Vorig jaar werden de exameneisen voor het middelbaar onderwijs aangescherpt. Onlangs verscheen er een interessant rapport van DUO over de gevolgen van deze strengere eisen. Vaak worden belangrijke kwesties in het onderwijs teruggebracht tot een enkel kerncijfer. De gedetailleerde gegevens in dit rapport maken het mogelijk om een goed beeld te krijgen van de invloed van de nieuwe exameneisen op het gedrag van leerlingen. Mijn conclusie op basis van deze gegevens is dat de leerlingen weliswaar gemiddeld hoger scoren op het centraal examen, maar dat het er niet op lijkt dat ze ook meer kennis hebben verworven.
Het eindexamen voor het middelbaar onderwijs bestaat uit een schoolexamen (SE) en een centraal eindexamen (CE). Het gemiddelde van SE en CE bepaalt het cijfer op het diploma. Omdat het tot afgelopen jaar mogelijk was om met een hoog SE-resultaat en een slechte score op het CE toch een diploma te halen is de eis ingevoerd dat leerlingen om te slagen gemiddeld een 5,5 op het CE moeten behalen. Dit kon een flinke impact hebben. Als deze regel een jaar eerder al was toegepast, zou bij de examenuitslagen van dat jaar het aantal gezakte leerlingen met 6,5%-punt zijn gestegen. De Minister verwachtte echter dat leerlingen door de strengere eisen ook harder zouden gaan studeren.
De resultaten van DUO laten een aantal interessante zaken zien. Ik beperkt me hierbij tot het VWO. Om makkelijk een vergelijking te kunnen maken ga ik er van uit dat de populatie in 2011/12 dezelfde verdeling van karakteristieken had als de populatie in 2010/11. Het aantal leerlingen dat het diploma haalt daalt met 2,5%-punt. Als men alleen kijkt naar de eindexamenresultaten dan is dat 1,7%-punt, maar in vergelijking met 2010/11 stijgt ook het aantal leerlingen dat in een eerdere klas blijft zitten of afstroomt naar het HAVO en nemen minder leerlingen in 6 VWO ook daadwerkelijk deel aan het eindexamen.
Het percentage leerlingen dat deelneemt aan de herkansing stijgt ook met 1,7 %-punt. De toename van het aantal herkansingen is dus gelijk aan de toename van het aantal gezakten. Omdat het niet voor de hand ligt dat bijna niemand van de extra herkansers alsnog het diploma haalt, is er waarschijnlijk sprake van doorschuiven. De nieuwe herexamenkandidaten halen wellicht vaak de eindstreep, maar door de nieuwe regels is het voor de leerlingen die ook al onder de oude regels een herkansing hadden moeten doen, lastiger geworden om alsnog de nieuwe norm te halen.
Het gevolg van dat doorschuiven zou zijn dat, als nu alsnog de oude regels zouden worden gehanteerd, het slagingspercentage met 6.5%-punt zou stijgen. Dat is echter niet het geval. Berekeningen van DUO laten zien dat als we de leerlingen alsnog beoordelen met de oude criteria, er slecht 2,6% meer geslaagden zouden zijn. Zo’n 4% van de leerlingen is dus over de streep getrokken zonder dat er andere leerlingen net onder de streep bijgekomen zijn. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat er in 2010/11 een groep leerlingen is geweest die zich op basis van hun SE-resultaat een slecht CE-resultaat konden veroorloven. In principe hadden ze de potentie om goed te scoren op het CE, maar de incentives daarvoor ontbraken. Nu de nieuwe regeling het wel noodzakelijk maakt om ook op het CE goed te scoren, hebben ze dit examen serieuzer voorbereid en het – conform hun potentie – gehaald.
De gemiddelde cijfers voor het CE zijn aanzienlijk gestegen. In 2010/11 was het gemiddelde cijfer bij het Centraal Examen 6.26. In 2011/12 is dat 6.36. Dat verschil is aanzienlijk groter dan veranderingen in het gemiddeld eindexamencijfer in eerdere jaren. Het rapport geeft geen informatie over de veranderingen in de verdeling van de cijfers. Het is daardoor niet duidelijk of een grote groep leerlingen een kleine verbetering van het examencijfers heeft gerealiseerd of een kleine groep van leerlingen – met cijfers rond de 5.5 – een grote sprong heeft gemaakt. Ook kan niet uit de tabellen worden opgemaakt welk deel van de verhoging van de gemiddelde resultaten behaald werd bij de leerlingen die gezien hun SE makkelijk hoog zouden kunnen scoren op het CE en in hoeverre de verbetering bij het eerste examen of bij het herexamen is gerealiseerd.
Opmerkelijk genoeg is het gemiddelde SE-cijfer licht gedaald. Het gaat van 6.80 naar 6.78. Voor de groep leerlingen die vroeger geen goed CE-cijfer nodig had, maar nu wel een 5,5 moet halen, ligt dit voor de hand. Ze hebben niet meer geleerd gedurende het jaar – ze hadden immers al een goed SE-resultaat – maar hebben zich beter voorbereid op het eindexamen. De cijfers lijken er echter op te wijzen dat ook de andere leerlingen die door de nieuwe regels beter moesten gaan presteren op het CE, niet gedurende het jaar al meer vaardigheden hebben opgebouwd die ook tot uitdrukking komen in het SE. Dit is interessant omdat vaak wordt aangenomen dat het CE een betere maat is voor wat leerlingen hebben geleerd op school dan het SE, dat makkelijker door de school te beïnvloeden is. Omstandigheden die weinig te maken hebben met het kennisniveau van de leerlingen kunnen dus ook de score op het CE beïnvloeden. Dit komt overeen met bevindingen uit Engeland waar uit onderzoek bleek dat leerlingen slechtere cijfers halen als de avond voor het examen een EK- of WK-wedstrijd op TV is.
Mijn conclusie is dus dat voor 2,5% van de leerlingen de nieuwe normen ertoe hebben geleidt dat ze het diploma niet hebben gehaald. Zo’n 4% van de leerlingen heeft het CE serieuzer moeten nemen, hoewel ze eigenlijk al over het niveau beschikten dat nodig was voor het behalen van het diploma. Andere leerlingen – waarschijnlijk degenen die dicht tegen de ondergrens aanzaten – zijn ook beter gaan scoren op het CE, doordat ze een herexamen hebben moeten maken. Doordat het SE-resultaat niet is gestegen lijkt het er op dat de betere examenresultaten niet het gevolg zijn van harder studeren gedurende het examenjaar.
Auteur
Categorieën