Indien het Nederlandse pensioenstelsel meer flexibiliteit zou bieden, zou de helft van de Nederlandse huishoudens voor een combinatie van een maandelijkse uitbetaling van pensioen en een uitkering ineens kiezen. Flexibelere uitbetaling van pensioenrechten is een serieuze beleidsoptie.
ESB Pensioenen
Pensioenen
Een flexibelere
uitbetaling van pensioenen
Nederlanders blijken een voorkeur te hebben voor een flexibelere
uitbetaling van pensioenrechten. Vooral mensen die verwachten
korter te leven hebben een voorkeur voor een grotere eenmalige uitkering in combinatie met een lagere maandelijkse uitkering. Tegelijkertijd onderschatten veel Nederlanders de eigen levensverwachting. Mits met het laatste rekening wordt gehouden, kan flexibelere
pensioenuitbetaling een kansrijke beleidsoptie zijn.
Federica Teppa
Onderzoeker bij De
Nederlandsche Bank
Pierre
Lafourcade
Onderzoeker bij De
Nederlandsche Bank
634
V
anwege de vergrijzende bevolking is wereldwijd een tendens zichtbaar om de pensioensystemen te hervormen. Het belangrijkste
gevolg is dat de risico’s die de ontwikkelingen op de financiële markten met zich
meebrengen nu voor rekening van de huishoudens komen
(Swinkels, 2011). De portefeuillekeuzes die huishoudens
met betrekking tot hun pensioenen maken, spelen daarbij
een belangrijke rol, waarbij de vraag rijst of individuele huishoudens wel in staat zijn om optimale of in ieder geval adequate pensioenbesluiten te nemen.
De juiste beslissing te nemen is om twee redenen lastig.
Allereerst dienen huishoudens voor alternatieve pensioenregelingen de voordelen en kosten op de lange termijn te bezien die in de vroege fases van de levenscyclus mogelijk niet
voldoende aandacht krijgen. Ten tweede vergen die besluiten
complexe berekeningen op basis van veronderstellingen over
de levensverwachting, de samenstelling van het huishouden,
de ontwikkeling van financiële en macro-economische variabelen (zoals inflatie en rente) en toekomstige beleidstendensen op het gebied van pensionering en het pensioensysteem.
Een belangrijke beslissing ten aanzien van het pensioen is
of men dit aan het eind van de werkzame periode in de vorm
van een uitkering ineens wil ontvangen, dan wel gedurende
de gehele resterende levensduur in de vorm van regelmatige
maandelijkse betalingen. In Nederland is een dergelijke keuze
momenteel niet voorhanden: alle pensioenuitkeringen worden in de vorm van een annuïteit ontvangen.
Brown en Nijman (2011) betogen dat dit beleid mogelijk niet optimaal is. Aan de hand van een model dat
gebaseerd is op de economische theorie en internationale
empirische gegevens, stellen zij dat er mogelijkerwijs sprake
is van overannuïsering. Dat wil zeggen dat het welzijn van
Nederlandse huishoudens zou kunnen toenemen als zij bij
het kiezen van de vorm van hun pensioenuitkering over
meer flexibiliteit zouden beschikken om bijvoorbeeld grote
gezondheidsgerelateerde uitgaven uit eigen middelen te
kunnen financieren of om schenkingen aan hun kinderen te
doen.
Economische theorie van pensioeninkomen
De economische academische literatuur heeft lange tijd benadrukt hoe belangrijk de rol van annuïsering is in het leveren van inkomenszekerheid na pensionering. In theorie
biedt annuïsering om twee belangrijke redenen voordelen
ten opzichte van een uitkering ineens. Voor pensioenfondsen
maakt annuïsering tegen de achtergrond van een vergrijzende
bevolking risicobundeling mogelijk door intergenerationele
overdrachten van personen die eerder dan gemiddeld overlijden naar personen die langer dan gemiddeld leven. Voor risicoaverse personen vormt annuïsering de enige verzekeringsmogelijkheid tegen het langlevenrisico, ofwel het risico dat
iemand langer dan verwacht leeft. Financiële planning voor
het pensioen zou veel gemakkelijker zijn als mensen precies
weten hoe lang ze zullen leven. Dan zouden zij hun vermogen over een vaste tijdshorizon kunnen spreiden. Lijfrenten
elimineren het langlevenrisico: een forfaitair bedrag wordt
verruild voor een stroom van betalingen die zo lang door-
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 99 (4695) 9 oktober 2014
Pensioenen ESB
gaan als een persoon leeft (Yaari, 1965; Davidoff et al., 2005;
ÂPeijnenburg et al., 2010a; 2010b).
