Ga direct naar de content

Anti-dumpingbeleid zonder protectionisme

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 18 1993

Anti-dumpingbeleid zonder
protectionisme
RJ. van Wijngaarden*

H

et anti-dumpingbeleid van de Europese Gemeenschap heeft de laatstejaren
blootgestaan aan kritiek uit verscheidene hoeken. Zowel juristen als economen
zijn bet er over eens dat bet beleid protectionistische trekken vertoont. De meningen
zijn echter verdeeld over de vraag hoe bet beleid beter geformuleerd en toegepast
kan warden. Dit artikel beschrijft hoe, door een andere benadering van schademarges en causaliteit, bet anti-dumpingbeleid op een eenvoudige manier aangepast
kan worden zodat bet beter aan de doelstellingen voldoet.

Dumping en anti-dumpingbeleid
Het met verlies verkopen van produkten om lokale
producenten uit de markt te drijven en het vervolgens verhogen van de prijzen tot een winstgevend
niveau staat bekend als dumping1. Het bestrijden
van dumping door middel van heffingen is toegestaan onder GATT-regels indien voldaan is aan drie
voorwaarden:
• er doet zich een substantiele toename van importgoederen voor;
• er is een substantieel prijsverschil tussen de geexporteerde en de lokaal verkochte goederen;
• de dumping veroorzaakt schade (of dreigt schade
te veroorzaken) aan lokale producenten.
Doelstellingen
Anti-dumpingbeleid heeft als doel het bestrijden (of
voorkomen) van deze schade. De Europese Gemeenschap heeft haar beleid neergelegd in EEG Verordening No. 2423/8S2. Samengevat omvat het beleid de
volgende stappen:
• het vaststellen van dumping: in navolging van de
door de GATT gestelde regels moet een produkt
als gedumpt worden beschouwd als de exportprijs lager is dan de ‘normale waarde’. Het verschil tussen deze twee waarden wordt de dumpingmarge genoemd3;
• het vaststellen van ‘wezenlijke schade’ aan EG-industrieen: de verordening somt een lange lijst van
factoren op (volume van de gedumpte importgoederen, algemeen prijspeil enz.) die in een onderzoek naar schade moeten worden betrokken;
• het vaststellen van een causaal verband tussen
dumping en schade: schade die door andere factoren wordt veroorzaakt moet niet worden toegeschreven aan de gedumpte importgoederen. In geval van ontbrekende causaliteit kan er geen
schade toegerekend worden;

• het beantwoorden van de vraag of het in het belang van de Gemeenschap is om te intervenieren:
zelfs wanneer aan bovengestelde criteria is voldaan, dan nog moeten de instellingen van de EG
toetsen of dumpingheffingen (op de lange termijn) voordeel op kunnen leveren voor consumenten en verwerkende industrieen.
De heffing wordt gelijk gesteld aan de dumpingmarge, tenzij de schademarge lager is dan de dumpingmarge. In dat geval wordt de heffing gelijk gesteld
aan de schademarge. De heffing is dus nooit hoger
dan de dumpingmarge en moet lager liggen indien
dat voldoende is om de schade op te heffen. Van de
144 tussen 1987 en 1991 door de Europese Commissie behandelde anti-dumpinggevallen werden er 74
afgesloten met de oplegging van anti-dumpingheffingen4.
Kritiek
Hoewel de import die getroffen wordt maar ongeveer 1 procent van de totale EG-invoer betreft, is het
anti-dumpingbeleid uitgegroeid tot een van de belangrijkste en meest bekritiseerde handelsmaatregelen van de EG. De kritiek richt zich voornamelijk op
het feit dat de EG de indruk wekt het beleid aan te
passen aan de behoeften van de Europese industrie.
* De auteur is verbonden aan het European Institute of
Public Administration te Maastricht. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven. De auteur dankt A. van Mourik,
K. Peters, S. Raja Boean en C. van Wijnbergen voor hun
commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
1. W. Molle, The economics of European integration; theory, practice, policy, Dartmouth, 1990.
2. Verordening 2423/88, O.J. (1988) L209/1.
3. Artikel VI, par. 1, GATT.
4. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Tenth annual report from the Commission to the European Parliament on the Community’s anti-dumping and anti-subsidy
activities (1991), Brussel, 1992.

