Ga direct naar de content

Afstand en globalisering

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 4 2006

internationaal

Afstand en globalisering
Ondanks globalisering zijn de grenzen tussen landen en
markten niet vervaagd en is de economische betekenis van
afstand groot. Voor Nederland zijn er aanwijzingen dat economische activiteiten zich sterker richten op nabije markten
waardoor de aansluiting gemist dreigt te worden met regio’s
met de sterkste dynamiek.

H

Peter van Bergeijk
en heleen van
Gorcum
Medewerker bij het ministerie van Economische
Zaken, respectievelijk
student Beroepsopleiding
Financieel Economisch
Beleidsmedewerker

264

ESB 4

et tempo van de globalisering die zich
in het dagelijkse leven manifesteert is
hoog. Reizen, communicatie en e-consumptie worden steeds gemakkelijker,
goedkoper en vormen een groeiend bestanddeel
van ons consumptiepakket, zowel in tijd als in geld
gemeten. In nog geen generatie zijn we gegroeid van
de complicaties van een internationaal telefoongesprek via een vaste lijn met diverse internationale
telefonistes naar het gemak van een per mobiele
telefoon verzonden tekstbericht. Nu communicatie
van en naar vrijwel iedere plek ter wereld mogelijk is
en het gemak en de zekerheid van elektronisch betalen een realiteit is, nemen de keuzemogelijkheden
voor de moderne consument sterk toe. Naast dit
in de persoonlijke sfeer direct waarneembare veel
hogere tempo waarin de globalisering zich sinds het
midden van de jaren negentig van de vorige eeuw
voltrekt, is de internationalisatie van de bedrijfsactiviteiten via outsourcing en directe investeringen
enorm toegenomen (Went, 2002).
Zowel in de populaire media als in de vakpers is
hierdoor de opvatting ontstaan dat grenzen en
afstanden er niet meer toe zouden doen waardoor
de afzetmarkten van bijvoorbeeld China en India
binnen handbereik gekomen zijn (Cairncross, 1997;
Friedman, 2005). Sommigen denken dat globalisering een onafwendbaar fenomeen is dat je overkomt.
Arend van Dam introduceerde in ESB het krachtige beeld van de globaliseringstsunami. Vanuit de
gedachte dat je weinig kunt of hoeft te doen aan
globalisering is het misschien wel begrijpelijk dat
er tegenwoordig minder aandacht lijkt te zijn voor
internationaal ondernemen in beleidsanalyses en
beleidsdiscussies (Van Schreven, 2007). Terecht
is dit overigens niet: terwijl de grootste groei toch
verwacht moet worden in de opkomende economieën lijkt Nederland zich sterker op nabije markten
te concentreren (WRR, 2003). Dit artikel plaatst
de ontwikkeling van het Nederlandse geografische
specialisatiepatroon in een internationaal comparatief perspectief en analyseert daartoe de ontwikkeling van geografische handelsprofielen, waarbij
bijzondere aandacht wordt besteed aan de betekenis
van afstand. Hierbij wordt de uitvoeractiviteit naar
twee dimensies geclassificeerd, namelijk naar de
mate waarin een economie opener wordt (het belang
van de uitvoer ten opzichte van het BNP neemt dan

mei 2007

toe) en naar de mate waarin het belang van verafgelegen markten relatief toeneemt (dat wil zeggen dat
afstand onbelangrijker wordt). Een belangrijke kanttekening vooraf is dat slechts de handelsstromen
worden bestudeerd. De factor afstand/transportkosten heeft meer invloed op outsourcing bij industrieproducten dan bij de opkomende ICT-gerelateerde
diensten, waarbij afstand een minder grote rol zou
kunnen spelen (Europese Commissie, 2006) Dit artikel brengt het deel van het proces van globalisering
dat zich voltrekt via elektronisch dienstenverkeer en
buitenlandse investeringen niet in kaart.

