Aangepaste technologie
l
Al een tiental jaren raden wij ontwikkelingslanden
aan toch vooral aangepaste technologieën te gebruiken. Ook zijn we zeer bezorgd voor hun rurale ontwikkeling, hun ,,slumimprovement” en gezondheidszorg. De ontwikkelingslanden zouden eigenlijk ook
tot een gelijkere inkomensverdeling moeten komen,
het milieu en de grondstoffen goed moeten beheren en
ten slotte zouden ze selfreliant moeten worden. Kortom, we weten wel wat goed is voor al die mensen daar.
Als ze dan antwoorden dat zij ook grote (kern)elektrische centrales willen hebben in plaats van
windmolens, dat ze echt liever in een Mercedes willen
rijden dan o p een fiets, dat ze al die goedbedoelde zorg
voor plattelandsontwikkeling door vreemde deskundigen wel kunnen missen, maar het ,,op de koop toe”
nemen met de rest van de ontwikkelingshulp, dat ze
eigenlijk zelf wel eens in zo’n donorland willen kijken in
plaats van allerlei deskundigen te moeten rondleiden,
dat ze misschien beter alleen maar die goederen zouden
kunnen importeren (of als hulp kunnen ontvangen) die
ze met de beste wil ter wereld niet met enige efficiëntie
zelf kunnen maken, en voor de rest dan maar wat ,,self
reliant” zijn, dan denk je: ja maar . . .
In de krant en op de tv in Nederland zie je stukken
over aangepaste technologie in ontwikkelingslanden:
uit schroot en afval worden slimme, maar wankele
machines gebouwd, plastic zakken en glas worden nijver verzameld om ,,gerecycled” te worden, oude auto’s
worden tot in den treure aan de gang gehouden en aangepaste technologie in industrie en landbouw wordt
aangeprezen als het enige redelijke middel tegen de
heersende en groeiende werkloosheid. Logisch. Met
goedkope arbiid kun je dingen arbeidsintensief doen.
Dat heet dan appropriate: passend, aangepast.
In Nederland heerst werkloosheid. De exportpositie
schijnt in gevaar, de traditionele industrieën leggen het
loodje, overal wordt geautomatiseerd en ,,gechiptw,en
op overheidsvacatures komen gemiddeld wel zo’n 20
mensen af. De bejaardenzorg roept om meer mensen. Schilleboeren zijn er nauwelijks meer. Glas wordt
slechts sporadisch verzameld, afval en afvalstoffen bedreigen het milieu. Het wagenpark wordt gemiddeld
steeds nieuwer – reparaties zijn ,,te duur7′- en gezien
de omvang van de autokerkhoven mag men zich verheugen dat er zoiets als recycling bestaat, ook al zou
men met al die auto’s nog wel een groot deel van de
derde wereld in appropriate voertuigen kunnen laten
rijden.
Vanuit de optiek van een econoom die zich vooral
met het economisch nog niet zo ontwikkelde buitenland bezighoudt, lijkt er ook in Nederland plaats te
zijn voor ,,appropriate technology”. Dat houdt wel in
dat ook de arbeid ,,passendwinprijs moet zijn en dat er
vanwege de facetten van het milieu en de natuurlijke
hulpbronnen voor die ,,appropriate technology” wel
menselijke energie moet worden ingestoken. Het
aantasten van de koopkracht is evenwel niet populair.
Toch moet er wel iets te doen zijnzonder dat dit extra
kosten met zich brengt. J e zou je dan kunnen
voorstellen dat men komt tot het inzetten van meer
mensen in sociale dienstverlening, in research, in glas
verzamelen, in de milieubescherming, en misschien
zelfs wel in een meer arbeidsintensieve uitvoering van
infrastructurele werken. In ontwikkelingslanden wordt
,
een schop immers ook ,,appropriatemgeacht omdat de
,,schaduwprijs” van arbeid laag is.
Jan Hoogland