Consumenten en gebruikers lijken de dupe te wor-

den van hogere prijzen als gevolg van de heffingen.
Een eerste blik op de EG-verordening die het be-

leid uiteenzet, zal de lezer de indruk geven dat alles
gedaan is om de belangen van de verschillende partijen op een objectieve manier te behartigen. De
praktijk bewijst echter steeds vaker het tegendeel.
Dit komt vooral door de problemen bij de praktische
toepassing van de verordening:
• de berekening van dumpingmarges is afhankelijk
van de situatie (wat is een ‘normale’ prijs voor een
produkt en hoe wordt de exportprijs bepaald?);
• de definitie van schade is niet nauwkeurig genoeg
opgesteld. Het is bij voorbeeld niet duidelijk wel-

ke factoren wel en welke niet beschouwd moeten
worden. Deze benadering wekt de indruk dat het

beleid willekeurig is of afhankelijk van de bruikbaarheid van deze factoren bij het bereiken van
gewenste conclusies;
• de verordening is op een dusdanige manier geformuleerd en heeft in de loop van de tijd zoveel
aanpassingen ondergaan dat de instellingen van
de EG een hoge mate van interpretatievrijheid

hebben verkregen. Dit is met name het geval bij
het vaststellen van de schademarge en de causaliteit.
Een veel gehoorde kritiek op het anti-dumpingbeleid is dat het op de korte termijn leidt tot het bevoordelen van Europese industrieen ten nadele van
consumenten en/of industriele gebruikers. Bij zowel
de berekening van de schademarge als het analyseren van causaliteit worden willekeurige methodes
gebruikt. Naast de gevolgen die het beleid heeft op
prijzen en het daaruit voortvloeiend effect op consumenten en gebruikers, kent het EG-beleid belangrijke lange-termijnaspecten. Bedrijfstakken met verouderde technologieen, overcapaciteit of andere kenmerken die onder geen beding kunnen worden gerelateerd aan dumping, blijven, onder het motto van
bescherming van de werkgelegenheid, afgeschermd
van invloeden van buitenaf. Deze verkapte vorm
van protectie is op de korte termijn beschouwd begrijpelijk, maar heeft grote gevolgen voor de lange-

termijnefficientie van Europese bedrijfstakken. Het
resultaat is dat het beleid zijn doel voorbij schiet. In

plaats van korte-termijnbescherming ter verbetering
van de efficientie, bereikt het anti-dumpingbeleid
het tegenovergestelde. Impulsen van buitenaf worden geneutraliseerd en mismanagement wordt zo
niet beloond, dan toch wel getolereerd.
In dit artikel wordt beschreven hoe de uitvoering
van het beleid kan worden verbeterd. Het nut van
het anti-dumpingbeleid zelf wordt hier niet ter dis5

cussie gesteld . Omdat de berekening van dumpingmarges al uitgebreid is behandeld in de literatuur, be-

perk ik mij hier tot een analyse van schademarges
en causaliteit.

Schademarges
Het anti-dumpingbeleid heeft als doel geleden schade te compenseren of toekomstige schade te voorkomen. De methode van de EG ter vaststelling van de

ESB 17-3-1993

geleden schade is zeer controversieel . Allereerst
wordt een lange, niet uitputtende lijst van factoren
opgesomd aan de hand waarvan een algemeen
beeld van de situatie in de betreffende bedrijfstak
geschetst wordt. De schademarge zelf wordt echter
uitsluitend door middel van een prijsvergelijking berekend . De ‘normale’ verkoopprijs van EG-producenten (de prijs van een goed indien er geen sprake

zou zijn van dumping of de gewenste prijs om een
redelijk niveau van winstgevendheid te behouden)

wordt vergeleken met de exportprijs (cif of gecalculeerd op basis van kostprijs) van de gedumpte goederen. De vraag rijst waarom deze lange lijst van
factoren bij de analyse van de geleden schade betrokken wordt indien men alleen de prijs gebruikt bij
het berekenen van de marge. Een reden hiervoor
zou kunnen zijn dat een negatieve uitkomst van het
algemene beeld gebruikt wordt bij de berekening
van de schademarge. Het begrip is namelijk zo gedefinieerd dat men bij de berekening over vrij veel interpretatievrijheid beschikt.
Hoewel het onvermijdelijk is om prijzen te gebruiken ter berekening van dumpingmarges (dumping is een prijsbeleid), kleeft er een aantal nadelen
aan het gebruik van prijzen ter bepaling van schade.