Afstand is niet dood
Een belangrijke, contra-intuïtieve bevinding van
het moderne empirische handelsonderzoek is dat
afstand in de naoorlogse periode als handelsbelemmerende factor waarschijnlijk niet in belang is
afgenomen. Een voorbeeld is de meta-analyse van
Disdier en Head op basis van 103 econometrische
studies die voor de periode 1870–2000 bijna 1500
afstandseffecten rapporteert en analyseert (Disdier
en Head, te verschijnen) (Linders, 2006). Het
afstandseffect blijkt in de periode 1990–2000 een
derde sterker te zijn dan in de periode 1870–1970.
Dit is gezien bijvoorbeeld de ontwikkeling van
nieuwe transportmodi zoals het luchtverkeer en
het containertransport en de mede daardoor sterk
gedaalde transportkosten een nogal paradoxale
bevinding: men zou immers kunnen verwachten dat
afstand minder belangrijk geworden was omdat het
overbruggen van afstand minder kost. In het meeste
onderzoek wordt echter steeds gevonden dat afstand
belangrijker wordt als verklarende factor van het
geografische handelspatroon. De enige noemenswaardige uitzondering op deze algemene empirische
samenhang is een studie van de Wereldbank (Brun
e.a., 2005) die vindt dat een tien procent grotere
afstand in 1962 was geassocieerd met daling van
de bilaterale handelsstroom met 13,5 procent en
in 1996 met twaalf procent. De betekenis van
afstand zou over deze 35-jarige periode aldus met
1,5 procentpunt (dat is bijna elf procent) zijn afgenomen. Dit resultaat dat qua teken overeenstemt
met wat men zou verwachten, blijft echter qua orde
van grootte sterk achter bij het beeld dat Cairncross
en Friedman schetsen. Bovendien is belangrijk dat
dit resultaat pas gevonden wordt na uitgebreide
technische correcties die onder andere betrekking
hebben op de faciliteiten die noodzakelijk zijn voor
internationale handel (hierbij gaat het zowel om
mainports, als de infrastructuur die noodzakelijk is
voor het verdere binnenlandse transport). Gezien
het tijdverloop dat is verbonden aan de ontwikkeling
van dergelijke faciliteiten is onvoldoende duidelijk
in hoeverre hier echt een transportkosteneffect is

gemeten). Hoe men het ook wendt of keert, afstand
blijkt een belangrijke determinant van handelsstromen te zijn gebleven in de vorige eeuw.
De genoemde en geïnventariseerde studies zijn allemaal gebaseerd op een variant van het gravitatiemodel. Het gravitatiemodel verklaart naar analogie met
het zwaartekracht model van Newton, de bilaterale
handelsstromen uit de onderlinge afstand en de economische massa’s van de handelspartners, waarbij
massa wordt geoperationaliseerd aan de hand van
het bruto nationaal product en de bevolkingsomvang.
Het model is zeer geschikt gebleken voor de analyse
van een groot aantal beleidsmatige vraagstukken
en heeft zich empirisch bewezen (zie Van Bergeijk
1994 voor een introductie op de gravitatieanalyse).
Een nadeel van de onderzoekingen met behulp van
dit standaardmodel van internationale handel is dat
door de vereiste beschikbaarheid van gegevens helaas
geen actueel beeld bestaat van de invloed en betekenis van afstand voor de handelsstromen. Het ontbreken van een actueel beeld klemt omdat algemeen
wordt aangenomen dat na 1995 een nieuwe fase
in de globalisering is ingezet. In dit artikel wordt in
deze leemte voorzien waarbij de onderzoeksmethode
enigszins werd aangepast aan de beschikbaarheid van
de gegevens. In de eerste plaats schatten we geen
traditioneel gravitatiemodel, maar onderzoeken we de
bilaterale uitvoerquote x (dat is de uitvoer naar een
bepaald land uitgedrukt in procenten van het BNP
van het uitvoerende land). We gebruiken deze quote
ook in plaats van de bilaterale handelsstromen (zoals
in het traditionele zwaartekrachtmodel) omdat inflatie
een vergelijking in de tijd zou compliceren.
In figuur 1 is voor Nederland dit handelsprofiel voor
de jaren 1995 en 2004 weergegeven (Tussen 1950
en 1995 is overigens een vergelijkbare ontwikkeling waarneembaar, zie ministerie van Economische
Zaken, 2006). Verticaal staat de bilaterale handelsquote en horizontaal de afstand tot het desbetreffende land. Aangezien de afstand niet verandert
zien we voor ieder land steeds twee waarnemingen
boven elkaar (1995 kan zowel boven als onder 2004
liggen). In de figuur trekken we voor 1995 en voor
2004 een curve door de bilaterale handelsquoten
voor Nederland. We zien dat deze curve sterker daalt
(afstand bepaalt de handel meer in 2004) en hoger
ligt (de Nederlandse economie is gemiddeld opener
geworden tussen 1995 en 2004).

