Ga direct naar de content

Neerlands tanende kennisintensiteit

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 29 2000

Neerlands tanende kennisintensiteit
Aute ur(s ):
Brouw er, M.T. (auteur)
Kersting, J. (auteur)
De auteurs zijn respectievelijk verbonden aan de afdeling Financiering en Organisatie van de Faculteit Economie en Econometrie aan de
Universiteit van Amsterdam en werkzaam b ij het Ministerie van Economische Zaken.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4249, pagina 272, 31 maart 2000 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
onderzoek

Het belang van de landsgrenzen voor bedrijfsonderzoek neemt af. Aannemelijk is derhalve dat onderzoeksintensiteiten convergeren.
De positie van Nederland wordt daarbij relatief minder gunstig.
Kennis en menselijk kapitaal worden steeds belangrijker in de internationale concurrentie 1. Zo onderstreept Porter het belang van
menselijk kapitaal voor het economisch succes van een land of regio 2. Intensieve concurrentie, toeleveranties van hoge kwaliteit en
kritische afnemers, plus een goede kennisinfrastructuur en ondernemerschap, bepalen volgens hem het internationale succes van
nationale bedrijfstakken. Porter’s gedachtegoed is gerelateerd aan de literatuur over nationale innovatiesystemen die institutionele
verschillen in nationale kennissystemen belicht. Deze literatuur bestudeert onder meer hoe bedrijven met elkaar en met
universiteiten samenwerken en welke verschillen in technologiebeleid er tussen landen bestaan 3. In een aantal recente publicaties
wordt gesteld dat nationale innovatie systemen aan belang inboeten. Internet en andere moderne communicatiemiddelen hebben de
internationale verspreiding van kennis versneld. Voorts heeft de totstandkoming van de eu ervoor gezorgd dat de nationale
karakteristieken van Europese innovatiesystemen minder belangrijk zijn geworden 4.
Kennis verspreidt zich wellicht gemakkelijker, maar met Porter zijn wij van mening dat kennisintensiteit een van de cruciale
concurrentiefactoren blijft. Daarom willen wij in dit artikel de effecten van de internationalisering voor het door het bedrijfsleven gedane
onderzoek en ontwikkeling in kaart brengen.
Internationalisering
Er zijn inderdaad veel aanwijzingen dat de internationalisering van onderzoek en ontwikkeling toeneemt. Zo hebben de vijfhonderd
grootste Europese bedrijven tweederde van hun nieuwe onderzoeksfaciliteiten in de jaren tachtig buiten het thuisland gevestigd.
Amerikaanse bedrijven blijven zich echter op de Verenigde Staten concentreren. Zij hebben ruim twee derde van de na 1980 opgerichte
onderzoeksafdelingen binnen de vs gevestigd 5.
Veel Nederlands onderzoek in buitenland
Het Nederlandse bedrijfsleven is in zijn onderzoeksbestedingen altijd sterk internationaal georiënteerd geweest en heeft deze
internationale oriëntatie de laatste jaren versterkt. De vijf grote Nederlandse bedrijven deden in de jaren tachtig en negentig meer
uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling in het buitenland dan in Nederland. Het einde van deze tendens lijkt nog niet in zicht. Van de
Nederlandse bedrijven die al onderzoek in het buitenland verrichtten was in 1995 twintig procent van plan om in de nabije toekomst meer
onderzoeksactiviteiten naar het buitenland te verplaatsen. Naast de grote multinationals overwegen ook andere bedrijven onderzoek en
ontwikkeling in het buitenland te laten verrichten. Aan de andere kant neemt de hoeveelheid Nederlands onderzoek en ontwikkeling die
door het buitenland gefinancierd wordt, nauwelijks toe. Voor het merendeel der bedrijven was het gebrek aan voldoende expertise en
specialismen bij het personeel in Nederland de belangrijkste reden voor verplaatsing van onderzoek naar het buitenland 6.
Nederland lijkt dus niet van de internationalisering te profiteren, maar staat hierin binnen Europa niet alleen. Uit een aantal studies over
het Europese innovatiesysteem valt op te maken dat Europa op verschillende punten tekortschiet. Zo faalt zij volgens Soete en ter Weel
in het ontwikkelen en op de markt brengen van nieuwe producten, ondanks dat het Europese wetenschappelijke onderzoek van
wereldniveau is. Zij noemen dit de Europese paradox.
Een belangrijke reden voor het achterblijven van de Europese, kennisintensieve industrie is het ontbreken van voldoende nieuwe
kennisintensieve ondernemingen 7.
Specialisatie of convergentie?
Internationalisering zou met zich mee kunnen brengen dat sommige landen zich in kennis-intensieve sectoren gaan specialiseren. Als
gevolg hiervan zouden onderzoek en ontwikkeling zich in slechts enkele landen concentreren. De verschillen tussen landen zullen dan