Zowel het bepalen van de streefprijs voor een bepaald goed als het bepalen van de exportprijs gebeurt onvermijdelijk op grond van subjectieve interpretaties. Bovendien speelt de invloed die marktleiders hebben op prijzen een niet onbelangrijke rol.
Messerlin heeft aangetoond dat prijzen fluctueren
naar gelang de fase waarin de anti-dumpingprocedure zich bevindt, zonder dat er verklarende veranderingen in de vraag naar of het aanbod van het produkt merkbaar waren8.
Het gebruik van prijzen ter vaststelling van schade heeft dus geleid tot twee belangrijke onduidelijkheden rond de procedure. Allereerst is er tot op heden geen duidelijkheid omtrent de methode die de
EG gebruikt om EG- en exportprijzen te berekenen.
De mogelijkheden zijn veelvoudig: gemiddelde prijzen, streefprijzen, kostprijzen of zelfs prijzen van
een referentieland. Volgens veel critici is de keuze afhankelijk van de uitkomst. Het tweede aspect is het
gebruik van prijzen zelf als maatstaf voor schade. Belangrijkste punt van kritiek is hier dat prijzen nooit
een betrouwbaar criterium kunnen zijn door nun
bei’nvloedbare karakter. Niet alleen zijn de EG-instellingen vrij in hun interpretatie, ook schromen (samenwerkende) bedrijven of monopolisten niet prijzen te laten varieren om zo de uitkomst van een
procedure in hun voordeel te beslechten.
5. Voor een analyse van het nut van het anti-dumpingbeleid
zelf, zie: P. Nicolaides en R. van Wijngaarden, Reform of

anti-dumping regulations: the case of the EC, European
Institute of Public Administration, Maastricht, 1993.
6. Zie artikel 4 van verordening nr. 2423/88.
7. E. Vermulst en P. Waer, Further changes in the EEC antidumping regulation, a codification of controversial methodologies, Journal of World Trade, 1989, nr. 2; Idem, The calculation of injury margins in EC anti-dumping proceedings,
Journal of World Trade, 1992, nr. 1.
8. P.A. Messerlin, Anti-dumping regulations or pro-cartel
law? The EC chemical cases, The World Economy, 1990, nr.
4.

Tabel 1. Berekend verlies in verkopen als gevolg van dumping”

Zaak

Produkt

Verkopen Verkopen met
einde

Schade

Toename

L106/91

H33/91
L138/91
L276/91

gedumpte

procedure marktaandeel
L55/90
L152/90
L188/90
L313/90
L365/90
L14/91

onveranderd

goederen

Glutaminezuur
17.853
Kogellagers
115,7
Tungsten lampen 6. 536.000
Cassettebanden
86
Espadrilles
13,1
2.964
Kleurentelevisies
Videobanden
78,0
Zakaanstekers
266,0
3.488
Oxaalzuur
Polyester gwens 157.150

21.738

119,6
12.565.000
119
29,5
5.244
85,9
344,8
3.681
168.163

3.885
3,9
6.029.000
33
6,4
2.280
7,9
78,8
193
11.013

3.814
28,3
6.138.000
14
14,5
1.192

37,5
44,0
2.084

9.376

a. Cijfers in hoeveelheden, conform de in de EG-onderzoeken gehanteerde
eenheden.
Bron data: Official Journal of EC, eigen berekeningen.

de twee andere gevolgen een meer betrouwbare methode oplevert, kan het interessant zijn dit als een alternatief te beschouwen. Aangezien het producentensurplus en het aantal onvrijwillig werklozen zeer
moeilijk te meten zijn en dus niet voldoen aan de basisvoorwaarden, moet worden bekeken of het outputeffect (weergegeven door een verschuiving in
marktaandeel) van toepassihg kan zijn.

