Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 29 2009

statistiek
Arbeidsmarkt
Rendement van training laaggeschoolden
Volgens gegevens van Eurostat is in Europa de kans dat een laagopgeleide werknemer aan training deelneemt 56% lager dan voor een gemiddelde werknemer.
In Nederland is dit verschil kleiner, maar de 40% lagere kans op deelname aan
training voor laagopgeleiden is nog steeds groot te noemen. Dit roept de vraag
op of dit verschil te maken heeft met een laag rendement van investeringen in
training voor de laaggeschoolden of met een gebrek aan motivatie. Uit econometrische analyses op basis van het OSA-Arbeidsaanbodpanel 1985-2006 blijkt
dat de kans op verlies van werk (door werkloos of inactief te worden) voor laagopgeleiden die in de afgelopen twee jaar training hebben gevolgd ongeveer 1,8%
lager is dan voor laagopgeleiden die geen training hebben gevolgd. Dit effect
is vergelijkbaar voor de andere opleidingsniveaus. Ook wordt gevonden dat het
uurloon van laagopgeleiden die training hebben gevolgd 1,6% hoger is (tabel).
Wederom is dit effect niet minder dan voor werknemers met een hoger opleidingsniveau. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er, door het positieve effect
op de employability en het loon, voor laagopgeleiden prikkels aanwezig zijn om
training te volgen, en dat deze prikkels voor de laagopgeleiden niet kleiner zijn
dan voor de hoogopgeleiden. Analyses op basis van de CINOP/ROA Levenslang
Leren Enquête laten echter zien dat laagopgeleiden een geringere motivatie
hebben om aan een cursus of training deel te nemen als deze geheel of voor
een deel in eigen tijd moet worden gevolgd. De belangrijkste redenen die de
laagopgeleide werkenden hiervoor aandragen zijn: dat ze het eng vinden om weer
examen te doen, dat ze ’s avonds niet gemakkelijk tijd vrij kunnen maken om te
studeren, en dat het nut van postinitiële scholing niet altijd duidelijk is.

Didier Fouarge (ROA)

Laagopgeleiden bewust maken van de positieve
effecten van training zou kunnen helpen hun
d
­ eelname daaraan te verhogen. Daarnaast kunnen
personeelsinstrumenten zoals een functionerings­
gesprek en een persoonlijk ontwikkelplan mogelijk de
trainingsdeelname vaan laagopgeleiden ­ timu­eren.
s
l
Deze instrumenten hebben een positief effect op de
scholingsdeelname, maar worden vooral voor hoogopgeleiden ingezet.

Effect van trainingsdeelname in de afgelopen 2 jaar op
de kans op verlies van werk en het uurloon.
Kans op
verlies van
werk ­ ussen
t
t en t +2
Laagopgeleid

Uurloon in t

-1,8%

+1,6%

Middelbaar opgeleid t.o.v
l
­aagopgeleid

niet
s
­ ignificant

niet
s
­ ignificant

Hoogopgeleid t.o.v laagopgeleid

niet
s
­ ignificant

niet
s
­ ignificant

Overige controles:
Waarneembare heterogeneiteit

ja

ja

Niet-waarneembare
h
­ eterogeneiteit

ja

ja

Endogene zelfselectie in ­ raining
t

ja

ja

Bron: Fouarge, Schils en de Grip, 2009, Prikkels voor
postinitiële scholing van laagopgeleiden, ecbo rapport

