Dalende werkloosheid gaat gepaard met stijgende lonen. Dit welbekende verband in de macro-economie staat bekend als de loon-Phillips-curve. Recent zijn er echter twijfels gerezen of dit verband nog opgaat, omdat de lonen niet van hun plek lijken te komen terwijl de werkloosheid wel daalt. Is de relatie tussen loonontwikkeling en de werkloosheid minder sterk dan voorheen?
In het kort
– De zwakke loongroei ondanks dalende werkloosheid wordt vaak geweten aan een verzwakte onderhandelingsmacht van werknemers.
– De loon-Phillips-curve is echter al decennialang stabiel; het ligt daarom in de rede dat de loongroei aan zal trekken.
De loonvorming staat volop in de aandacht. Beleidsmakers en academici vragen zich wereldwijd af waarom de dalende werkloosheid niet leidt tot een versnelling van de loongroei. Ook in Nederland komen de lonen recent slecht van hun plek, ook al daalt de werkloosheid gestaag (figuur 1). In 2017 is de loongroei in reële termen zelfs tot stilstand gekomen. Dit roept de vraag op of het verband tussen de werkloosheid en de loongroei – de aloude Phillips-curve – nog wel geldt.
De literatuur wijst structurele verklaringen aan voor de uitblijvende loongroei. Vaak genoemd worden globalisering, flexibilisering en robotisering. Deze trends zouden de onderhandelingspositie van werknemers verslechteren (Summers, 2017; Cunliffe, 2017). Ook voor Nederland bracht het CPB (2017) de zwakke loongroei rechtstreeks in verband met de flexibilisering van de arbeidsmarkt. In dit artikel bekijken we aan de hand van de loon-Phillips-curve (LPC) of er inderdaad een structurele verandering in de druk op lonen in Nederland zichtbaar is.
De loon-Phillips-curve
De LPC stelt dat een lagere werkloosheid samengaat met een hogere loongroei (Phillips, 1958). Het achterliggende idee is dat werknemers in een krappe arbeidsmarkt een betere onderhandelingspositie hebben en hogere lonen kunnen eisen. Indien de loonvorming door structurele ontwikkelingen die inwerken op de onderhandelingspositie van werkenden zou worden beïnvloed, zwakt het LPC-verband af. Gegeven dat werkgevers loonstijgingen doorberekenen in prijzen, heeft een afzwakkend LPC-verband ook consequenties voor de ontwikkeling van het algehele prijspeil. Luginbuhl (2015) beschrijft de loon-Phillips-curve als volgt:
\((1)\:\)\(nominale\, loongroei_t = trendgroei\, in\, nominale\, lonen_t +\)
\(f(werkloosheid_t − evenwichtswerkloosheid_t) + inflatieverwachtingen_t + ε_t\)
Luginbuhl (2015) veronderstelt inflatieverwachtingen adaptief, zodat de huidige inflatieverwachting gelijkgesteld kan worden aan de inflatie op tijdstip \(t−1\). Vergelijking (1) kan dan worden herschreven tot:
\((2)\:\)\(nominale\, loongroei_t − inflatie_{t−1} = α + β_1 werkloosheid_t + ε_t\)
waarbij de reële loongroei (met vertraagde inflatie) een functie is van de werkloosheid. De coëfficiënt \(β_1\) heeft een verwacht negatief teken. Mede door inflatiedoelstellingen van centrale banken zijn inflatieverwachtingen in toenemende mate vooruitkijkend van aard. Blanchard (2016) toetst daarom de Phillips-curve met een hybride model, dat zowel de vooruitkijkende inflatie als de gerealiseerde inflatie in de voorgaande periode meeneemt. Omdat cijfers voor vooruitkijkende inflatie voor Nederland slechts teruglopen tot 1991, schatten wij het LPC-verband conform Luginbuhl (2015), met adaptieve inflatieverwachtingen.
We schatten vergelijking (2) met behulp van een zogenaamde rollende regressie. Op deze wijze kan het verband tussen loongroei en werkloosheid over de tijd worden bestudeerd, waarbij een verzwakte onderhandelingspositie zich uit in een \(β_1\) die richting de nul beweegt. Bijkomend voordeel in deze methodologie is dat ook de constante α over de tijd mag variëren. Daarmee wordt impliciet gecontroleerd voor veranderingen in de trendmatige productiviteitsgroei. Bulligan en Viviano (2017) schatten voor Italië, Spanje, Frankrijk en Duitsland een vergelijkbare regressie. Hun resultaten wijzen op een sterkere druk van de werkloosheid op de lonen sinds de financiële crisis in deze landen, met uitzondering van Duitsland.