Het eerste voordeel is dat het marktaandeel geen
(marketing)instrument is. Geen enkel bedrijf zal zich
wagen aan een verlaging van het marktaandeel om

zo een voordelige uitkomst van een onderzoek te bewerkstelligen. Een lager marktaandeel is alleen met

relatief grote verliezen terug te winnen. Ten tweede
is het marktaandeelcriterium minder controversieel

dan het prijscriterium. Het vergelijken van marktaandelen uit verschillende periodes (voor en nadat dumping heeft plaatsgevonden) is minder gevoelig voor
interpretaties dan het gebruik van prijzen. Natuurlijk

kan er bij het vaststellen van marktaandelen ook

Causaliteit
De volgende cruciale stap in een anti-dumpingonder-

zoek is het vaststellen van causaliteit tussen schade
en gedumpte import. Als causaliteit niet bewezen
kan worden, dan zijn de instellingen van de EG genoodzaakt de procedure af te sluiten. Dit is echter
nog nooit voorgekomen. In de loop der jaren is duidelijk geworden dat wanneer zowel dumping als

sprake zijn van enige subjectieviteit. Het Europese
mededingingsrecht heeft hier echter duidelijke criteria voor.
Als men marktaandelen wil gebruiken voor de

bepaling van schade, dan moet er wel een methode
ontwikkeld worden om vast te stellen in welke mate
een verandering in marktaandelen toegeschreven
kan worden aan dumping, met andere woorden de

causaliteit moet worden bepaald. Die methode moet

schade geconstateerd wordt, dumping onvoorwaar-

eenvoudig, duidelijk en minder gevoelig voor subjec-

delijk als oorzaak van de schade wordt aangewe-

tieve interpretatie zijn dan de prijsmethode. De uit

zen . Het onderzoek naar causaliteit bestaat dus tot

heffingen voortvloeiende bescherming moet tijdelijk

op heden alleen uit het erkennen van het gelijktijdig
voorkomen van deze twee factoren. Artikel 4, paragraaf 1 van de verordening stelt dat andere factoren
(zoals bij voorbeeld een afnemende vraag naar het
produkt), die zowel afzonderlijk als gecombineerd
de EG-industrie negatief beinvloeden, niet mogen
worden toegewezen aan de gedumpte of gesubsidi-

zijn en zodanig berekend worden dat alleen de door

eerde goederen. Met andere woorden, de verordening vereist wel degelijk een analyse naar de oorzaken van de geleden schade. Indien deze (gedeeltelijk) valt toe te schrijven aan andere factoren, dan
dient daar rekening mee gehouden te worden bij de
bepaling van de heffingen.

Een alternatief
Een alternatief voor de berekening van schademarges moet worden gezocht onder de andere gevolgen
van dumping voor de EG-industrie. In de literatuur

onderscheidt men drie belangrijke effecten10:
• het prijseffect: de lagere prijs van gedumpte goederen leidt tot een algemene prijsverlaging in de

dumping geleden schade verwerkt wordt. Wanneer

de instellingen van de EG het nodig achten om betrokken te raken bij niet-concurrerende Europese industrieen, dan moeten daar bestaande en meer effectieve methoden voor gebruikt worden, zoals het
mededingings- en industriele beleid. Het alternatieve
beleid dat hieronder uiteengezet wordt behoeft dus

alleen de direct aanwijsbare gevolgen van dumping
te compenseren. Daartoe moeten twee stappen worden genomen.

Schadeberekening
De respectieve marktaandelen van de Europese industrie aan het begin en aan het einde van de betreffende periode worden met elkaar vergeleken. Wanneer het marktaandeel verminderd is, wordt het
verkoopniveau berekend dat gerealiseerd zou worden met het marktaandeel uit het begin van de periode11. Tabel 1 toont het verlies in verkopen door

marktaandeelverlies.

concurrerende EG-industrie;

• het outputeffect: door de toegenomen concurrentie zal het marktaandeel van de betrokken EG-bedrijfstak afnemen;
• verliezen voor de EG-industrie: met name een vermindering van het producentensurplus en de gevolgen voor werknemers met onvrijwillig ontslag.
Zoals is gebleken uit het voorgaande is het prijseffect een weinig betrouwbaar criterlum. Als een van

9.1. van Bael, EEC anti-dumping law and procedure revisi-

ted, Journal of World Trade, 1990, nr. 2.
10. Zie bij voorbeeld: T. Murray en DJ. Rousslang, A me-

thod for estimating injury caused by unfair trade practices,
International Review of Law and Economics, 1989, nr. 9.
11. Uit de in 1990 en 1991 met voorlopige heffingen afgeslo-

ten gevallen werden er tien geselecteerd op beschikbaarheid van relevante data.