In de praktijk is er echter krachtig empirisch bewijs voorhanden dat in alle landen waar mensen kunnen kiezen hoe zij
hun pensioenrechten willen laten uitbetalen (zoals in de VS,
het VK en Zwitserland), men ervoor kiest om een onevenredig
groot deel van hun opgebouwde kapitaal als uitkering ineens
te ontvangen. Onderzoekers hebben die uitkomst verklaard
aan de hand van drie belangrijke rationele motieven: het hoge
prijskaartje dat aan annuïteiten hangt (Cannon en Tonks,
2004; Finkelstein en Poterba, 2004) de mogelijke noodzaak
om grote gezondheidsgerelateerde uitgaven uit eigen middelen te financieren (Palumbo, 1999) en de voorkeur om schenkingen te kunnen doen (Friedman en Warshawsky, 1990).
Methode en data
De DNB Household Survey uit 2010 is gebruikt om te onderzoeken of Nederlandse huishoudens een voorkeur voor
regelmatige maandelijkse betalingen of voor een uitkering
ineens hebben. Daarbij moesten de respondenten ook hun
subjectieve levensverwachting aangeven, ofwel de kans die zij
toekennen om een bepaalde leeftijd te bereiken. Deze opzet
lijkt sterk op de opzet die Van Solinge en Henkens (2010)
gebruikt hebben.
De DNB Household Survey bevat informatie over diverse socio-economische karakteristieken, zowel op individueel niveau als voor huishoudens. Het is interessant om vast
te stellen hoe de subjectieve levensverwachting met bepaalde
variabelen samenhangt. Dat geldt met name voor die variabelen waarbij ook redelijkerwijs een betekenisvolle relatie
verwacht zou kunnen worden. Zo valt te verwachten dat de
subjectieve levensverwachting verband houdt met iemands
gezondheidssituatie en zijn opleidingsniveau (Lleras-Muney,
2005). Bovendien is op basis van sterftetafels bekend dat
vrouwen gemiddeld genomen een hogere levensverwachting
dan mannen hebben.
Vervolgens is een probit model gebruikt om de rol van
de subjectieve levensverwachting bij de voorkeur voor een bepaald pensioenstelsel te testen (Teppa en Lafourcade, 2013).
De voorkeur voor een annuïteit of voor een uitkering ineens is
in het model als afhankelijke variabele gebruikt. Daarbij zijn
in een aantal regressies de voorkeur voor schenkingen, leeftijd,
geslacht en het inkomen als voornaamste controlevariabelen
toegepast.
De hypothese die hierbij getoetst wordt, is dat mensen
die verwachten langer te leven een voorkeur voor annuïteiten
hebben, omdat zij zo beter met het langlevenrisico kunnen
omgaan.
die nu tussen de 50 en 69 jaar oud zijn. Op de verticale as kan,
in het geval van de actuariële levensverwachting, worden afgelezen welk percentage van de respondenten de streefleeftijd
haalt, of, in het geval van de subjectieve levensverwachting,
verwacht te halen. De afstand tussen de twee lijnen geeft weer
in welke mate de subjectieve levensverwachting gemiddeld
genomen afwijkt van de feitelijke levensverwachting. Als de
actuariële levensverwachting boven (onder) de subjectieve
levensverwachting ligt, betekent dit dat mensen hun levensverwachting te laag (te hoog) inschatten.