steeds groter worden. Een land als de vs, dat nu al de helft van alle bestedingen voor zijn rekening neemt, zou een nog dominantere
plaats in de kennis-economie innemen. Een andere mogelijkheid is dat de bestedingen door bedrijven aan onderzoek en ontwikkeling
juist gelijkmatiger over landen worden gespreid. In dat geval is er sprake van convergentie. De verschillen tussen landen in
kennisproductie nemen dan af.
De economische theorie is niet eenduidig in haar voorspellingen omtrent de effecten van internationalisering van kennis. Zo voorspelt
de new trade theory dat landen met een technologische voorsprong deze als gevolg van dynamische schaalvoordelen alleen maar zullen
vergroten 8. Het is echter ook mogelijk dat internationalisatie ertoe leidt dat onderzoek zich naar de relatief goedkope landen verplaatst,
die nu nog weinig onderzoek doen.
Verschillen nemen af
Teneinde te achterhalen of de onderzoeksintensiteiten naar elkaar zijn toe gegroeid, danwel juist verder uit elkaar zijn komen te liggen,
zijn wij de ontwikkelingen in de intensiteit van onderzoek en ontwikkeling, gedaan door bedrijven, in vijftien OESO-landen in de periode
1981-1993 nagegaan. De intensiteiten van bedrijfsonderzoek en ontwikkeling in de vijftien bestudeerde landen vertonen zowel aan het
begin als aan het einde van de periode aanzienlijke verschillen. Zo bedroeg de intensiteit in 1981 in de VS 1,72 en in Spanje slechts 0,19
procent van het bruto nationaal product. De landen met een hoge intensiteit in 1981 waren de VS, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk,
Zweden, Japan, Frankrijk en Nederland. Het bedrijfsleven in de overige landen – Ierland, Denemarken, Noorwegen, Finland, Oostenrijk,
Canada, Italië en Spanje – was in 1981 weinig onderzoeks- en ontwikkelingsintensief.
Centraal in ons onderzoek stond de vraag, of deze verschillen in de loop van de tijd zijn af- dan wel zijn toegenomen. Hiertoe hebben wij
de procentuele afwijking van de bedrijfsonderzoeks- en ontwikkelingsintensiteit in de verschillende jaren uitgerekend. Deze bedroeg in
1981 47 procent en was in 1993 tot 36 procent gedaald 9. De verschillen zijn in de bestudeerde periode dus met 23 procent afgenomen.
Krugman’s hypothese van toenemende ongelijkheid tussen ‘haves’ en ‘have-nots’ op kennisgebied wordt dus niet door de feiten
ondersteund!
Nederland blijft achter
Een aantal landen heeft niet aan deze convergentie bijgedragen. Dit geldt voor Zweden en Japan, die verder voor de troep uit gingen
lopen. Italië en Oostenrijk zagen hun achterstand daarentegen toenemen. Ook Nederland past niet in het convergentiebeeld. Het had in
1981 een iets meer dan gemiddelde onderzoeks- en ontwikkelingsintensiteit, maar is nu in de groep van achterblijvers terecht gekomen
(zie tabel 1).

Tabel 1. Gemiddelde procentuele afwijkingen intensiteit bedrijfsuitgaven aan onderzoek en ontwikkeling voor 15 oeso-landen
en procentuele afwijking voor Nederland; 1981-1993
1981
bedrijfsuitgaven aan onderzoek
en ontwikkeling
OESO 15
Nederland
bedrijfsuitgaven per onderzoeker
OESO 15
Nederland
aantal onderzoekers per 1.000 leden
beroepsbevolking
OESO 15
Nederland

1989

47
+6

39
+2

14
+17

12
+15

47
+9

37
-12,5

1993

36
-20
8
+2

33
-21

De 15 bestudeerde landen zijn: Verenigde Staten, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Japan, Frankrijk, Nederland, Noorwegen,
Oostenrijk, Finland, Canada, Italië, Denemarken, Ierland en Spanje.
Bron: oeso, Main science and technology indicators.

