Ga direct naar de content

Bedrijfsethiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 7 1986

Mijn vakantielectuur bevat meestal enkele inaugurates. Vrijwel altijd geven die
geschriften een verslag van doorwrocht
wetenschappelijkdenken. De intredende
hoogleraar geeft z’n visitekaartje af.
Kwam het omdat ik de boeiende Rotterdamse rede van A.C. Zijderveld over De
dynamiek van macht en gezag gelezen
had, dat ik zo teleurgesteld was over de
inauguratie van H.J.L. van Luyk, getiteld
In het belang van de onderneming? Of
was ik verwend geraakt met Svevo’s intelligente, subtiele en geestige stijl in De
bekentenissen vanZeno, dat ik in dezelfde dagen las?
Van Luyk noemt zijn vak bedrijfsethiek. Hij noemt vier gebieden waar ethische vragen in bedrijven een rol spelen:
produkt, afnemers, werknemers en omgeving. In de loop van zijn betoog wordt
het woord bedrijf gemakkelijk door het
woord onderneming vervangen. Men zou
zich over deze terminologische onzorgvuldigheid niet druk hoeven te maken,
ware het niet dat de schrijver nog wat verder gaat. In de eerste plaats noemt hij nagenoeg overal in zijn rede voorbeelden
van ethische vragen en ethische vergrijpen die aan particuliere ondernemingen
ontleend zijn. Hij is klaarblijkelijk het
meest geboeid door deze categorie van
bedrijven. Ook die eenzijdigheid zou
men hem nog kunnen vergeven als hij
niet zou beweren dat aangaande ,,de
thema’s in de huidige bedrijfsethiek ….er
….een groot gebied (is) van ….vaak
systeemgebonden kwesties”.
Wat daarmee bedoeld wordt, komt
naar voren als de auteur zijn ‘structured
analyse’ begint. Daar bespreekt hij een
gevalstudie, betrekking hebbend op de
bandenfabrikant Goodrich. Hij besluit
zijn commentaar bij deze gevalstudie als
volgt: ,,Werkelijk van belang is de vraag:
hoe zit het ondernemingsgebeuren in elkaar, dat situaties als de Goodrich-affaire
als het ware systematisch optreden, niet
als gevolg van slechte persoonlijke inborst, maar als klaarblijkelijk (cursivering
Th.M.S.) inherent aan het systeem van
de vrije marktgerichte ondernemingsgewijze produktie”. En – bijna opgetogen
– gaat het verder: ,,Zo vragen – hetgebeurt nog nauwelijks in de bedrijfsethiek
– betekent een grondige verschuiving
van perspectief van persoonlijke naar
collectieve en structurele problemen”.
Kortom: bedrijf is gelijk aan onderneming
en onderneming is gelijk aan ondernemingsgewijze produktie. Ethische vraagstukken in een bedrijf zijn dus een gevolg
van de ondernemingsgewijze produktie
als structuur.
Oe lezer verbaast zich over de politieke
geladenheid bij deze verlate structuralist
(en nog wel op deze plaats: de inauguratie vond plaats op Nijenrode). Maar laten
we ons hier beperken tot het logische gehalte van wat gesteld wordt. Als men de