Onderzoeksopzet en resultaten
Als belangrijkste verklarende variabele gebruiken we
de afstand d die de goederen moeten overbruggen
van de exporteur tot de desbetreffende buitenlandse
markt. Daarnaast corrigeren we voor verschillen in
de economische massa van het importerende land
y en voegen we een constante term c toe. De te
schatten vergelijking luidt (in log): x = αd + βy + c,
waarbij we voor α op voorhand een negatief teken
verwachten (met verre landen wordt ceteris paribus
minder gehandeld) en voor β een positief teken (met
grote landen zal ceteris paribus meer worden ge

figuur 1

Nederlandse handel concentreert zich op nabije markten
Handelsintensiteit
12%
Exports/GDP 1995
Exports/GDP 2004

10%

Logaritmisch (Exports/GDP 1995)
Logaritmisch (Exports/GDP 2004)

8%

6%

4%

2%

0%
0

5

Afstand in 1000 km

10

15

handeld). De econometrische analyse vindt plaats voor de jaren 1995 en 2004
(het meest recente jaar waarvoor we gegevens hebben) met de methode van de
kleinste kwadraten. Vanzelfsprekend moeten de bevindingen voorzichtig worden
geïnterpreteerd omdat het gaat om twee momentopnames. Begin- en eindpunt
kunnen immers worden beïnvloed door de conjunctuur of door wisselkoersbewegingen. Dit is waarschijnlijk relevant voor de waarde van de constante term, maar
veel minder van belang voor de (verandering van de) afstandscoëfficiënt.
We beperken ons onderzoek verder door naar de uitvoer van een relatief beperkte groep landen te kijken. We schatten namelijk vergelijkingen op basis van
de bilaterale handelsstromen voor 29 uitvoerlanden ten opzichte van een groep
van 44 invoerlanden (de 29 uitvoerlanden maken steeds onderdeel uit van
deze groep van 44 waardoor het totale aantal beschikbare waarnemingen 2494
beloopt). De door ons bestudeerde landen zijn afkomstig uit alle werelddelen
en kennen verschillende ontwikkelingsniveaus (alleen de allerarmste landen zijn
ondervertegenwoordigd in ons gegevensbestand). Hun bilaterale handelsstromen
vertegenwoordigden in 2004 bovendien ruwweg driekwart van de wereldhandel
De resultaten van de exercitie zijn in statistisch opzicht bevredigend. De tekens
van de geschatte coëfficiënten stemmen overeen met de a prioriverwachtingen
en zijn significant bij het gebruikelijke betrouwbaarheidsinterval van tenminste
95 procent en ruwweg wordt per land 60 tot 90 procent van de variantie in de
bilaterale uitvoerquote verklaard.
Uit de berekeningen volgen schattingen voor de afstandscoëfficiënt α en voor
de constante term c. De enige niet significante parameters betreffen de afstandscoëfficiënten voor Hong Kong en Canada in 1996 (afstand is in 2004 wel
significant en wordt dus belangrijker) en voor de VS in beide jaren. Belangrijker
dan het niveau van de parameters is de vraag hoe deze parameters veranderen
tussen 1995 en 2004. Voor de gehele populatie is voor deze periode een significante toename van de invloed van afstand met twee procent, maar onder
dit totaalbeeld gaan belangrijke verschillen tussen landen schuil. Figuur 2 vat
bevindingen op het niveau van individuele landen samen.
Horizontaal staat de verandering van de geschatte constante term. Indien de
verandering positief is, neemt het belang van de onderzochte uitvoer voor de desbetreffende volkshuishouding toe. Verticaal staat de verandering van de afstandscoëfficiënt. Is deze negatief dan wordt de handel meer geconcentreerd op nabije
markten; is zij positief dan neemt het aandeel van de veraf gelegen markten toe.