De convergentie is vooral tot stand gekomen omdat enkele landen die in 1981 weinig onderzoeksintensief waren, een deel van hun
achterstand hebben weten weg te werken door een grote aanbodelasticiteit van personeel. Dit geldt met name voor Denemarken, Finland,
Ierland en Canada. De convergentie is ook bevorderd doordat onderzoeksintensieve landen in het proces van convergentie een stapje
terug hebben gedaan. Dit geldt voor de VS, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Als gevolg hiervan hebben de VS de positie als land
met de hoogste onderzoeks- en ontwikkelingsintensiteit moeten afstaan en zijn Zweden en Japan haar voorbij gestreefd.
Globalisering en mobiliteit
Een hoge intensiteit kan het gevolg zijn van hoge onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven per werknemer en/of van een groot aantal
onderzoekers als percentage van de beroepsbevolking 10. Wij hebben de uitgaven per onderzoeker en het aantal werknemers dat in
onderzoek en ontwikkeling werkt, als percentage van de beroepsbevolking voor de groep van OESO-landen uitgerekend. De onderzoeksen ontwikkelings-uitgaven per werknemer in het bedrijfsleven zijn uitgedrukt in duizenden dollars van gelijke koopkracht. Uit ons
onderzoek bleek dat er in 1981 weinig correlatie bestond tussen de uitgaven per onderzoeker en de onderzoeks-intensiteit 11. Dit vloeit
voort uit het feit dat sommige landen met een geringe intensiteit, zoals Italië en Canada, hoge uitgaven per onderzoeker kenden, terwijl
sommige intensieve landen, zoals Duitsland, Japan en het Verenigd Koninkrijk, in 1981 relatief geringe bedragen per onderzoeker in het
bedrijfsleven uitgaven.

