Ga direct naar de content

Denemarken als spiegel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 1 1980

Au Courant

Denemarken als spiegel
A. F. VAN ZWEEDEN

Minister Van der Stee heeft in een tvinterview niet zonder bedoelingen Denemarken aangehaald als voorbeeld van
een land dat het aandurft ingrijpende
beslissingen te nemen. Het land is nog
een stap dichter bij de economische afgrond dan wij. Het beschikt nu eenmaal
niet over eigen energiebronnen waarop
wij hebben kunnen teren zonder al te
forse aanslagen op de koopkracht en de
sociale voorzieningen. Dit voorjaar
moest de Deense sociaal-democratische
regering een reeks harde maatregelen
nemen om de ondanks alles nog steeds
stijgende consumptie af te stoppen. Het
diep verstoorde evenwicht weerspiegelt
zich in een betalingsbalanstekort dat is
opgelopen tot 51/2% van het bruto
nationaal produkt en een begrotingstekort van ongeveer 4% van het nationale
inkomen. De Denen hebben dat tekort
de laatste jaren gefinancierd met leningen in het buitenland waardoor hun
buitenlandse schuld inmiddels is aangegroeid tot tegen de 100 mrd. D Kr, of
28% van het nationale inkomen.
Vermindering van het tekort op de
lopende rekening van de betalingsbalans is nu tot eerste prioriteit van het

1078

economisch beleid verklaard. Zelfs de
bestrijding van de werkloosheid is daarbij ten achter gesteld. De minderheidsregering van Anker Joergensen bevindt
zich niet in een positie om een beleid voor
middellange termijn te ontwikkelen dat
ook de nauw met de sociaal-democratische partij verbonden vakbeweging tevreden kan stellen. Voor zijn beslissingen
moet het kabinet telkens proberen overeenkomsten te sluiten met de drie burgerlijke middenpartijen om te voorkomen
dat het voor elk besluit afhankelijk zou
zijn van wisselende meerder heden. De
geringe stabiliteit van de Deense regering
verhindert een consistent beleid op lange
termijn. De besluitvorming moet de weg
van compromissen volgen.
Toch heb ik in Kopenhagen de indruk
gekregen dat de regering nu wel degelijk
een beleidskoers voor de jaren tachtig
voor zich zelf heeft uitgestippeld. De
eerste doelstelling is het herstel van evenwicht tegen het eind van de jaren tachtig.
Moet op korte termijn toenemende
werkloosheid worden aanvaard, op
langere termijn hoopt de regering op
herstel van volledige werkgelegenheid.
Door afremming van het particuliere

verbruik en daardoor van de invoer en
door versterking van de concurrerende
sector hoopt zij de betalingsbalanstekorten te verminderen en de schuldenlast te
verlichten. Aan dat doel wordt ook de
woningbouw opgeofferd die door de
hoge rentestand een zelfde terugval laat
zien als -de bouwproduktie in ons land.
De Denen moeten een lange periode
van versobering onder ogen zien. Ze
kunnen niet meer rekenen op stijging van
hun reële inkomens. Voor dit jaar werd al
een daling van de koopkracht met 5%
aanvaard. Drie keer achter elkaar greep
de regering in de loonvorming in. De
Denen krijgen niet meer de stijging van
de energieprijzen via de prijscompensatie
vergoed. De loonstijging die dit jaar
becijferd wordt op 10% blijft daardoor 2
à 3% achter bij de stijging van de comsumptieprijzen die in de buurt van 12 à
13% ligt.
Een bittere pil voor de vakbeweging is
zeker ook dat hun eigen regering van het
gezamenlijk overeengekomen werkgelegenheidsplan afwijkt door het groeitempo van de collectieve sector te verlagen. Een van de hoofdpunten van het
werkgelegenheidsplan was dat het verlies
van werkgelegenheid in de particuliere
sector moest worden opgevangen door
het scheppen van banen in de openbare
sector. In de laatste zes jaar zijn bij de
overheid en in de kwartaire sector 30 à
40.000 banen per jaar geschapen. Door
deze ontwikkeling is een wanverhouding
ontstaan tussen de groei van de werkgelegenheid in de particuliere en die in de
publieke sector. De overheid treedt meer
en meer op als concurrent van het particuliere bedrijfsleven op de arbeidsmarkt.
Denemarken heeft een les geleerd. die
wij kennelijk nog moeten leren. Wanneer
de groei van de produktie in de concurrerende sector van het particuliere bedrijfsleven onvoldoende is, ontbreekt toch op
den duur het economische draagvlak om
zich een voortdurende uitbreiding van de
werkgelegenheid in de dienstverlenende
sectoren te kunnen veroorloven. Tot
mijn spijt moet ik vaststellen dat de in
ons land sterk betwiste draagvlaktheorie
toch weer haar juistheid bewijst als de
groei van de collectieve sector niet meer
uit eigen middelen, maar voornamelijk
door het aangaan van schulden in het
buitenland via een chronisch betalingsbalanstekort moet worden gefinancierd.
Denemarken kiest nu een andere weg.
Het accepteert een stijgende werkloosheid. Het tracht niet langer werkgelegenheid te handhaven door bedrijven aan te
moedigen een arbeidsreserve aan te houien of door in hetzelfde tempo arbeidsplaatsen te blijven scheppen in de publieke sector. De regering wenst het in
vergelijking met ons land hoge peil van
de werkloosheidsuitkeringen te handhaven, omdat, zoals een van de ministers
mij zei, de Denen daardoor beter door de
overgangsperiode naar een totale vernieuwing van het produktieapparaat in
de concurrerende sector kunnen heenko-