ESB 4

mei 2007

265

figuur 2

Verandering parameters (1995–2004)
afstand (hellingshoek)
1

BEL
CHN
0,5
JPN
USA
0
ITA
ISL

-0,5

0

HKG
DNK
POL
GRC CHE
FRA
NLD
SWE

ESP

AUT
0,5

GBR
-0,5
openheid (constante)

In figuur 2 kunnen vier gebieden worden onderkend. Linksboven vinden we
het kwadrant waar het belang van de onderzochte handel ten opzichte van het
bnp daalt en handel relatief sterker met verafgelegen markten plaats vindt. De
verklaring voor de daling van de constante lijkt vooral het feit te zijn dat zich een
relatief sterke binnenlandse groei voltrekt, zoals bijvoorbeeld bij China het geval
is. Rechtsboven vinden we het kwadrant dat de populaire variant van de globaliseringsthese weergeeft: volkshuishoudingen in dit kwadrant (waaronder met
Nederland vergelijkbare landen zoals Denemarken en Zwitserland) gaan meer
handel drijven ten opzichte van het bnp en doen dat ook relatief meer met verre
markten. Onder de horizontale as bevindt zich links het kwadrant van ontglobalisering (met daarin IJsland en Italië die èn minder handel drijven ten opzichte van
het bnp en zich specialiseren op dichterbij liggende markten). Rechtsonder stijgt
het belang van de onderzochte uitvoer, maar neemt juist het relatieve belang van
nabije markten toe (in dit kwadrant bevindt Nederland zich). De heterogeniteit
in de ervaringen van de bestudeerde landen is een belangrijke indicatie dat het
niet de transportkosten zijn die zorgen voor het afstandseffect in de geografische
handelspatronen. De ontwikkeling van de transportkosten is immers voor ieder
land vergelijkbaar en zou in eenzelfde richting moeten gaan. Het eerder besproken onderzoek naar de invloed van handel doet naar onze mening geen recht aan
deze heterogeniteit door te zeer te focusseren op het algemene beeld.

Literatuur
Bergeijk, P.A.G. van (1994) Economic diplomacy, trade and com-

Bespreking

mercial policy, Edward Elgar.

Belangrijk is het inzicht dat men op zich geen normatieve of positieve conclusies
kan verbinden aan de bevinding dat nabijheid een belangrijke(re) determinant is
geworden. Dit paradoxale onderzoeksresultaat lijkt de logica te weerspreken dat
dalende reis-, communicatie- en transportkosten ook voor ons land zouden moeten
hebben geleid tot toenemende handel met verder weg gelegen markten. Bij de
kosten van transacties en transport gaat het om relatieve grootheden; productiviteitswinst die goederen goedkoper maakt, verhoogt het aandeel van die kosten ten
opzichte van de toegevoegde waarde. Ook is het mogelijk dat om andere redenen
(bijvoorbeeld door externe effecten) een concentratie van de handel op nabije
markten heeft plaatsgevonden (Garretsen, 2007). In principe zou deze concentratie nog sterker geweest kunnen zijn indien de transportkosten niet waren gedaald.
De vraag is hoe beleidsmatig moet worden omgegaan met de ontwikkeling in ons
geografische specialisatiepatroon. Men kan in deze tendens vooral het logische
gevolg zien van historische gebeurtenissen zoals de val van het IJzeren Gordijn
of de Duitse eenwording (vergelijk Van Bergeijk en Oldersma, 1989). Daarnaast
speelt de Europese integratie die zowel uitbreidt als verdiept en tevens versterkt
wordt door de introductie van de euro. Deze tendensen beïnvloeden vooral de
handel binnen Europa. Een concentratie op nabije markten op ons continent zou
daarom heel goed duidbaar zijn en leiden tot een ondubbelzinnige verhoging van
de welvaart en daarop is geen beleidsreactie nodig. Het is vanuit dit perspectief