Causaliteit
Als men kan bewijzen welk gedeelte van de in label
1 berekende schade toegewezen kan worden aan
dumping dan heeft men aan de voorwaarde van causaliteit voldaan. Hiervoor is een eenvoudige analyse
gebruikt die gebaseerd is op een model van vraag
en aanbod. Het model, ontwikkeld door K. Kelly,
gaat uit van twee vooronderstellingen12. Ten eerste
wordt een lineair model verondersteld, hetgeen een
exacte analyse van de gevolgen van dumping door
middel van een componentenanalyse mogelijk
maakt. Ten tweede wordt verondersteld dat de goederen homogeen zijn. Deze laatste veronderstelling
ligt, gezien de aard van de betrokken produkten,
niet ver van de werkelijkheid af. Om causaliteit te berekenen moet men dus het effect van gedumpte importgoederen isoleren. Beschouw het model:
D = a + bP

S’= d’ + f P
S”= d” + f P
D = S’ + S”

b<0
f >0
F>0

Tabel 2. Scbadeberekeningen met verscbittende combinaties van elasticiteiten”
Zaak

$&*&'”‘

S'(m)met
-3,0,

L55/90 Glutaminezuur
L152/90 Kogellagers
L188/90 Tungsten lampen

L313/90 Cassettebanden
‘ L14/91 • ‘ Kleurentelevisjes’;
UQ6/91 Videobanden
L133M Zakaaasielej*

USB/91 Qxaatow’
L276/91 Polyester garens

a. Cijfers in hoeveelheden, conform de in de EG-oiiderioeken gehanteerde
eenheden.

‘” ‘ ‘

‘ ‘”,'”‘ ‘ •'”””””.”‘*•””” “”‘ ‘ “”‘””””*'””.

b. e: elasticiteit van de vraag; p’: elasticiteit van EG-aanbod; n” : elasticiteit
van importaanbod; “”:’*’- •”- ;?«*• “?w-5fK«»if–i ‘•’••r^:’
Bran: Official Journal of the EC, eigenberckeningen.

waar D de vraag naar het produkt is, S’ de verkopen

van de EG-industrie zijn, en S” het aanbod van importgoederen is. De parameters b, d’ and d” zijn de
shift-parameters van het model, en zijn functies van
de exogene variabelen die het aanbod en de vraag

bepalen. Het is dan mogelijk om de evenwichtswaarden voor de prijs, de verkopen van de EG-industrie
en de import te bepalen. Om tot een schatting van
de geleden schade te komen moet men de verandering in EG-verkopen als gevolg van een toename
van de import kunnen isoleren. Dit kan op een betrekkelijk eenvoudige manier13. Allereerst moet men
S’ afleiden uit het evenwichtsmodel. Vervolgens kan
men door gebruik te maken van de afgeleiden van a,

d’ en d” de verandering van S’ opsplitsen naar oorzaak: verandering van de vraag, verandering van EGaanbod en verandering van importaanbod. Uit deze
vergelijking isoleert men ten slotte AS'(m), de verandering in EG-verkopen als gevolg van een verandering van importaanbod. Met behulp van elasticiteiten
kan men dan deze waarde berekenen:
AS'(m) = {w’n'(u”M’P* – M’)) / { e- w’u’ – w”u”}
Voor berekening van M* moet men dan dezelfde me-

thode gebruiken als voor de schadeberekening, rekening houdend met de groei van de markt1 . De resul-

taten zijn opgenomen in label 1.

