgroei naar bevolkingsafname dient zich aan en is zelfs in diverse regio’s al actueel.
Dat is nieuw onder normale omstandigheden, zonder epidemie of oorlog. Waarom hebben bestuurders geen moeite
met het verschijnsel vergrijzing, maar wel met bevolkingsafname? De potentiële beroepsbevolking (de bevolking van
15-64 jaar) zal veel eerder dalen dan de totale bevolking. De
gevolgen daarvan voor arbeidsmarkt, behoefte aan bedrijventerreinen en woon-werkverkeer zijn over enkele jaren
merkbaar. Kunnen bestuurders loskomen van het groeidenken en overgaan naar een beleid dat rekening houdt met
bevolkingsafname?
Bevolkingsontwikkeling
In de twintigste eeuw trad een bevolkingsexplosie op. De
wereldbevolking verviervoudigde en de Nederlandse bevolking
verdrievoudigde. Toen het doemscenario van de overbevolking
geschetst werd, daalde in Nederland in de jaren zestig het aantal
kinderen echter onverwacht snel. Dat aantal ligt sinds het begin
van de jaren zeventig beneden vervangingsniveau. Bij het vervangingsniveau van 2,1 kind per vrouw blijft het aantal inwoners op den duur op hetzelfde niveau (afgezien van de effecten
van migratie). Omdat sinds het midden van de jaren zeventig
het gemiddeld aantal kinderen per vrouw in Nederland op
ongeveer 1,7 ligt, kan men al lang weten dat er een structurele
bevolkingsafname komt. Voorafgaand aan de bevolkingsafname
treedt ontgroening en vergrijzing op. Op deze aspecten wordt
als eerste nader ingegaan.
De bevolking is ontgroend door de daling van het aantal
kinderen. Het aandeel 0-19-jarigen in de totale bevolking is van
1963 naar 1997 gedaald van 38 naar 24 procent. Sindsdien daalt
dat aandeel niet veel meer. De snelle ontgroening hebben we
achter de rug.
Sinds 1924 stijgt het aandeel van de vijfenzestigplussers in
de totale bevolking. Vergrijzing is dus geen nieuw verschijnsel.
Het aandeel van vijfenzestigplussers is in een langzaam tempo
gestegen van zes procent in 1924 naar veertien procent nu (CBS,
2006). In de komende decennia zal dat aandeel nog maar met
bijna drie kwart stijgen naar de top van ongeveer 24 procent
in 2038 (CBS, 2006). De vergrijzing zal wel versnellen na 2011.
Vergrijzing is geen typisch Nederlands verschijnsel. Het treedt
in heel Europa op en wordt in de hele wereld actueel.
160
ESB  7-4-2006
In het algemeen zal met het stijgen van de welvaart het
aantal kinderen dalen. Als gevolg daarvan zal op den duur de
bevolking afnemen. Bevolkingsafname onder normale omstandigheden, zonder oorlog, ramp of epidemie is een volkomen
nieuw verschijnsel. Na de bevolkingsexplosie in de twintigste
eeuw volgt de overgang van groei naar afname in de eenentwintigste eeuw. Voor de wereld als geheel zal dat – naar verwachting
van de VN – rond 2075 gebeuren. Hierbij loopt het werelddeel
Europa voorop, waar al een aantal jaren meer mensen sterven
dan er kinderen worden geboren. Inkomende migratie heeft
de overgang van groei naar afname enkele jaren uitgesteld. Het
begin van de bevolkingsdaling komt in Nederland later dan in
Europa, namelijk rond 2035, maar binnen Nederland is structurele bevolkingsafname al actueel. In Limburg is de structurele
daling in 2002 begonnen. Drenthe en Zeeland zullen binnen
enkele jaren volgen (Derks et al., 2006). Binnen provincies zijn
er al diverse deelgebieden waar de structurele bevolkingsafname
al is begonnen of binnenkort zal beginnen (zie tabel 1).