men. Het respijt dat de werknemers
wordt vergund door hun 2,5 à 3jaar 90%
van hun laatstverdiende loon te garanderen biedt de mogelijkheid voor het opleiden van arbeidskrachten voor nieuwe
beroepen in sectoren van de industrie die
levensvatbaar blijken.
De sociaal-democraten zullen proberen deze beleidskoers voor de vakbeweging aanvaardbaar te maken door het
zowel door links als rechts verw~pen
plan voor economische democratie, dat
de werknemers een aandeel in de winsten
en vermogensgroei van de ondernemingen moet bieden, opnieuw in discussie te
brengen. Voor het grote Deense vakverbond LO is aanvaarding van dit plan een
harde voorwaarde om mee te werken aan
een rigoureus versoberingsprogramma
dat de werknemers in tuil voor hun
koopkrachtoffers voorlopig zelfs geen
verbetering van de werkgelegenheid te
bieden heeft.
.
Een dergelijk element zullen we vergeefs zoeken in het pakket van maatregelen dat het kabinet-Van Agt dinsdag bij
de indiening van de Rijksbegroting heeft
aangeboden. Voor een deel volgen wij
het door Van der Stee aangeprezen
Deense voorbeeld door bezuinigingen op
collectieve uitgaven en verlaging van de
reëel besteedbare inkomens. Evenmin als
in Denemarken leidt ons versoberingsprogramma tot herstel van de werkgelegenheid, integendeel, het Centraal Planbureau verwacht dat de werkloosheid
volgend jaar nog zal stijgen tot 280.000.
Pas op langere termijn en bij een langdurig volgehouden loonmatiging zal de
werkgelegenheid zich kunnen herstellen.
Wil zo’n beleid werkelijk kunnen steunen
op medewerking van de werknemers,
dan zal toch een reële poging moeten
worden gedaan om hen bij de besluitvorming te betrekken en een aandeel te
geven in de vermogens die zij door middel van hun inbreng in de vorm van een
vrijwillig aanvaarde loonmatiging helpen opbouwen. Het inmiddels door de
achterban verworpen voorstel van de Industriebond FNV om alle bijdragen tot
economisch herstel, ook de koopkracht
van de werknemers, in discussie te brengen maakt alleen nog een kans als er
uitzicht kan worden geboden op overeenkomsten waarin de investeringen en
het werkgelegenheidsbeleid worden betrokken. In Denemarken is zo pas een
nationale commissie voor de industriepolitiek gevormd, waarin de minister van
Industrie, de vakbeweging en de werkgevers zitting hebben. Deze commissie zal
besluiten moeten nemen over de verdeling van de voor het sectorstructuurbeleid beschikbaar gestelde fondsen. Zo’n
soort samenwerkingsorgaan, dat reële
beslissingen kan nemen, zou een op versterking van de concurrerende sector
gericht beleid misschien maatschappelijk beter aanvaardbaar kunnen maken.

A.F. van Zweeden
ESB 24-9-1980

Auteur