Monetaire Zaken
Recordemissie Nederlandse overheid
De Nederlandse overheid gaf in 2008 voor 75 miljard euro meer aan schuldpapier uit dan benodigd voor de aflossing van aflopende leningen. Het totaal
aan uitstaand schuldpapier kwam hiermee op 283 miljard euro. In voorgaande
jaren loste de Nederlandse overheid nog netto schuld af. Na Frankrijk leverde
Nederland hiermee de grootste bijdrage aan de totale netto emissie van 400
miljard euro door de nationale overheden van het eurogebied (figuur). Ook voor
het eurogebied als geheel was dit een grote toename ten opzichte van voorgaande jaren. In 2007 werd nog voor 122 miljard euro geëmitteerd. Andere
landen met sterk toegenomen emissies van schuldpapier waren onder meer
Italië, Spanje, België en Ierland. In 2008 was Duitsland de enige lidstaat die
netto minder schuldpapier uitgaf dan in eerdere jaren.
De emissie van de Nederlandse overheid kwam volledig voort uit de behoefte aan
financiering van de 81 miljard euro aan interventies in de financiële sector. Het
grootste deel hiervan betrof geldmarktpapier, waarmee snel in deze behoefte kon
worden voorzien: netto 67 miljard euro aan schuldpapier met een looptijd korter
dan een jaar. Een bedrag van 8 miljard euro werd eind 2008 aangetrokken op de
kapitaalmarkt. Behalve voor eventuele interventies in de financiële sector gaven
diverse lidstaten, waaronder Frankrijk, Italië, Spanje en Ierland, schuldpapier uit
ter financiering van sterk oplopende financieringstekorten.
Tot voor kort waren de rentetarieven op door EMU-lidstaten uitgegeven staatsleningen vrijwel aan elkaar gelijk. In de loop van 2008 zijn de verschillen echter
sterk toegenomen, tot ruim 250 basispunten tussen Grieks en Duits staatspapier. De gestegen marges reflecteren de veranderde perceptie van het kredietrisico bij beleggers. De rente op Nederlandse staatsleningen behoorde tot de
laagste in het eurogebied. Dit hing samen met de nog altijd relatief lage staats-

272

ESB

94(4559) 1 mei 2009

Krit Carlier (DNB)

Netto emissies schuldpapier door overheden EMU
(in miljarden euro´s).
120
100
80
60
40
20
0
-20

Frankrijk

Nederland

Italië
2006

Spanje
2007

België

Duitsland

2008

Bron: DNB, ECB

schuld van 58% van het bbp tegenover gemiddeld
69% voor het Eurogebied. In 2008 was Nederland
een van de weinige lidstaten met een overschot op
de rijksbegroting. Dat de Nederlandse overheid begin
2009 desondanks circa 70 basispunten bovenop de
rente op Duits staatspapier betaalde kwam mede
door de liquiditeitspremie die in de regel betaald
moet worden op schuldpapier waarvoor een kleinere
markt bestaat.

Financiële Markten

Bas Verschoor (AFM)

Beurskoersen en het aantal
particuliere beleggers
Het is een bekende wijsheid onder beurshandelaren,
dat als particuliere beleggers massaal aandelen
beginnen te kopen, het tijd is om te gaan verkopen.
De statistieken ondersteunen het vermoeden, dat
veel particuliere beleggers op het verkeerde moment
starten met beleggen. Twee vragen waar beleggers
zonder uitzondering voor komen te staan zijn het

Resultaat na vijf jaar 20.000 euro beleggen in de AEX.
5 jaar 20.000 euro beleggen in de AEX

70

x 1.000 euro

in miljoenen

60

2,5
2,0

50
40

1,5

30

1,0

20
0,5

10
0

‘90 ‘91 ‘92 ‘93 ‘94 ‘95 ‘96 ‘97 ‘98 ‘99 ‘00 ‘01 ‘02 ‘03 ‘04
Instapjaar
Opgebouwde waarde (linkeras)
Benchmark (linkeras)
Aantal beleggende huishoudens (vanaf 1997, rechteras)