Resultaten
Voor de berekening van de waarden van AS'(m) zijn
de meeste gegevens te vinden in de verordeningen.
Alleen de elasticileilen moelen geschat worden. Daar
verschillende waarden voor de elasticiteiten lol zeer
uiieenlopende resuliaten leiden, is hel van belang dal
dil op een objeclieve manier gebeurt. Ter illuslralie
zullen hier twee combinaties van elasticiteiten wor-

den gebruikt, met dezelfde waarden voor de verschillende produklen. Hel vail niet binnen de context van
dit artikel om een elasticiteiten-analyse loe le passen.
De combinaties van elasticileilen die hier gebruikt
worden zijn overgenomen van Ryan en Gibson15.

ESB 17-3-1993

Slechts in twee van de twinlig berekende gevallen (kogellagers en oxaalzuur, met e = -1,0, u,’ * 0,8
en ji” = 0,7) valt de geleden schade volledig loe te
wijzen aan dumping. Dit betekent dal, mel de geslelde elasticiteiten, acht van de tien EG-industriegn ook
schade hadden geleden indien er geen dumping was
geweesl. Anli-dumpingheffingen moelen dan zo gesleld worden dal ze de verliezen in verkopen van
12. K. Kelly, The analysis of causality in escape clause
cases, The Journal of Industrial Economics, 1988, nr. 2.
13.P = {d’ + d”-a)/{b-f-f”)
S’- d’ + {f (d’ + d” – a)) / {b – f – f’}
S”- d” + {f'(d1 + d” – a)) / (b – f – f’)
Het verschil in EG-verkopen als gevolg van een verandering in importaanbod over de betreffende periode kan dan

als volgt geschreven worden:
AS'(m) = (S’)’Aa + (S’)’Ad’ + (S’)’Ad”
waar (S’)’ de afgeleide is van S’ naar respecti a, d’ en d”.
Met:
Aa = -(bAP-AS’-AS”)
Ad’- – (f AP – AS’)
Ad”–(f’AP-AS”)
opgenomen in de vergelijking van AS’Gn), kunnen we de
volgende veigelijking bepalen:
AS’Cm) – (f (f’AP – AS”) ) /1 b – f – f ‘ )
Deze vergelijking kan met behulp van elasticiteiten als
volgt herschreven worden:
AS’Cm) – {w u,’ (n”M’P* – M*)) / (e – w’u.’ – w”u,”}
w’: oorspronkelijk marktaandeel van de EG-industrie;
w” : oorspronkelijk marktaandeel van de gedumpte importgoederen;
H’ : elasticiteit van EG-aanbod;
u,” : elasticiteit van importaanbod;
e : elasticiteit van de vraag;
M’: hoeveelheid gedumpte import aan het begin van de periode;
P*: procentuele verandering in prijzen;

M*: absolute verandering in de hoeveelheid gedumpte goederen.

14. Men berekent de hoeveelheid gedumpte importgoederen ervan uitgaand dat het marktaandeel identiek zou zijn
gebleven en vergelijkt dat met de werkelijke import.

15. De elasticiteiten worden ook gebruikt door K. Kelly. De
aanbod-elasticiteiten zijn verlaagd naar ‘Europese’ normen,
de vraag-elasticiteiten zijn identiek.

Tabel 3- Berekende beffJngen die scbade door dumping compenseren vergeleken met de EG-be£flng (in procenten)

rekend op basis van een criterium dat onderhevig is

Heffingmet:

verondersteld te worden dat aan de causaliteitsvoor-

Zaak Produkt

Heffing met: Gemlddelde

Jl” – 0,7

e–3,0
H’ – 0,4
H” – 0,3

11,54

7,29

337

3,11

<10,0
6,7

26,48

19,66

78,6

4,53
16,79
14,2?
9,49
6,24
5,53
2,57

2,44
13,74
10,22

bodemprijs

C–IJ

|»’ « 0,8

L55/90 Glutaminezuur

U52/90 KogeHagera
L188/90 Tungsten lampen
L313/90 Cassettebanden

L365/90 Espadriltes
L14/91
L106/91
L133/91
1.138/91
L276/91

Kleuientelevfcsies
Videobanden
Zakaanstekers
Oxaalzuur ,-,..
Polyester garens

EG-hefflng

12,35

5,77

9,75
25,8

4,74
3,78
1,95

20,75
13,4
15,8

Bron: Official Journal of the EC, edgen berekeningen.

aan manipulatie (prijzen), en het blijkt zonder meer
waarde is voldaan. Indien men voor de schademe-

ting het verlies aan marktaandeel gebruikt en voor
de causaliteit een eenvoudige economische analyse
toepast, dan blijkt dat de werkelijke EG-heffingen tot
acht maal hoger liggen.