ESB 14-5-1986

Th.M. Scholten

ethica niet tot het individu wil beperken
en er in die zin sociale dimensies aan wil
geven dat men het gedrag van groepen,
collectiviteiten tot onderwerp van wetenschappelijke dan wel morele bezinning
wil maken, is dan een afgrenzing van alleen ‘ondernemingen’ doelmatig te achten? Als het gaat om de gebieden produkt, afnemers, werknemers en omgeving dan spelen de ethische vragen op
die gebieden toch in elke organisatie?
Net zo (goed) in een ziekenhuis, als in
een timmerbedrijf, net zo in een gemeentelijk zwembad als bij Philips, net zo bij
de Kalimijnen (Rijnwater), in eigendom
van de Franse overheid, als bij een vakvereniging, net zo bij Goodrich in de VS
als bij de Prawda in Rusland. Het lijkt mij
toe dat een bewustwording van dit ervaringsgegeven, zowel een doelmatiger afbakening oplevert voor een wetenschappelijke specialisatie als ons behoedt voor
een ongepast ‘jumping to conclusions’.
Er is meer dat men in deze rede met
verwondering leest. Mij trof vooral de argeloze wijze waarop een aantal opmerkingen wordt gedebiteerd. Alsof er eigenlijk op dit terrein nergens moeilijke vragen liggen. De bedrijfsethiek moet zich
niet te lang bezighouden met morele evidenties, zegt Van Luyk. Wat zijn dat? Van
Luyk weet het. Dat koppelbazen loonbelasting en sociale premies ontduiken bij
voorbeeld. En als (eerbare?) middenstanders dat doen om overeind te blijven? En als huismoeders het doen om
nun werkster ter wille te zijn? Als er toch
nog even aandacht wordt gegeven aan
de vraag wanneer lets kan gelden als een
morele evidentie, zegt de schrijver: ,,ln
ieder geval kun je zeggen dat, wanneer
maatschappelijke overeenstemming ontbreekt, van evidentie geen sprake is”.
Enkele vragen dringen zich op. Is er
maatschappelijke
overeenstemming

over het betalen van loonbelasting en sociale premies? Wat is maatschappelijke
overeenstemming? Waar blijkt die uit? Is
er ‘n soort democratisch element in aanwezig? Elders heet het dat het niet gaat
om de vraag ‘mag dat?’, maar ‘willen we
dat?’ Dan wordt het dus een machtsvraag? En toch wil Van Luyk zich niet uitleveren aan ‘de kritiek ….van de macht’.
Hoe dan?
Op een andere plaats: ,,Behendig tussen alle mazen van de belastingwet doorzwemmen ….maakt een onderneming
nog niet moreel verantwoord”. Ik weet
niet goed wat met deze wollige taal bedoeld wordt (zeker is dat de schrijver het
zelf ook niet weet; hij geeft er op een aantal plaatsen blijk van de wereld van de onderneming niet te kennen). Maar hoe beoordeelt hij de aanwezigheid van de fiscale diensten – en de hulp van externe
adviseurs – in elke onderneming van
importance?
Ook de didactische methodiek van
Van Luyk kan ik niet overal volgen. Is het
didactisch zinvol om met toekomstige
managers en stafmensen een Goodrichgevalstudie te bespreken? Is dat nu niet
bij uitstek een voorbeeld van een morele
evidentie, waarvan de schrijver eerder
zegt dat de bedrijfsethiek zich er niet te
lang mee moet bezighouden? Overigens
noemt de schrijver tal van voorbeelden
uit de recente praktijk van Nederlandse
ondernemingen. Hij geeft daarbij blijk
van een kritische instelling. Dat lijkt mij
uitstekend; organisatieleiders zijn op
zo’n plaats niet gediend met iemand die
ze naar de mond praat. Maar gezag, zowel op het terrein van de wetenschap als
op dat van de moraal, verwerft men niet
zonder zorgvuldigheid; zonder nuancering, zonder kritische bezinning op de
eigen uitspraken.
Nijenrode heeft een belangwekkend
initiatief genomen. Het is de eerste universitaire management-opleiding in Nederland die de ethiek in het onderwijspakket opneemt. Men kan aannemen dat
Van Luyk op het terrein van de ethiek
geen onbekende is. Het is voor Nijenrode
en voor Van Luyk te hopen dat hij zich
gaat revancheren. Dat hij zich deze
eerste keer wat al te bescheiden heeft
opgesteld, moge blijken uit de laatste zin
van zijn intreerede, die ik de lezer niet
onthouden wil. Deze luidt: ,,lk bedoel
maar, het had nog erger gekund”.

47Q

Auteurs