Tabel 1. Regio’s in volgorde van begin structurele bevolkingsafname
Corop-regio’s
jaar van begin
structurele bevolkingafname
Zuid-Limburg
1997
Zeeuws-Vlaanderen
2003
Delfzijl en omgeving
2003
Het Gooi en Vechtstreek
2004
Zuidoost-Friesland
2005
Achterhoek
2005
Agglomeratie Haarlem
2006 – 2007
Zuidoost-Drenthe
2006 – 2007
Midden-Limburg
2006 – 2007
Oost-Groningen
2007 – 2008
Zuidwest-Drenthe
2007 – 2008
Bron: CBS, 2006; Derks et al., 2006.
Voorafgaand aan de afname van het totale aantal inwoners,
begint de afname van de potentiële beroepsbevolking. In Limburg
daalt de omvang van deze bevolkingsgroep al sinds 1995. In
Friesland en Groningen is de structurele daling van de potentiële beroepsbevolking begonnen in 2004, respectievelijk 2005.
Drenthe, Zeeland en Noord-Brabant zullen spoedig volgen.
Zodra in 2011 de voorhoede van de naoorlogse geboortegolf
de leeftijd van vijfenzestig jaar gaat passeren, wordt structurele
daling van de potentiële beroepsbevolking een vrij algemeen verschijnsel en zal dan ook voor Nederland als geheel optreden.
beleid
In tabel 2 is een overzicht gegeven van de regio’s waar de
structurele afname van de potentiële beroepsbevolking al
begonnen is.
Tabel 2. Regio’s in volgorde van begin structurele afname potentiële
beroepsbevolking (bevolking 15-64 jaar)
jaar van begin
structurele bevolkingafname
provincie
Limburg
1995
Friesland
2004
Groningen
2005
Corop-regio
Het Gooi en Vechtstreek
vóór 1995
Zuid-Limburg
vóór 1995
Midden-Limburg
2001
Oost-Zuid-Holland
2002
Zuidoost-Drenthe
2002
Agglomeratie Haarlem
2002
Delfzijl en omgeving
2003
Achterhoek
2003
Zeeuws-Vlaanderen
2003
Noord-Limburg
2003
Noord-Friesland
2004
Groot Rijnmond
2004
Zuidoost-Friesland
2005
Bron: CBS, 2006; Derks et al., 2006.
Binnen Nederland heeft een vroeg begin van de afname
van de (potentiële beroeps)bevolking mogelijk een relatie met
een sociaal-economisch negatieve situatie in die regio’s, zoals
de hoge werkloosheid in Zuid-Limburg en Delfzijl en omgeving. Uitdrukkelijk moet echter gesteld worden dat structurele
afname van de (potentiële beroeps)bevolking een algemeen verschijnsel zal worden binnen Nederland en dus niet beperkt zal
blijven tot eventuele probleemregio’s. Op den duur zal overal de
(potentiële beroeps)bevolking afnemen.
Reactie bestuurders
Groeidenken is eigen aan de mens en dus ook aan de
bestuurders van lokaal tot Europees niveau. Zo is de Lissabondoelstelling ten aanzien van economische groei absoluut  
geformuleerd, zonder relatie met de aankomende daling van het
aantal inwoners van de EU. Indien het aantal inwoners minder
groeit of zelfs zal dalen, zal de economie ook minder groeien,
echter zonder dat de economische groei per inwoner zal verminderen. Zolang de economie namelijk meer groeit dan de
verandering van het aantal inwoners, stijgt de gemiddelde  
materiële welvaart per persoon.
Vooral lokale en regionale bestuurders worden direct geconfronteerd met bevolkingsafname. Zij moeten dus afscheid
nemen van een deel van het groeidenken. Bij dat afscheid
nemen kan het volgende traject gesignaleerd worden: confrontatie met bevolkingsdaling, ontkennen en afwijzen, verzet (we
bouwen extra woningen om te groeien), acceptatie en ten slotte
actief oppakken in het beleid.
Vergrijzing betekent groei van ouderen, groei van consumptie door ouderen en dus groei van senioreneconomie.
De vergrijzing past in het groeidenken van de bestuurders en
wordt snel actief opgepakt in het beleid. Bevolkingsdaling past
niet in het groeidenken. Afscheid nemen van de groei van het
aantal inwoners leidt tot een soort rouwproces met een traject
zoals hiervoor aangeduid. De Provincie Limburg is nu bezig
met de laatste fase van het verwerkingsproces. Er wordt gewerkt
aan het actief oppakken van bevolkingsafname in het beleid.
