De rente die Nederlandse banken betalen over het spaargeld van huishoudens neemt al jaren gestaag af. Ook in andere eurolanden is eenzelfde tendens zichtbaar. De afname van de spaarrente kent meerdere oorzaken: aan de vraagzijde hebben banken relatief minder middelen nodig door een afzwakking van de kredietverlening en aan de aanbodzijde zijn de kosten van alternatieve bronnen van financiering op de financiële markten afgenomen.
Ondanks de dalende spaarrente betaalden de Nederlandse banken de afgelopen jaren nog altijd meer aan rente dan de banken in de meeste andere eurolanden. Zo lag de spaarrente op gemakkelijk opneembaar spaargeld in Nederland begin 2012 nog ongeveer 60 basispunten boven het gemiddelde in het eurogebied. De Nederlandse spaarrente bedroeg destijds nog 2,36 procent.
Inmiddels is dat verschil volledig verdwenen. In juli 2016 betaalden Nederlandse banken over het gemakkelijk opneembaar spaargeld (met 293 miljard euro ongeveer 85 procent van het totale spaargeld van huishoudens) een rente van 0,54 procent, exact hetzelfde als het gemiddelde in het eurogebied (figuur). Het is voor het eerst sinds 2008 dat de spaarrente van Nederlandse banken op het niveau is van het eurogebied-gemiddelde. Het verklaren van het verdwenen verschil vergt nader onderzoek.
De afgenomen spaarrente heeft vermoedelijk ook gevolgen gehad voor de spaarzin van huishoudens. Over de periode 2013–2015 hebben Nederlandse huishoudens netto 1,5 miljard euro van hun gemakkelijk opneembaar spaargeld opgenomen. Terwijl in 2012 – het jaar waarin de spaarrente een hoogtepunt bereikte – Nederlandse huishoudens netto voor bijna 10 miljard euro inlegden. Huishoudens hebben de afgelopen jaren vermoedelijk eerder gekozen voor het aflossen van schulden, waaronder woninghypotheken, of voor het investeren in andere hoger renderende producten.
De rente op deposito’s met een vaste looptijd – in Nederland zo’n 50 miljard euro in omvang – bedraagt in ons land momenteel gemiddeld 1,75 procent. Ook deze rente is de laatste jaren afgenomen, maar ligt nog wel boven het eurogebied-gemiddelde (dat is in juli 2016 0,53 procent).