Figuur 1 laat zien dat voor de streefleeftijd van 75 jaar
zowel mannen als vrouwen hun levensverwachting binnen
alle leeftijdsgroepen onderschatten. Bovendien is deze onderschatting voor bepaalde leeftijden kwantitatief beschouwd
zeer aanzienlijk. Dit blijkt ook het geval te zijn bij hogere
streefleeftijden (80 en 85 jaar, niet weergegeven in de figuur).
Deze uitkomst sluit aan bij bevindingen uit de Verenigde Staten (Perozek, 2008).
Actuariële en subjectieve
levensverwachting bij 75 jaar
100
In procenten
figuur 1a en 1b
Vrouwen
90
80
80
70
70
60
De eerste centrale probleemstelling is of personen hun langlevenrisico – en daarmee hun subjectieve levensverwachting
– correct inschatten. Om die vraag te kunnen beantwoorden,
worden de antwoorden van de respondenten (de subjectieve
levensverwachtingen uit de enquête) vergeleken met de actuariële levensverwachtingen uit de officiële sterftetabellen van
het CBS. Figuur 1 en figuur 2 tonen de twee gegevensreeksen
voor de levensverwachting dat personen (minstens) de streefleeftijd van 75 en 95 jaar bereiken. Beide figuren geven de
actuariële en subjectieve levensverwachting weer van mensen
Jaargang 99 (4695) 9 oktober 2014
Mannen
90
60
50
50
55
60
65
50
50
Leeftijd respondent in jaren
55
60
65
Leeftijd respondent in jaren
Subjectieve levensverwachting
Actuariële levensverwachting
Bron: DHS 2009; CBS
Actuariële en subjectieve
levensverwachting bij 95 jaar
50
In procenten
figuur 2a en 2b
Vrouwen
50
40
Het langlevenrisico
In procenten
100
30
20
20
10
Mannen
40
30
In procenten
10
0
50
55
60
65
0
50
Leeftijd respondent in jaren
Subjectieve levensverwachting
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
55
60
65
Leeftijd respondent in jaren
Actuariële levensverwachting
Bron: DHS 2009; CBS
635
ESB Pensioenen
Pas naarmate er sprake is van zeer hoge streefleeftijden
(95 jaar), lijken personen hun levensverwachting beter in te
schatten (figuur 2). Wat opvalt, is dat alle personen bij deze
zeer hoge streefleeftijd een iets hogere subjectieve dan actuariële levensverwachting hebben, maar het verschil tussen die
twee is niet groot.
Voorkeuren voor een pensioenstelsel
Uit de resultaten van de DNB Household Survey blijkt dat
de voorkeur van Nederlandse huishoudens redelijk evenwichtig is verdeeld over de beide mogelijkheden: 53 procent van
de huishoudens geeft de voorkeur aan de volledige annuïteit,
terwijl 47 procent een combinatie van een uitkering ineens en
een annuïteit prefereert.
Bijna de helft van de Nederlandse
huishoudens heeft de voorkeur voor een
flexibelere uitbetaling van het pensioen
een combinatie van een uitkering ineens en een regelmatige,
maandelijkse uitkering.
Deze resultaten laten zien dat het annuïseringsvraagstuk
wellicht beter kan worden aangepakt door personen te helpen
om hun langlevenrisico correct in te schatten dan door hun
keuzevrijheid tot een vast pensioenstelsel te beperken, zoals
nu het geval is.
Het onderzoek hield uitsluitend rekening met het individuele gezichtspunt van de gepensioneerde. Een grondige
analyse van de effecten van een flexibelere pensioenkeuze op
het totale welzijn – vanuit het perspectief van de consumentenkeuze, de overheidsfinanciën en de financiële stabiliteit –
behoeft nog nader onderzoek in de toekomst.
Literatuur
Brown, J.R. en T.E. Nijman (2011) Opportunities for improving pension wealth decumulation in the Netherlands. Netspar Discussion
Paper, 01/2011(008).