Binnenkort vindt een expertmeeting plaats om zicht te krijgen
op de gevolgen van de demografische ontwikkelingen, in het bijzonder de gevolgen van de bevolkingsafname. Op gemeentelijk
niveau is men vaak nog niet zo ver met de verwerking van het
gegeven van de bevolkingsdaling. In de regio Parkstad Limburg,
waar het aantal inwoners al sinds 1997 daalt, hebben alle
gemeenten pas sinds kort deze daling geaccepteerd. Tot vorig
jaar nog hoopten gemeenten in die regio met het bouwen van
extra woningen de bevolkingsafname te kunnen tegenhouden.
Na het doemscenario van de overbevolking van de vorige
eeuw verschijnt in de ogen van (lokale en regionale) bestuurders
nu het doemscenario van de bevolkingsafname.
Steeds meer gemeenten, regio’s en provincies in Nederland
zullen geconfronteerd worden met het einde van de
bevolkingsgroei.
Doorgaande groei welvaart
Als gevolg van de stijging van de arbeidsproductiviteit gaat
de stijging van de materiële welvaart gewoon door, ondanks
vergrijzing en ondanks de (aankomende) bevolkingsafname. In
de afgelopen dertig jaar is de gemiddelde materiële welvaart per
persoon met 75 procent gestegen. In de komende veertig jaar zal
de gemiddelde materiële welvaart per persoon naar verwachting
met 30 tot 120 procent stijgen (CPB, 2004b). Financieel is er
geen enkele grond voor een doemscenario rond vergrijzing en
bevolkingsafname. De welvaart blijft niet alleen op peil, maar
blijft zelfs gewoon groeien.
Het aantal ouderen neemt toe en de nieuwe ouderen hebben meer pensioen gespaard dan de ouderen tot nu toe. De
besteding van die pensioenen (ontsparing) door het toenemend
aantal ouderen vormt een belangrijke impuls voor de senioreneconomie. Verder moet worden beseft dat niet alleen ouderen,
maar ook kinderen geld kosten, omdat ze zelf geen actieve bijdrage leveren aan de economie. Het aantal kinderen is gedaald
(ontgroening). De demografische druk (het aantal 0-19-jarigen
plus vijfenzestigplussers in procenten van de 20-64-jarigen) had
een top van 90 procent in 1964. Daarna is de demografische
druk gedaald tot het midden van de jaren negentig. De huidige
stijging van de demografische druk bereikt een top rond 2038.
Die top blijft volgens de bevolkingsprognose van het CBS lager
dan de top van 1964.
Doorgaande groei woningvoorraad
De veel gehoorde veronderstelling is dat bevolkingsafname
tot leegstand van woningen leidt. Dat klopt niet. Het aantal
ouderen groeit en ouderen wonen met minder mensen in een
woning (1 Ã 2 personen) dan jongeren (2 Ã 3 personen). Alleen
al door de vergrijzing zijn meer woningen nodig. Daarnaast
zijn er nog andere processen die zorgen voor extra behoefte
aan woningen, zoals het langer zelfstandig blijven wonen van
ouderen en de toename van alleenstaanden. De woningvoorraad moet ook bij lichte daling van de bevolking voorlopig nog
blijven groeien. De groei wordt wel geleidelijk minder. Sloop
van verouderde woningen zal toenemen. Woningbouw zal dus
nodig blijven. Het einde van de groei van de benodigde woningvoorraad zal zich binnen tien jaar in de eerste regio’s aandienen
ESB  7-4-2006
161
beleid
zoals in Zeeuws-Vlaanderen, Zuid-Limburg, Zuidoost-Drenthe
en Zuidwest-Drenthe (Derks et al., 2006).
