Ruwweg de helft van de 825.000 arme personen in Nederland woont in een huishouden dat moet rondkomen van de bijstand. Betaald werk vinden lijkt voor hen de aangewezen weg om uit de ergste armoede te komen. Soms gaan ze er echter door een baan amper op vooruit. Een kostwinner in de bijstand die een baan tegen het minimumloon aanvaardt, gaat er qua besteedbaar inkomen slechts vijf procent op vooruit. Voor een alleenstaande moeder die werk vindt is dat dertien procent (Tweede Kamer, 2022). Dat een baan accepteren in deze gevallen zo weinig oplevert, komt door het wegvallen van de netto-bijstandsuitkering, de inkomensheffing die over het loon verschuldigd is, en door een lagere aanspraak op toeslagen. Samen zetten deze regelingen veel mensen vast in ‘de berenklem van de armoedeval’.
Eenmaal aan het werk hebben lagerbetaalden ogenschijnlijk te maken met het tarief van de eerste schijf van de inkomensheffing (36,9 procent). Maar schijn bedriegt. Op de berekende belasting komen er ook nog heffingskortingen in mindering. Werkenden die één euro meer gaan verdienen, krijgen hierdoor al vanaf een relatief laag inkomensniveau te maken met de afbouw van zowel de algemene heffingskorting (met 6,1 cent) als de arbeidskorting (met 6,5 cent). Hierdoor ervaren zij in feite een marginale belastingdruk van bij elkaar opgeteld 49,5 procent. Bij een stijging van hun inkomen met één euro raken laagbetaalde werknemers ook veertien cent zorgtoeslag kwijt, plus – afhankelijk van de woon- en gezinssituatie – een deel van de huurtoeslag, het kindgebonden budget, en van de kinderopvangtoeslag. Zo kan de totale marginale druk hoog oplopen. Een hoge marginale druk kan de hoeveelheid uren verminderen die mensen betaald willen werken. De mogelijkheid om er financieel beter van te worden, blijft in dit geval ongebruikt. Dat maakt de omvang van de armoede groter dan nodig is.
De meest algemeen werkende maatregel om de marginale druk te verlagen, zou zijn om een einde te maken aan de afbouw van de heffingskortingen. Wordt de inkomensafhankelijke afbouw van beide heffingskortingen in één klap ongedaan gemaakt, dan gaan alle economisch actieven met een inkomen vanaf 115.295 euro er 8.122 euro op vooruit. Vooral de hogere inkomens zouden dus profiteren van deze vorm van armoedebeleid – iets wat politiek hoogstwaarschijnlijk bar slecht zal vallen. Deze optie valt ook om een andere reden direct al af: de belastingopbrengst daalt met miljarden wanneer alle belastingbetalers weer de volledige heffingskortingen kunnen claimen. De schatkist hapt nu al naar adem, met begrotingstekorten die in de tweede helft van dit decennium op gaan lopen tot bijna vier procent van het bruto binnenlands product (CPB, 2023).
In deze situatie dicteert de logica dat er voor het armoedebeleid geschipperd moet worden tussen beroerde koopkrachtbeelden (goed voor de begroting) en slagaderlijke bloedingen voor de schatkist (goed voor de koopkracht).
Maar wij zien een tussenweg. De marginale druk kan omlaag door de zorgpremie af te schaffen, en de zorgverzekeraars hiervoor te compenseren via een rijksbijdrage uit de schatkist. Zo gaat het ook bij instellingen die basisonderwijs verzorgen – voor de ouders is dit ‘gratis’.
Verlaag de gemiddelde nominale premie (nu 135 euro per maand) tot nul, en compenseer de zorgverzekeraars met het geld van de zorgtoeslag (acht miljard euro), en voor het overige via een uitkering uit de schatkist van achttien miljard euro. Haal dat bedrag, via een uitgebalanceerde verhoging van de inkomensheffing, terug bij de belastingbetalers. Dat kost hen gemiddeld geen koopkracht, want zij gaan jaarlijks gemiddeld 1.620 euro minder zorgpremie betalen. Krijgt deze lastenverzwaring vorm via verlaging van de algemene heffingskorting, dan verandert daardoor de marginale druk aan de voet van de inkomenspiramide niet. Voor de hogere middeninkomens en daarboven is enige verhoging van deze druk onvermijdelijk, aangezien zij geen algemene heffingskorting ontvangen.
De marktwerking bij de basisverzekering tegen ziektekosten blijft behouden, al gaat de nominale premie gemiddeld naar nul. Doelmatig werkende zorgverzekeraars kunnen klanten lokken met een negatieve premie van enkele tientjes per maand. Minder doelmatige verzekeraars zullen een kleine positieve premie nodig hebben om geen rode cijfers te schrijven. Zo blijft het voor verzekerden lonend om jaarlijks op zoek te gaan naar de voordeligste zorgverzekering, en blijven verzekeraars geprikkeld om scherp met aanbieders te onderhandelen over de tarieven. Dit is geen origineel idee; Van de Ven en Schut (2010) kwamen al eerder met een vergelijkbaar voorstel.
Het is een wenkend perspectief: een fors lagere marginale druk voor ruwweg vier miljoen huishoudens met een jaarinkomen beneden de 38.520 euro (alleenstaande) en de 48.224 euro (met toeslagpartner). Hierdoor neemt het animo om meer uren te werken toe, en de armoede af. Dat de armoedeval juist voor bijstandontvangers minder zal gaan klemmen is goed nieuws – zowel voor werkgevers die dorsten naar arbeidskrachten, als voor de minister die het armoedebeleid in portefeuille heeft.
Literatuur
CPB (2023) Concept Macro Economische Verkenning 2024. CPB Raming, augustus.
Tweede Kamer (2022) Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2023, 36200 XV, nr. 2, p. 190.
Ven, W. van de, en E. Schut (2010) Schaf zorgtoeslag geheel af en verlaag de nominale verzekeringspremie tot nul. Het Financieele Dagblad, 6 april.