266

van belang dat we in ieder kwadrant een of meer
Europese landen aantreffen en dat er dus verschillende manieren zijn om binnen het kader van de
Europese integratie te globaliseren. Ook zou men
onze relatief sterker toenemende handel met nabije
markten kunnen zien als een wenselijke symptoom
van het succes van Nederland als mainport van
Europa waardoor een beleidsreactie ook niet nodig
zou zijn; maar dit verhoudt zich dan weer slecht met
de erosie van onze traditionele comparatieve voordelen op het gebied van de logistiek zoals die blijkt uit
de relatief sterke groei van wederuitvoer in andere
EU landen (CPB, 2006).
Deze geruststellende verklaringen bieden beleidsmatig dus geen soelaas. Nederland heeft geen deficit
waar het gaat om de internationalisering van de
economie (het belang van handel ten opzichte van
het bnp neemt immers toe), maar het feit dat er ook
ten opzichte van andere landen een concentratie
plaats vindt op markten die dichterbij liggen geeft
te denken. Juist op de veraf gelegen markten waar
de economische dynamiek groot is, kan de winst van
globaliseren worden geplukt door het Nederlandse
bedrijfsleven en ons onderzoek indiceert dat een
versterkte positionering op de markten van snelgroeiende nieuwe spelers geboden kan zijn De
nieuwe economieën zijn nog geen markteconomieën,
dikwijls is het nog gebruikelijk onder de vlag van de
overheid te opereren en voor het verwerven en uitbouwen van markttoegang, is economische diplomatie door de Nederlandse overheid een sleutelfactor.

ESB 4

mei 2007

Bergeijk, P.A.G. van en H. Oldersma (1989), Normalisering van
het Oost-West handelsverkeer, ESB 74 (3737), 1244–6.
Brun, J. e.a. (2005) Has Distance Died? World Bank Economic
Review (19), 99–120.
Cairncross, F. (1997) The Death of Distance, Orion.
CPB (2006), Wederuitvoer, een Nederlands fenomeen MEV
Disdier, A. en K. Head (2007). The puzzling persistence of
the distance effect on bilateral trade, Review of economics and
statistics.
Europese Commissie (2006) Global trade integration and outsourcing: how well is the EU coping with the new challenges? Brussel.
Friedman, T.L. (2005) The World is Flat, Penguin.
Garretsen, H. (2007) De wereld is (gelukkig) niet plat, in H. de
Groot en P. Tang (red.) Struisvogels en dwarskoppen, Rotterdam,
23–30.
Linders, G. (2006) Intangible barriers to trade, Dissertatie VU.
Ministerie van Economische Zaken (2006) Op weg naar een
international ondernemender overheid 2006, Den Haag.
Schreven, R. van (2007) Open economie, en dan…. in:
J. Wesseling en E. Heijting (red.) Veerkracht en vertrouwen, Den
Haag, 247–256.
Went, R. (2002) Enigma of globalization, Routledge.
WRR (2003), Nederland handelsland: het perspectief van de transactiekosten 2003, Rapporten aan de regering 66, Den Haag.

Auteurs