Naast het aantal woningen is het soort woningen en de
locatie van belang. Het aantal jonge huishoudens (leeftijd
referentiepersoon huishouden jonger dan 55 jaar) is in
Delfzijl en Omgeving al vóór 2000 gaan dalen (Derks et al.,
2006). In 2005 is de structurele daling daarvan begonnen
in het Gooi en de Vechtstreek en in Zuid-Limburg. In 2006
volgt waarschijnlijk Zeeuws-Vlaanderen. Over ongeveer
vijf jaar is de daling van het aantal jonge huishoudens een
algemeen verschijnsel in Nederland. Het groeiend aantal
ouderen wil voor een deel anders wonen dan de jongeren,
bijvoorbeeld in comfortabele appartementen dicht bij voorzieningen, waarbij de grondoppervlakte per persoon minder
is dan bij grondgebonden woningen. Door de toenemende
welvaart stijgt echter over het algemeen wel de gewenste
vloeroppervlakte per persoon. Deze veranderende woonwensen als gevolg van de vergrijzing en de doorgaande stijging
van de welvaart vereisen aandacht van het beleid, naast de
afnemende groei van de aantallen woningen.
Structurele krapte op de arbeidsmarkt
De gevolgen van de bevolkingsafname voor de woningmarkt
dienen zich geleidelijk aan. Dat is zeer waarschijnlijk niet het
geval voor de arbeidsmarkt. Binnen enkele jaren wordt vergrijzing van de politieke agenda verdrongen door het verschijnsel
van structurele krapte op de arbeidsmarkt. Zoals tot nu toe
steeds het geval was zal ook na het economisch dal van de afgelopen jaren een periode volgen van hoge groei. Na het economische dal van begin jaren negentig groeide het aantal werkenden
in Nederland zo’n vijf jaren achtereen met twee à drie procent
per jaar. Als nu de vraag naar arbeidskrachten weer zou gaan
toenemen met meer dan twee procent per jaar, dan zijn er binnen een paar jaar geen arbeidskrachten meer beschikbaar om
ingezet te worden. De potentiële beroepsbevolking (bevolking
van 15-64 jaar) groeit vanaf nu in Nederland met minder dan
één procent tot de top in 2011 (Derks et al., 2006). Bovendien
stijgt binnen die bevolkingsgroep het aantal ouderen. Omdat
ouderen een lagere arbeidsparticipatie hebben dan gemiddeld,
wordt daardoor de stijging van de arbeidsparticipatie gedrukt.
De arbeidsparticipatie stijgt over het algemeen nog wel per leeftijdsgroep, maar de stijging wordt steeds minder. De maxima
van de arbeidsparticipatie zijn al bereikt bij de jongere leeftijdsgroepen (CPB, 2004a). Er zijn nog wel werklozen, maar zodra
de werkloosheid met een paar procent gedaald is, zijn er geen
geschikte werklozen meer. De structurele werkloosheid wordt
niet lager (CPB, 2004b). Al met al kan het aantal werkenden in
Nederland op basis van plausibele veronderstellingen nog maar
met zo’n vier procent stijgen in de komende jaren (Derks et al.,
2006). Bij andere veronderstellingen kan dat mogelijk wat meer
zijn, maar de essentie blijft overeind: de nog resterende ruimte
in de groei van het arbeidsaanbod is zeer beperkt. Het CPB
heeft vier scenario’s voor de toekomstige ontwikkeling geschetst
(CPB, 2004a). Volgens het CPB groeit het arbeidsaanbod van
2000 naar 2020 met maximaal 8,5 procent volgens drie van de
vier scenario’s. Van 2000 naar 2006 is de beroepsbevolking met
ruim vijf procent gegroeid. De resterende groei naar het niveau
van 2020 is dus nog maximaal 3,5 procent. De aankomende
afname van de potentiële beroepsbevolking leidt binnen enkele
jaren tot een structurele krapte op de arbeidsmarkt.
162
ESB  7-4-2006
Binnen Nederland zijn er diverse regio’s waar de ruimte in de
ontwikkeling van potentiële beroepsbevolking, arbeidsparticipatie en werkloosheid voor groei van het aantal werkenden waarschijnlijk slechts ongeveer één procent is. Dat betreft de regio’s
Delfzijl en Omgeving, Achterhoek, Agglomeratie Haarlem, Het
Gooi en Vechtstreek, Oost-Zuid-Holland en Midden-Limburg
(Derks et al., 2006).