Hoewel de hier gebruikte methode zeker niet
zonder verfijning toepasbaar is, kan men toch een
aantal voorlopige conclusies formuleren. Voor- en
nadelen van hoge heffingen zijn algemeen bekend.

Voordelen zijn voornamelijk te vinden aan de kant
van de EG-producenten, die als gevolg hiervan bescherming genieten ten opzichte van concurrerende

landen en/of bedrijven, en aan de kant van de Europese werkgelegenheid. Nadelen van hoge heffingen

zijn evident: de lange-termijn concurrentiepositie

homogene produkten, en rekening houdend met de

van EG-industrieen wordt erdoor verzwakt, een effect dat de korte-termijnvoordelen teniet zal doen.
Bovendien betaalt de Europese consument hogere

vraagelasticiteiten, zal een prijsverhoging van ge-

prijzen dan de prijzen die op een concurrerende we-

dumpte import door heffingen tot een toename van

reldmarkt zouden zijn bepaald. Het anti-dumpingbeleid verwordt op deze manier tot een slechte variant
van de veel besproken Europese industriele politick.
Met andere woorden, anti-dumpingbeleid moet zich
blijven richten op het doel waarvoor het beleid is opgezet, namelijk korte-termijnbescherming van industrieen, zodat deze zich kunnen aanpassen aan een
concurrerende omgeving. Alleen als deze omgeving
haar concurrentiepositie op een ‘oneerlijke’ manier
verkrijgt, dan is een lange-termijnaanpak gerechtvaardigd.

label 2 compenseren. Met de veronderstelling van

de vraag naar EG-produkten leiden. De geleden
schade aan de EG-industrie wordt dan gecompenseerd. Indien deze prijsverhoging lager is dan de
prijsverhoging als gevolg van het huidige EG-beleid,

kan men bovendien spreken van een relatief verbeterd inkomenseffect voor de consument. De alternatieve heffingen zijn opgenomen in tabel 3.
Uit tabel 3 blijkt dat alleen in het geval van kleurentelevisies de heffingen in beide gevallen hoger

liggen dan de (gemiddelde) EG-heffing. Hieruit kan
men de conclusie trekken dat, rekening houdend

met de simplificaties van het model, de heffingen
van de EG consequent te hoog zijn. Natuurlijk kan

het eenvoudige model aangepast worden naar een
gedifferentieerd produkt. Dit vergt onderzoek naar
kruiselasticiteiten. De resultaten zullen niet aanzienlijk verschillen. Het vaststellen van de elasticiteiten
lijkt de cruciale stap in deze methode. Berekeningen

met lange-termijnwaarden voor e, u,’ en n” leveren
heffingen op die enkele malen hoger zijn dan de EG-

heffingen. Hier moet echter worden benadrukt dat
de anti-dumpingheffingen volgens de verordening
korte-termijnbescherming moeten opleveren en niet
structured bedoeld zijn.
De vraag rijst wat er moet gebeuren als bedrijven
geen marktaandeel verliezen en er toch sprake is
van dumping. Hoewel dit niet veel voorkomt (in
1990 en 1991 kwam het bij ongeveer 10% van de gevallen voor), ligt het voor de hand dat er dan niet
zonder meer kan worden geconcludeerd dat er geen
schade is opgetreden. Een oplossing zou kunnen
zijn om het toekomstige verlies aan marktaandeel te
becijferen, een methode die echter ook zeer gevoelig is voor subjectieve interpretatie.

Conclusie
De huidige kritiek op het anti-dumpingbeleid van de
EG lijkt gedeeltelijk gebaseerd te zijn op een gebrek
aan richtlijnen voor de berekening van sleutelcriteria
in de procedure. De schade aan bedrijven wordt be-

RJ. van Wijngaarden

Auteur