Ga direct naar de content

Realisme gaf doorslag bij oplossing cao-conflict

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 7 1986

Realisme gaf doorslag bij
oplossing cao-conflict
De cao-strijd 1986 nadert zijn ontknoping. Met het tot stand komen van
compromissen in de metaalindustrie
en bij Akzo kwam een eind aan de stakingsacties. De uitkomst is niet bepaald als een overwinning van de vakbeweging te beschouwen. Er kwamen
immers geen cao-afspraken tot stand
op basis van de 36-urige werkweek.
Collectieve arbeidstijdverkorting lijkt
voorgoed achter de horizon verdwenen.
De tegenstellingen tussen werkgevers en vakbonden werden doorbroken doordat het realisme de overhand
kreeg op de ideologie, die achter de
adv-strategie van de vakbonden schuil
ging. De vakbonden kozen eieren voor
nun geld, toen het mogelijk bleek met
de werkgevers afspraken te maken
over totale pakketten werkgelegenheidsafspraken die bij elkaar waarschijnlijk meer banen opleveren dan
verdergaandearbeidsduurverkorting.
Als er in de afgelopen weken werkelijk een strijd om de macht is gevoerd
dan moet de vakbeweging als de grote
verliezer worden beschouwd. Commentatoren komen gemakkelijk in de
verleiding om de confrontatie tussen
vakbonden en werkgevers in de industrie in dit licht te bezien. Het was
trouwens de Industriebond FNV zelf
die het voortbestaan van de vakbond
als inzet van de strijd in het geding
bracht. Op deze grand werden de leden gemobiliseerd. Dick Visser, de
voorzitter van de Industriebond FNV,
sprak over een dreigende breuk in de
arbeidsverhoudingen waarbij de positie van de vakbeweging op het spel zou
staan.
Zijn grote tegenspeler, de voorzitter
van de FME, ir. W.J. ter Hart, gaf hem
gelijk. Hijj is van mening dat de rol van
de vakbeweging sterk zal veranderen.
De kern van het conflict was ook in de
visie van Ter Hart de plaats van de vakbeweging. In dit perspectief gezien
kunnen ook de werkgevers niet als de
eigenlijke overwinnaars worden beschouwd. Er worden immers nog
steeds collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten waarin de vakbonden partij zijn. Dit lijkt een open deur,
zo niet een trivialiteit, maar niet als we

ook Ter Harts managers-filosofie au
fait nemen.
Hij verkondigt immers al lang de opvatting dat de cao van karakter moet
veranderen. Naar zijn mening moeten
de sociale partners de consequenties
trekken uit de maatschappelijke en
technologische ontwikkelingen. Die
ontwikkelingen gaan gepaard met een
minder homogene bedrijfsbevolking,
beter opgeleide en mondiger werknemers en een tendens naar individualisering. Deze feiten moeten volgens
Ter Hart ook in de bedrijfstak-cao tot
uitdrukking komen. Onderwerpen als
arbeidstijd en de op het bedrijfsresultaat afgestemde beloning dienen in
zijn visie in de ondernemingen te worden vastgesteld. Daarover dient naar
zijn mening niet met de vakbond te
worden overlegd, maar met de ondernemingsraad. De botsingen die zich
ongelukkigerwijs nog altijd voor doen
tussen werkgevers en werknemers
verklaart hij uit de zijns inziens collectivistische opstelling van de bonden.
Toen de Industriebonden van FNV
en CNV afstapten van hun eis om de
arbeidstijd met 2,5 procent per jaar te
verkorten en daarvoor in de plaats stelden dat de werkgelegenheid bij elke
onderneming met 2,5 procent moest
stijgen, zag de toponderhandelaar van
de metaalwerkgevers dat als een aantasting van de autonomie van de onderneming. Hij beschouwde deze weg
in feite als een arbeidsplaatsenovereenkomst voor de hele bedrijfstak. Volgens Ter Hart zou dat een ontwikkeling
zijn die indruist tegen de arbeidsverhoudingen die hij voor ogen heeft.
Naar zijn mening gaan we immers juist
een tijd tegemoet dat we in een cao
minder belemmerende (lees: collectieve) bepalingen moeten hebben. De
cao zou in zijn opinie een beperkter,
meer beschermend karakter moeten
krijgen, beschermend voor de concurrentiepositie van de onderneming wel
te verstaan.
Visser had dus gelijk: het ging inderdaad om het instituut van de collectieve arbeidsovereenkomst zelf en de rol
die de vakbond daarin speelt als collectieve-belangenbehartiger.
Wanneer we Visser en Ter Hart kunnen be-