0

juiste aankoopmoment en het juiste verkoopmoment. Particuliere beleggers
krijgen bij beleggingsproducten vaak een keuze voorgespiegeld tussen beleggen
met een lage rendementsprognose met een relatief laag risico en beleggen met
een hoge rendementsprognose met een relatief hoog risico. De prognoserendementen die gehanteerd worden om een verwacht rendement te tonen, zijn gebaseerd op historisch gemiddelde rendementen over een langere periode. Voor aandelen staat in de Financiële Bijsluiter bijvoorbeeld 8,3% jaarlijks voorgeschreven,
met daaraan gekoppeld een hoog risico. Particuliere beleggers houden de beleggingen echter niet altijd voor een langere periode aan. In de figuur wordt getoond
hoe verschillende momenten van aankopen van een mandje AEX aandelen ter
waarde van 20.000 euro, leiden tot een zeer verschillend opgebouwd vermogen,
uitgaande van jaarlijkse kosten van 1% van het behaalde resultaat. De belegging
wordt steeds na 5 jaar weer verkocht. Als benchmark wordt het gemidddelde
rendement voor aandelen uit de Financiele Bijsluiter getoond. In zes van de
vijftien periodes wordt een duidelijk beter rendement behaald, in twee ­ evallen
g
wordt een vrijwel gelijk rendement behaald en in zeven gevallen wordt er een
beduidend slechter rendement behaald. Het einde van de vorige eeuw zag het
aantal beleggende huishoudens in Nederland zeer snel toenemen, van ruim 1,32
miljoen in 1997 tot 1,93 miljoen in 2000, naar 1,37 miljoen in 2003, naar
1,5 miljoen in 2006, naar 1,36 miljoen in 2008. Deze toe- en afnames vallen
nagenoeg samen met toe- en afnames van de resultaten uit de figuur. Dit steunt
het vermoeden dat particuliere beleggers vaak op een ­ ngelukkig moment in- en
o
uitstappen. Momenteel lijkt er eenzelfde ontwikkeling in gang gezet te zijn, het
aantal particuliere beleggers is weer duidelijk aan het afnemen.

Bron: AFM, Bloomberg, Millward Brown

Hans le Grand (SEO Economisch Onderzoek)

Uitsplitsing van het verschil tussen de waarderatio van
Heineken en zijn concurrenten.
1,6
1,4
1,2
1,0
0,8
0,6
0,4
0,2
0
Heineken
markt

Model
afwijking

Winstmarge

Gebruik
activa

Groei

Kwaliteit Concurrenten
activa
markt

Bron: SEO

Lessen uit waarderatios
De waarderatio van een bedrijf wordt gemeten als de
marktwaarde op basis van de beursnotering gedeeld
door het gepubliceerde balanstotaal. Met een waarderingsmodel kan het verschil in waarderatio tussen
beursgenoteerde concurrenten worden geanalyseerd.
Het waarderingsmodel is gebaseerd op overwinsten.
Dat zijn de winsten die uitstijgen boven een redelijke
vergoeding op vermogen. Aangenomen wordt dat
groei en winstgevendheid zich in de richting van
lange termijn gemiddeldes ontwikkelen. Verschillen

Economie en Samenleving
in waarderatios worden aan vier waardedrijvers toegeschreven. Dit zijn de bruto
winstmarge (rendement over omzet), het gebruik van activa (omzet over operationele activa), de organische groei in activa en de boekhoudkundige kwaliteit van
de activa (operationele activa gedeeld door het balans totaal).
Als illustratie wordt de waarderatio van Heineken vergeleken met zijn ­ elangrijkste
b
concurrenten Anheuser-Busch InBev, Carlsberg en SABMiller per 23 maart
2009. Heineken heeft op deze datum een waarderatio van 1,07 (links in de
figuur). De gemiddelde waarderatio van de concurrenten is 0,78 (rechts in de
figuur). Het verschil suggereert een relatieve overwaardering van Heineken. In de
figuur wordt aangegeven hoe de vier waardedrijvers bijdragen aan de verklaring
van het verschil.
Wat betreft de bruto winstmarge, blijft Heineken achter op zijn concurrenten.
Als Heineken een vergelijkbare marge zou halen zou de waarderatio op 1,2
uitkomen. Heineken blijft ook achter wat het gebruik van zijn operationele activa
betreft. Wordt ook daarvoor gecorrigeerd dan zou de ratio op 1,38 uitkomen.
Heineken heeft wel een grotere organische groei dan zijn concurrenten. Met een
vergelijkbare groei zou de ratio reduceren tot 1,32. Boekhoudkundige kwaliteit
van de activa is de belangrijkste verklarende factor waarom Heineken het qua
waarderatio beter doet. Heineken heeft minder goodwill en immateriële activa
op de balans staan. Deze activa voegen weinig waarde toe. Ze staan echter
wel op de balans en vergroten de boekwaarde en daarmee de noemer van de
w
­ aarderatio. Tezamen verklaren de vier factoren het hele verschil op een kleine
marge van 0,01 na.
Deze analyse geeft aan dat Heineken zijn waarderatio met ruim een kwart zou
kunnen verhogen door in te zetten op een verbetering van de winstmarge en op
een intensiever gebruik van zijn activa.

ESB

94(4559) 1 mei 2009

273

Auteurs