Ga direct naar de content

Huurtoeslag steeds vaker achteraf teruggevorderd

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 8 2020

■ Ernest Berkhout, Patrick Koot en Jan-Maarten van Sonsbeek (CPB)

Voor huishoudens blijkt het lastig om vooraf in te schatten op hoeveel huurtoeslag ze recht hebben, bijvoorbeeld omdat het inkomen of de huishoudenssituatie verandert. Daarom ontvangen in 2016 drie op de tien huishoudens te veel huurtoeslag, die ze later moeten terugbetalen (terugvordering). Daarentegen krijgen vier van de tien huurtoeslagaanvragers aanvankelijk te weinig uitgekeerd, waardoor zij na afloop van het jaar nog extra geld ontvangen (nabetaling).

In de loop der jaren kregen steeds meer huishoudens te maken met zo’n bijstelling, blijkt uit microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De figuur laat zien dat waar in 2011 nog slechts twintig procent van de ontvangers met een terugvordering te maken kreeg, dit aandeel vijf jaar later is opgelopen naar bijna dertig procent. Dat komt neer op zo’n 450.000 huishoudens die toeslag moesten terugbetalen. Tegelijkertijd kregen in 2016 ruim 600.000 huishoudens na afloop van het jaar een nabetaling.

Wel is het zo dat het niet voor elk huishouden om grote bedragen gaat. In 2016 werd er voor 285 miljoen euro aan huurtoeslag teruggevorderd, dat is 8,3 procent van het totale bedrag aan voorlopige toeslag. Tegelijkertijd werd er voor 110 miljoen euro aan nabetalingen verricht, 3,1 procent van het totaal aan voorlopige toeslag.

Een belangrijk element in de vormgeving van de huurtoeslag is dat er twee inkomensgrenzen zijn: een eerste grens waarboven je steeds minder toeslag krijgt, en een tweede (‘harde’) inkomensgrens waarboven je helemaal geen recht op toeslag meer hebt. Daarnaast is er nog een harde vermogensgrens: als het vermogen op peildatum 1 januari boven die grens ligt, vervalt het recht op huurtoeslag voor dat jaar.

De complexe vormgeving verklaart waarom het moeilijk is om het ­juiste toeslagbedrag te bepalen. Uit onze analyse blijkt dat huishoudens vaker last hebben van terugvorderingen in het jaar dat ze voor het eerst AOW krijgen, en wanneer ze vanuit een uitkering gaan werken. De verandering in jaarinkomen is hiervoor een waarschijnlijke verklaring, vooral in combinatie met de sterke inkomensafhankelijkheid van de regelingen.

Auteurs