Data
We voeren de regressies uit met behulp van jaardata tussen 1975 en 2016 en een verschuivend tijdraam van tien jaar. Deze methode stelt ons in staat om een structurele trend in het LPC-verband te identificeren. De werkloosheid is gemeten als het aantal werklozen als percentage van de beroepsbevolking. De inflatie is de jaarmutatie van de consumentenprijsindex (CPI). De loongroei wordt weergegeven met de jaarlijkse mutatie in de cao-lonen, inclusief bijzondere beloningen. Dit cijfer omvat het brutoloon voor normale arbeidstijd van voltijdwerknemers, inclusief alle bindend voorgeschreven en regelmatig betaalde toeslagen.
Recent is er discussie of de werkloosheid de krapte op de arbeidsmarkt nog goed benadert. DNB (2017) wijst er bijvoorbeeld op dat de arbeidsmarkt vanwege onvrijwillig deeltijdwerk en ontmoediging ruimer is dan het werkloosheidscijfer doet vermoeden. Beide komen immers niet in het werkloosheidscijfer tot uiting. Alle indicatoren wijzen inmiddels echter op toenemende krapte op de arbeidsmarkt: bij een rap dalende werkloosheid in 2017 loopt niet alleen de vacaturegraad snel op, maar ook het aandeel ondernemers dat aangeeft gebrek aan personeel te ervaren. De hoge samenhang tussen deze indicatoren maakt de werkloosheid een geschikte indicator voor krapte op de arbeidsmarkt.
Ook wordt de vraag gesteld of de ontwikkeling van de cao-lonen wel een goede indicator is voor de beloningsontwikkeling van werknemers. Hier hangen verschillende indicatoren voor loongroei sterk samen, zowel voor cao-lonen, de bredere contractuele loonkosten (inclusief werkgeverspremies voor pensioen, vut, werkloosheid, ziektekosten, arbeidsongeschiktheid en sociale fondsen) als voor de incidentele lonen. Daarmee lijkt ook de groei van cao-lonen een geschikte indicator om de loon-Phillips-curve te schatten.
Resultaten
Het verloop van \(β_1\), geschat voor verschuivende tijdsramen, vertoont geen structurele trend richting nul (figuur 2); de resultaten wijzen op een stabiel LPC-verband. Van een trendmatige afzwakking lijkt dan ook geen sprake. Er is daarmee geen aanleiding om de relatie tussen krapte op de arbeidsmarkt en druk op de lonen af te schrijven. Onze resultaten zijn robuust voor rollende regressies met verschillende tijdramen, maar ook wanneer we de regressie met behulp van kwartaaldata schatten, zodat ook gegevens over 2017 kunnen worden meegenomen, vinden we geen significante afzwakking van het LPC-verband.
Conclusie
De lonen groeien de afgelopen tijd minder snel dan op basis van de daling van de werkloosheid verwacht mag worden. Onze resultaten tonen echter aan dat het verband tussen de loongroei en de werkloosheid al decennialang stabiel is. Wij zien dan ook geen aanwijzing dat een mogelijke afname in de onderhandelingsmacht van werknemers de loongroei onder druk zet. Het ligt daarom in de rede dat de toenemende krapte op de arbeidsmarkt zich op enig moment zal vertalen in een sterkere loongroei, conform de de loon-Phillips-curve.
Literatuur
Blanchard, O. (2016) The US Phillips curve: back to the 60s? Peterson Institute for International Economics Policy Brief, 16-1.
Bulligan, G. en E. Viviano (2017) Has the wage Phillips curve changed in the euro area? IZA Journal of Labor Policy, 6(9), 1–22.
CPB (2017) Juniraming 2017: signalen op groen, lonen blijven achter. CPB Policy Brief, 2017/08.
Cunliffe, J. (2017) The Phillips curve: lower, flatter or in hiding? Voordracht, Oxford Economics Society, 14 november. Tekst te vinden op www.bankofengland.co.uk.
DNB (2017) Werkloosheidscijfers overschatten krapte op de arbeidsmarkt. DNBulletin, 9 juni.
Luginbuhl, R. (2015) Are the long-run unemployed on the margins of the Dutch labor market? CPB Achtergronddocument, 11 juni.
Phillips, A.W. (1958) The relation between unemployment and the rate of change of money wage rates in the United Kingdom, 1861–1957. Economica, 25(100), 283–299.
Summers, L. (2017) America needs its unions more than ever. Financial Times, 3 september.
Auteurs
Categorieën