Nieuwe jaren zestig
In de jaren zestig, voordat de naoorlogse geboortegolf op de
arbeidsmarkt kwam, was er een structureel tekort aan arbeidskrachten. Daarom werden gastarbeiders aangetrokken. Nu de naoorlogse
geboortegolf de arbeidsmarkt gaat verlaten ontstaat er opnieuw structurele krapte op de arbeidsmarkt, zoals in de jaren zestig. Wat betreft
de verhouding tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt ontstaat
er een situatie die vergelijkbaar is met de jaren zestig.
De zorgeloosheid over de groei van de materiële welvaart gaf
in de jaren zestig de ruimte voor ingrijpende maatschappelijke
veranderingen. Zal de nieuwe jaren zestig ook leiden tot grote
maatschappelijke veranderingen? Komt er een reactie op het eenzijdige materialisme, individualisme en prioriteit van het marktdenken? Als gevolg van het economische dal van de afgelopen
jaren kwam een publicatie over de nieuwe jaren zestig te vroeg in
1998 (Derks, 1998). Het lijkt echter geen toeval dat nu in een jaar
tijd diverse publicaties zijn verschenen over het ongenoegen van
het teveel, het eeuwige tekort en het geluk (Boer, 2005; Claassen,
2004; Klamer, 2005; Layard, 2005; NRC, 2005).
Mobiliteit en ruimte
De bevolkingsontwikkeling heeft ook invloed op de mobiliteit. De nieuwe ouderen zijn mobieler dan de ouderen tot nu
toe. De mobiliteit zal dus voorlopig nog blijven toenemen. Maar
het grootste knelpunt ten aanzien van mobiliteit doet zich voor
bij woon-werkverkeer met de auto. De nog resterende groei van
het aantal werkenden is uiterst beperkt buiten het noordelijk
deel van de Randstad (Derks et al., 2006). De top van de fileproblematiek komt in zicht. Na de top begint geleidelijk de daling.
In de Nota Mobiliteit gaat het alleen maar over de groei in de
komende jaren en niet over de top en de aankomende daling
van de fileproblematiek. Door intensivering van het beleid ten
aanzien van bevordering van openbaar vervoer en betere benutting van de huidige wegen zou de top afgevlakt kunnen worden
en zou de infrastructuur minder uitgebreid hoeven worden.
De nog beperkte groei van het totale aantal werkenden is het
saldo van groeiende en dalende werkgelegenheid in de diverse
sectoren. Zo zal bijna alles groeien, dat met het toenemend aantal ouderen te maken heeft (senioreneconomie). Economische
activiteiten die niet regiogebonden zijn, zullen in versneld
tempo naar elders gaan, zoals in de jaren zestig gebeurde met de
textiel-, kleding- en schoenindustrie. Die niet-regiogebonden
activiteiten zijn vaak gehuisvest op bedrijventerreinen. Nu een
nieuwe situatie op de arbeidsmarkt ontstaat met nieuwe reacties
daarop van de ondernemers, is de behoefte aan bedrijventerreinen moeilijk te voorspellen. Die behoefte zou wel eens veel
minder kunnen zijn dan tot nu toe verondersteld.
Andere invalshoek voor beleid
De aankomende daling van de (beroeps)bevolking heeft dus
duidelijke gevolgen voor de behoefte aan aantal woningen, de
locatie van woningen, de ruimte voor wonen, werken en mobi-
beleid
liteit. Tot nu toe kon het beleid zich richten op de vraag: in welk
tempo woningen, wegen en bedrijventerreinen realiseren. Uit
veel beleidsnota’s blijkt dat de aandacht van het beleid verschuift
van kwantiteit naar kwaliteit. Men moet er echter nu ook rekening mee gaan houden dat bepaalde voorzieningen over enige
tijd niet meer nodig zijn. Dat geldt voor de ene regio eerder dan
voor de andere. Voor deze nieuwe invalshoek van het beleid is
inzicht nodig. Het eerste landelijke onderzoek, met een regionale uitwerking, is inmiddels beschikbaar (Derks et al., 2006.
uitgevoerd in opdracht van de secretarissen van VROM-raad en
Raad voor Verkeer en Waterstaat). Er lopen op dit moment een
aantal initiatieven voor onderzoek op dit terrein, zoals het project Planning for decline van het Ruimtelijk Planbureau. Het jaar
2006 zal dus het begin vormen van landelijke aandacht voor de
gevolgen van de bevolkingsafname.