schouwen als de protagonisten van
twee tegengestelde ideologieen, dan

moeten we tot de conclusie komen dat
zij hun conflict niet hebben uitgevochten. Zoals gewoonlijk eindigde de confrontatie in een compromis, want ook
ondernemers en vakbondsbestuurders moeten zien verder met elkaar te
leven. Ze zijn zo vestandig geweest het
niet op een uitputtingsslag te laten
aankomen.
De opheffing van de ontstane patstelling in de bedrijfstakken werd voorafgegaan door een nieuw akkoord op
centraal niveau. In feite bevestigden
de centrale organisaties van werkgevers en werknemers in de Stichting
van de Arbeid, al ruim een maand eerder tot stand gekomen aanbevelingen
die door vier werkgroepen waren opgesteld na intensief overleg. De FNV
stond echter op het standpunt dat aanbevelingen aan cao-partijen over de
problematiek van de langdurig werklozen en scholingsactiviteiten geen zin
hadden, zolang de werkgevers in de
cao-onderhandelingen verdere herverdeling van arbeid blokkeerden. Het
Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) wees deze verbinding
met het lopende cao-overleg af, omdat
het vond dat de discussie niet op centraal niveau thuishoort, maar een zaak
is van cao-partijen.
Pas toen er uitzicht op een doorbreking van de impasse aan het cao-front
ontstond, bleek het mogelijk de vier
rapporten die de werkgroepen van de
Stichting van de Arbeid hadden opgesteld als uitvloeisel van het in november vorig jaar gevoerde overleg weer te
bespreken. In dit centraal akkoord kiezen de sociale partners voor een pakket van maatregelen ter bestrijding van
de jeugdwerkloosheid en de problematiek van de moeilijk plaatbare werklozen. De aanbevelingen moeten een extra bijdrage leveren aan het beleid, gericht op economische groei, op voortgaande herverdeling van werk en op
het oplossen van knelpunten op de
arbeidsmarkt.
De opvallendste passage in het slotcommunique is dat alle partijen – sociale partners en kabinet – zich voor
de doelstelling uitspreken om ,,langs
een veelheid van wegen” te streven
naar het terugdringen van de werkloosheid beneden de 500.000 in 1990.
Dit is door sommige commentatoren
een nogal vage uitspraak genoemd.
Zeker, de wegen waarlangs dat doel
moet worden bereikt worden niet concreet aangegeven. Maar wel moet bedacht worden dat de drie partijen zich
op een kwantitatief aangegeven
doelstelling hebben vastgelegd. En dat
is nog niet eerder voorgekomen.
Zo beschouwd is het nieuwe centrale akkoord een succes voor de vakbeweging. Weliswaar speelde de FNV
daarmee het kabinet-Lubbers in de
kaart dat zijn regeerperiode kan afsluiten met een fraai sociaal akkoord,
maar dat was een politieke afweging
die Hans Pont, de voorzitter van de
nauw met de PvdA verwante vakcenESB 14-K-lflftR

trale, niet wenste te maken, omdat hij
zich zelf in de eerste plaats ziet als belangenbehartiger. Met zakelijk realisme gaf de doorslag bij het vinden
van een consensus waarmee de werk-

gelegenheid beter is gediend dan met
een uitzichtloos gevecht om een ideologisch geladen doelstelling.

A.F. van Zweeden

Auteur