Cannon, E.S. en I.P. Tonks (2004) UK annuity rates, money’s worth
and pension replacement ratios 1957–2002. The Geneva Papers on
Risk and Insurance, 29(3), 394–416.
Davidoff, T., J.R. Brown en P.A. Diamond (2005) Annuities and individual welfare. American Economic Review, 95(5), 1573–1590.
Finkelstein, A. en J. Poterba (2004) Adverse selection in insurance
De resultaten van het probit model laten zien dat de
voorkeur voor een van beide pensioenstelsels stelselmatig afhankelijk is van de subjectieve levensverwachting. Dat geldt
voor zowel mannen als vrouwen van alle leeftijden. Met name
personen die verwachten langer te leven, geven de voorkeur
aan annuïteiten, terwijl personen die een lagere subjectieve levensverwachting hebben de voorkeur geven aan een uitkering
ineens. Daarbij is gebleken dat de voorspelkracht van de subjectieve levensverwachting niet afneemt als het langlevenrisico voor een langere tijdsperiode wordt gemeten. Een andere
belangrijke bevinding is dat de actuariële levensverwachting
geen significante bepalende factor is voor de vraag naar annuïteiten. Dat betekent dat individuele voorkeuren bepaald
worden door de subjectieve levensverwachting en niet door
de sterftetabellen.
markets: policyholder evidence from the U.K. annuity market.
Journal of Political Economy, 112(1), 183–208.
Friedman, B. en M. Warshawsky (1990) The cost of annuities: Implications for saving behaviour and bequests. Quarterly Journal of
Economics, 105(1), 135–154.
Lleras-Muney, A. (2005) The relationship between education and
adult mortality in the United States. Review of Economic Studies, 72,
189–221.
Palumbo, M.G. (1999) Uncertain medical expenses and precautionary saving near the end of the life cycle. Review of Economic Studies, 66(2), 395–421.
Peijnenburg, J.M.J., T.E. Nijman en B.J.M. Werker (2010a) Optimal
annuitization with incomplete annuity markets and background
risk during retirement. CentER Discussion Paper, 2010(11).
Peijnenburg, J.M.J., T.E. Nijman en B.J.M. Werker (2010b) Health
cost risk and optimal retirement provision: A simple rule for an-
Conclusie
636
nuity demand. CentER Discussion Paper, 2010(14).
Uit de DNB Household Survey blijkt dat Nederlanders meer
flexibiliteit zouden willen om de vorm van de te ontvangen
pensioenbetalingen te kunnen kiezen. Indien zij over die
flexibiliteit zouden beschikken, zou zo’n vijftig procent van
de Nederlandse huishoudens een combinatie van annuïteiten
en een uitkering ineens kiezen.
Echter, een vergelijking van de actuariële levensverwachting met de subjectieve levensverwachting laat zien dat
Nederlanders de neiging hebben levensverwachting systematisch te onderschatten, met name voor de lagere streefleeftijden. Daarnaast blijkt dat mensen die verwachten langer
te leven een voorkeur hebben voor een regelmatige, maandelijkse betaling van het pensioen, terwijl personen met een
lage subjectieve levensverwachting een voorkeur hebben voor
Perozek, M. (2008) Using subjective expectations to forecast longevity: do survey respondents know something we don’t know?
Demography, 45(1), 95–113.
Solinge, H. van, en K. Henkens (2010) Living longer, working longer? The impact of subjective life expectancy on retirement intentions and behavior. European Journal of Public Health, 20(1), 47–51.
Swinkels, L.A.P. (2011) Have pension funds changed after the introduction of IFRS? Pensions, 16(4), 244–255.
Teppa, F. en P. Lafourcade (2013) Can longevity risk alleviate the
annuitization puzzle? Empirical evidence from survey data. DNB
Working Paper, 188 (herziene versie).
Yaari, M.E. (1965) Uncertain lifetime, life insurance, and the theory
of consumer. Review of Economic Studies, 32, 137–150.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 99 (4695) 9 oktober 2014