Voordat het beleid actief gaat inspelen op de gevolgen van
de bevolkingsdaling, zal eerst die daling onderkend en geaccepteerd moeten worden. Zoals hiervoor aangegeven zal een soort
‘rouwproces’ voor het afscheid van het groeidenken doorlopen
moeten worden. Agendering van het onderwerp bevolkingsafname is de eerste stap en moet dus de hoogste prioriteit krijgen.
Conclusie
Bevolkingsafname wordt in Nederland een algemeen verschijnsel en is in een aantal regio’s al actueel. Daaraan voorafgaand zal de bevolking van 15-64 jaar, de zogenaamde potentiële beroepsbevolking, gaan dalen. In Nederland als geheel
gebeurt dat al over vijf jaar. De bevolkingsontwikkeling heeft op
de woningmarkt een heel geleidelijke invloed. Op de arbeidsmarkt zal de invloed binnen enkele jaren zeer groot zijn. De
groei van het woon-werkverkeer is waarschijnlijk nog maar zeer
beperkt en de behoefte aan groei van bedrijventerreinen zou wel
eens zeer gering kunnen zijn.
Het beleid zal moeten veranderen: hoeveel (locaties voor)
woningen, wegen en bedrijventerreinen zijn er nog nodig en
op welke wijze moet nu al rekening gehouden worden met de
aankomende afname van de behoefte aan die voorzieningen?
Voordat het beleid zich hierop kan gaan richten moet eerst
afscheid genomen worden van het groeidenken.
Wim Derks
Literatuur
Boer, M. de (2005) Europa staat op een kruispunt, nu de goede afslag nog. De
Europese cultuur is doorgeslagen in materialistische richting. Trouw,
24 september.
CBS (2006) statline www.cbs.nl
Claassen, R. (2004) Het Eeuwig Tekort. Amsterdam, Ambo.
CPB (2004a) Arbeidsaanbod in de langetermijnscenario’s voor Nederland.
Den Haag.
CPB (2004b) Vier vergezichten op Nederland, Productie, arbeid en sectorstructuur in vier scenario’s tot 2040. Den Haag.
Derks, W. (1998) Op weg naar een nieuwe jaren zestig. Dagblad De Limburger,
6 januari.
Derks, W., P. Hovens, & L. Klinkers (2006) Structurele bevolkingsdaling, een
urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers. Den Haag.
Klamer, A. (2005) In Hemelsnaam! Over de economie van overvloed en
onbehagen. Kampen, Ten Have.
Layard, R. (2005) Waarom zijn we niet gelukkig? Amsterdam/Antwerpen, Atlas.
NRC (2005) De stelling van Herman Wijffels: Veel in de samenleving moet op
zijn kop worden gezet. 10 september.
your job at TUDelft
At the Faculty of Technology, Policy and
Management we’re looking for a
Chair of Management of
Technological Innovation
maximum of € 6,628 per month gross,
based on a full-time appointment.
Delft University of Technology is a
multifaceted institution offering education
and carrying out research within the technical
sciences at an internationally recognised level.
At TU Delft you will work in an environment
where technical sciences and society converge.
The Faculty of Technology, Policy and
Management (TPM) contributes to sustainable
solutions for technical challenges in society by
combining the insights from the humanities,
social sciences and engineering. The professor
will be in charge of the Technology Strategy
& Entrepreneurship group (TSE). The group is
currently in the setup phase.
Selection criteria
We are looking for a full professor who is willing
to shoulder responsibility for a young, promising
group. We will provide about 40% research
time in return. TPM is a young faculty with an
intellectually stimulating and comradely culture.
The successful candidate will be a practicallyminded academic with a PhD degree.
Additional information can be obtained from the
chairman of the selection committee, Prof. Hans
de Bruijn (j.a.debruijn@.tbm.tudelft.nl)
For more information about the job and
the procedure you can visit our website
www.vacaTUresinDelft.nl/international
ESB  7-4-2006
163