Verschillen in uitgaven per onderzoeker kunnen het gevolg zijn van verschillen in de fysieke kapitaalintensiteit van de diverse soorten
onderzoek en ontwikkeling, danwel van beloningsverschillen tussen onderzoekers in de onderzochte landen. De uitgaven per
onderzoeker in sommige geografisch nabij gelegen landen zoals de VS en Canada lagen in 1981 al dicht bij elkaar, terwijl hun intensiteiten
aanzienlijk verschilden. Dit wijst erop dat de VS zich in 1981 in kennisintensieve producten gespecialiseerd hadden, terwijl Canada zich
op primaire producten had toegelegd. Canada heeft zich echter in enkele jaren tot een land met een behoorlijke onderzoeksintensiteit
weten op te werken. Dit geldt ook voor Denemarken en met name Finland. Eenmaal ontstane specialisatiepatronen kunnen dus snel
veranderen.
Uitgaven per werknemer
Globalisering kan de internationale mobiliteit van zowel onderzoeksinvesteringen als -personeel vergroten. Als er geen grote
kwaliteitsverschillen tussen het personeel van de bestudeerde OESO-landen bestaan, valt te verwachten, dat het bedrijfsleven zijn
onderzoeks- en ontwikkelingsbestedingen naar de relatief goedkope landen verplaatst. Dit drijft de uitgaven per werknemer in deze
landen op. Personeel heeft daarentegen de neiging om zich naar de initieel dure landen te begeven, wat onderzoek daar goedkoper maakt.
Zowel de arbeids- als de kapitaalmobiliteit dragen bij aan de convergentie van de uitgaven per onderzoeker. tabel 1 laat zien, dat de
uitgaven per werknemer inderdaad gelijker zijn geworden. De gemiddelde afwijking is tussen 1981 en 1993 van veertien naar acht procent
gedaald; een afname van 43 procent. Wij kunnen dus concluderen dat de verschillen in de uitgaven per onderzoeker tussen de OESOlanden snel aan het verdwijnen zijn.
Aantal onderzoekers
De vraag komt op, of de meer gelijke spreiding van de intensiteiten en de uitgaven per werknemer ook tot een gelijkere verdeling van het
aantal onderzoekers over de OESO-landen heeft geleid. Uit de tabel blijkt dat de werkgelegenheid in het bedrijfsleven inderdaad
gelijkmatiger gespreid is geraakt. De procentuele afwijking is met dertig procent afgenomen.
Het is mogelijk dat een land relatief minder aan onderzoek en ontwikkeling gaat uitgeven, maar toch meer onderzoekers als deel van de
beroepsbevolking aan het werk heeft. Dit is in de VS gebeurd. Zij hebben hun koppositie op onderzoeksgebied, gemeten als het aandeel
van onderzoekers in de beroepsbevolking, weten uit te breiden en steken nu met kop en schouders boven alle andere oeso-landen uit.
Een daling van de uitgaven per onderzoeker hoeft dus niet in alle gevallen tot een vermindering van de relatieve werkgelegenheid in
onderzoek en ontwikkeling te leiden. Er valt wat te zeggen voor de stelling dat het voor de concurrentiepositie van een land vooral van
belang is om veel onderzoekers aan het werk te hebben. Immers, een hoge onderzoeksintensiteit, die gepaard gaat met hoge uitgaven per
onderzoeker, kan op een schaarste aan onderzoekers wijzen en is dan geen bewijs van kracht. Dit is met name in Zweden en Frankrijk het
geval. Deze landen hebben hun uitgaven per onderzoeker sterk zien stijgen. De vs hebben echter meer onderzoekers weten aan te
trekken, terwijl de uitgaven per onderzoeker relatief daalden. Zij blijken over een goed functionerende arbeidsmarkt voor onderzoekers te
beschikken, die voor zowel binnen- als buitenlandse onderzoekers aantrekkelijk is. Dit geldt niet voor het Verenigd Koninkrijk, dat veel
meer per onderzoeker is gaan uitgeven, maar nu minder bedrijfs-onderzoekers per duizend leden van de beroepsbevolking telt dan in
1981. Ook Nederland zag zijn voorsprong in de bedrijfsonderzoek- en ontwikkelingswerkgelegenheid in een achterstand omslaan.
Onderzoeksklimaat belangrijk
Wij concluderen dat de arbeidsmobiliteit vooral binnen het Angelsaksische blok groot is. Het effect van de convergentie in de uitgaven
per onderzoeker op de richting van de onderzoekersstroom is niet goed voorspelbaar en hangt af van de relatieve kracht van de arbeidsen kapitaalmobiliteit. Een onderzoeksklimaat waarin zowel binnenlandse als buitenlandse onderzoekers graag vertoeven lijkt een
belangrijke voorwaarde om in de internationale kennisconcurrentie overeind te blijven. Het belang hiervan zal in de toekomst alleen maar
toenemen. Immers, als gevolg van de snel toenemende convergentie in de uitgaven per onderzoeker zal de aantrekkelijkheid van een land
of regio in de toekomst voornamelijk door andere factoren bepaald worden. Kenniscentra met een grote bedrijvendynamiek en een
internationale oriëntatie en reputatie zullen dan een nog belangrijker concurrentiefactor worden.
Conclusie
Onderzoek en ontwikkeling worden geacht zich steeds minder van de landsgrenzen aan te trekken. In dit artikel is onderzocht of
globalisering tot convergentie van de intensiteit van bedrijfsonderzoek en -ontwikkeling heeft geleid. De verschillen in
onderzoeksintensiteit tussen OESO-landen zijn tussen 1981 en 1993 inderdaad afgenomen. Hetzelfde geldt voor de verschillen in de
uitgaven per onderzoeker en het aandeel van onderzoekers in de beroepsbevolking. De VS zijn echter nog onderzoekersintensiever
geworden, terwijl Nederland haar onderzoekspositie heeft zien verslechteren en één van de minder kennisintensieve landen is geworden.
Deze situatie kan wellicht verbeterd worden, als het onderzoek in het Nederlandse bedrijfsleven aantrekkelijker wordt voor binnenlandse
en buitenlandse onderzoekers

1 OESO, Technology, productivity and job creation Vol. I & II – the OECD job strategy, OESO, Parijs, 1996.
2 M.E. Porter, The competitive advantage of nations, Macmillan Press, Londen, 1990.
3 B.A. Lundvall, National systems of innovation; an analytical frame-work, Pinter, Londen, 1992.
4 L.L.G. Soete en B. ter Weel, Innovation, knowledge creation and technology policy in Europe, MERIT Research paper 2/99-01,
Maastricht, 1999.
5 R. Pearce en S. Singh, Globalizing research and development, Macmillan Press, London, 1992.

6 CBS, Kennis en economie, 1997, blz. 81.
7 Europese Unie, The greenbook on innovations, Brussel, 1996.
8 P. Krugman, Strategic trade policy and the new international economics, MIT Press, Cambridge, 1987.
9 Het betreft hier absolute afwijkingen van het ongewogen gemiddelde. 1993 was het laatste jaar waarvoor voor alle vijftien bestudeerde
landen gegevens beschikbaar zijn.
10 De verandering van de verschillen in inkomen per hoofd van de beroepsbevolking worden in dit artikel buiten beschouwing gelaten.
11 Wij hebben 68 rangorde-verschillen gemeten tussen deze twee variabelen, hetgeen op 32 procent van het maximale aantal uitkomt.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs