onderwijs
Post-migratie scholing van
immigranten in Nederland
H.G. van de Werfhorst en F. van Tubergen
Van de Werfhorst is universitair hoofddocent Sociologie
aan de Universiteit van Amsterdam. Van Tubergen is
universitair docent Sociologie aan de Universiteit Utrecht.
h.g.vandewerfhorst@uva.nl
Migranten met een lage opleiding in het land van herkomst
investeren minder vaak in Nederlandse scholing dan hoger
opgeleide migranten. Turkse en Marokkaanse migranten
investeren minder in scholing en maken relatief vaak hun
opleiding niet af in verhouding tot Surinaamse en Antilliaanse
migranten.
D
e arbeidsmarktpositie van immigranten wordt voor een
belangrijk deel beïnvloed door het menselijk kapitaal dat
zij in het bestemmingsland verwerven. Vooral taalvaardigheid
speelt een belangrijke rol en ook scholing (Chiswick & Miller,
2002; Borjas, 1994). Er is echter nog weinig bekend over de
determinanten van investeringen in menselijk kapitaal van
immigranten. Hoewel er uitgebreid onderzoek bestaat naar
taalverwerving van migranten (Espenshade & Fu, 1997; Van
Tubergen & Kalmijn, 2005), is er nauwelijks iets bekend over de
differentiatie in de investering in scholing na migratie. Slechts
twee deugdelijke studies zijn hierover gepubliceerd, beide over
Australië (Chiswick & Miller, 1994; Cobb-Clark et al., 2005).
Een belangrijke vraag die hierbij aan de orde wordt gesteld is of
scholing in het land van herkomst en scholing in het bestemmingsland complementair zijn of substituten. Dit is ook de
vraag die wij voor Nederland willen beantwoorden. We gaan
na welke immigranten investeren in scholing in Nederland, in
welke mate men succesvol is in het afronden van scholing en
wat het niveau is van het behaalde diploma. We onderzoeken dit
door te kijken naar vier grote migrantengroepen in Nederland
(Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen).
Post-migratiescholing in Nederland
Wetenschappelijk inzicht in postmigratie investeringen in
scholing is belangrijk om ten minste drie redenen. Ten eerste is
het van belang te weten of verschillende vormen van menselijke
kapitaalverwerving complementair zijn of substituten. Van initiële scholing en baangerelateerde training weten we dat deze
complementair zijn: hoger opgeleiden volgen vaker een beroepsgerelateerde training dan lager opgeleiden (Van Smoorenburg &
Van der Velden, 2000). Of deze complementariteit zich uitstrekt
over landsgrenzen met betrekking tot twee vormen van initiële
Ook Borjas (Borjas, 1982) en Hashmi (Hashmi, 1987) onderzochten de relatie
tussen scholing in het land van herkomst en het bestemmingsland (voor
de VS). Volgens Chiswick en Miller (Chiswick & Miller,1994) is dit empirisch
geen ideale studie omdat er geen afzonderlijke metingen werden gebruikt
voor scholing in landen van herkomst en bestemming. Wij gebruiken wel
afzonderlijke empirische indicatoren van beide vormen van scholing.
208
ESB  5-5-2006
scholing (in het land van herkomst en het bestemmingsland),
valt nog te bezien. Een bekende verklaring voor complementariteit is dat (eerdere) scholing een indicator is van leervermogen
(Brunello & Medio, 2001). Dit doet vermoeden dat ook premigratie- en postmigratiescholing complementair zijn. Echter, het
is ook mogelijk dat juist migranten die weinig scholing hebben
genoten in het land van herkomst relatief veel in scholing investeren. Zij hebben, vanwege hun relatief beperkte arbeidsmarktwaarde, lagere opportuniteitskosten (gederfde inkomsten). Ook
kunnen hoger opgeleide migranten wellicht beter concurreren
met de autochtone beroepsbevolking, waardoor met name lager
opgeleide migranten profijt hebben van scholing na migratie
(Borjas, 1994). In dat geval zouden premigratie- en postmigratiescholing substituten zijn.
Een tweede reden waarom het belangrijk is om postmigratiescholing van immigranten te onderzoeken is dat het inzicht
geeft in mogelijke verschillen tussen etnische groeperingen.
Vanwege onbekendheid met het Nederlandse schoolsysteem en
een geringere beheersing van het Nederlands, kost het Turkse
en Marokkaanse migranten mogelijk meer inzet en tijd om succesvol een onderwijsprogramma te doorlopen dan Surinamers
en Antillianen. Dit leidt mogelijk tot een lagere bereidheid om
scholing te volgen en een grotere kans om gestarte opleidingen
niet af te ronden. Anderzijds zijn Surinaamse en Antilliaanse
onderwijskwalificaties juist vanwege de overeenkomsten met
het Nederlandse onderwijssysteem gemakkelijker om te zetten dan die uit Turkije en Marokko. Dit zou betekenen dat
Turkse en Marokkaanse migranten juist relatief vaak in scholing
investeren.
Een derde reden waarom we postmigratiescholing onderzoeken is dat we hiermee inzicht krijgen in verschillen binnen
de etnische groeperingen in de kansen die men verwerft op
de arbeidsmarkt. Als pre- en postmigratiescholing substituten
zijn, kunnen we concluderen dat ongeschoolde migranten hun
achterstand op de arbeidsmarkt inlopen; de scholingsverschillen met in het herkomstland geschoolde migranten worden dan
kleiner naarmate men langer in Nederland woonachtig is. Als
echter blijkt dat beide vormen van scholing complementair zijn,
betekent dit dat het menselijk kapitaal verder gedifferentieerd
onderwijs
raakt tussen geschoolde en ongeschoolde migranten. Als een
gevolg daarvan zouden de verschillen op de arbeidsmarkt tussen
migranten met een lage en een hoge opleiding behaald in het
land van herkomst juist toenemen.
Figuur 1. Voorspelde kansen op onderwijsdeelname na migratie
(N=8698)
pre-migratie scholing:
hoogstens primair
pre-migratie scholing:
lager secundair
Resultaten: scholing van immigranten
We onderzoeken scholing onder migranten aan de hand
van data afkomstig uit het enquêteonderzoek Sociale Positie en
Voorzieningengebruik Allochtonen (SPVA) (ISEO/SCP; 1988,
1991, 1994, 1998 en 2002). Deze data zijn representatief voor de
vier bestudeerde etnische groeperingen. Vanwege de beschikbaarheid van relevante variabelen richten we ons op eerstegeneratie mannelijke migranten die naar Nederland kwamen op
de leeftijd van 18 tot en met 64 jaar.
In tabel 1 staat een beschrijving van de verdeling van scholing in
het land van herkomst en scholing in Nederland. Hierin is te zien
dat ongeveer twintig procent van de immigranten uit de steekproef
na migratie naar Nederland in scholing investeert, maar dat slechts
de helft daarvan de gevolgde opleiding succesvol afrondt. Onder
de personen met hoogstens primair onderwijs in het land van
herkomst (veruit de grootste groep) is het percentage dat onderwijs
volgt veruit het laagst. In het onderste deel van tabel 1 blijkt verder
dat het hoogst behaalde niveau van scholing positief samenhangt
met het niveau van de scholing behaald in het land van herkomst.
voorspelde kans
voorspelde kans
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0%
Turkije Marokko Suriname Antillen
0%
Turkije Marokko Suriname Antillen
land van herkomst
land van herkomst
pre-migratie scholing:
hoger secundair
pre-migratie scholing:
tertiair
voorspelde kans
voorspelde kans
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0%
Turkije Marokko Suriname Antillen
land van herkomst
voltooide opleiding in NL
geen opleiding in NL
0%
Turkije Marokko Suriname Antillen
land van herkomst
onvoltooide opleiding in NL
Bron: ISEO/SCP (1988; 1991; 1994; 1998; 2002).
Tabel 1. Onderwijsdeelname en niveau van behaald diploma van volwassen
immigranten (percentages)
pre-migratie scholing
hoogstens
lager
primair
secundair
onderwijs onderwijs
hoger
secundair
onderwijs
totaal
tertiair
onderwijs
onderwijsdeelname in Nederland (N=8698)
geen scholing
91.9
62.7
52.3
48.0
79.3
4.8
18.6
25.5
23.7
11.0
voltooide scholing
3.2
18.7
22.2
28.2
9.7
totaal
100
100
100
100
100
onvoltooide scholing
niveau van behaald diploma (N=845)
lager secundair
58.7
37.6
7.8
3.0
28.5
hoger secundair
30.7
48.0
27.2
16.0
34.0
HBO
7.8
12.4
44.4
45.0
25.4
universiteit
2.8
2.0
20.5
36.0
12.1
totaal
100
100
100
100
100
Bron: ISEO/SCP (1988, 1991, 1994, 1998 en 2002)
Om preciezere uitspraken te kunnen doen over de deelname
aan het onderwijs (met of zonder diploma) en over het behaalde
niveau, schatten we twee afzonderlijke logit modellen. Eerst
schatten we een multinomiaal logit model ter voorspelling van
de kans op (1) een onafgemaakte opleiding in Nederland, (2)
een afgemaakte opleiding in Nederland en (3) geen opleiding in
Nederland. Ten tweede schatten we een geordend logit model ter
voorspelling van het behaalde opleidingsniveau. In deze modellen
is een aantal controlevariabelen opgenomen. In de figuren 1 en 2
staan de voorspelde kansen uit beide modellen weergegeven.
De volgende controlevariabelen zijn opgenomen: leeftijd bij migratie plus
kwadratische term; migratiemotief (werk; studie; familie, anders); werkloosheidspercentage in jaar van migratie; verblijfsduur plus kwadratische term,
en burgerlijke staat. In het model ter voorspelling van onderwijsdeelname is
tevens een interactieterm tussen etnische groep en pre-migratie scholingsniveau opgenomen.
Figuur 1 toont de voorspelde kansen op onderwijsdeelname
in Nederland. Hierin is te zien dat migranten die bij aankomst
in Nederland hoog zijn opgeleid vaker in scholing investeren
in Nederland dan migranten die in hun herkomstland een lage
opleiding hebben gevolgd. Onder de Turkse migranten met
hoogstens primair onderwijs gaat bijvoorbeeld slechts drie
procent naar school in Nederland, terwijl dit 35 procent is
onder Turkse immigranten met een opleiding op tertiair niveau.
Figuur 1 toont ook het belang van etnische herkomst, in het
bijzonder de hogere onderwijsinvesteringen onder migranten
uit Suriname en de Nederlandse Antillen. Onder de Antillianen
met uitsluitend primair onderwijs gaat ongeveer 35 procent
naar school in Nederland, tegenover drie procent van de Turkse
migranten met een vergelijkbare opleiding. Onder hoger
opgeleide Antillianen volgt een grote meerderheid scholing
in Nederland (al dan niet succesvol). Opvallend is verder dat
Marokkaanse immigranten vaker in Nederland naar school
gaan (met of zonder succes) dan Turkse immigranten.
In figuur 2 staan de voorspelde kansen op het bereiken van
vier verschillende opleidingsniveaus, onder voorwaarde van het
hebben afgerond van enige vorm van scholing in Nederland.
Deze figuur bevestigt grotendeels het bovengeschetste beeld:
scholing in het land van herkomst is complementair met het
niveau van scholing in Nederland. Wat verder opvalt, is dat
onder de deels in Nederland opgeleide migranten, men vaak
één opleidingsniveau hoger weet te behalen dan de hoogste
opleiding in het land van herkomst. De meerderheid van de
geschoolde migranten die voorafgaand aan hun migratie hoogstens primair onderwijs genoten hebben, behaalt een opleiding
op lager secundair niveau. Onder de immigranten met lager
secundair premigratie scholingsniveau behaalt de grootste groep
een hoger secundair diploma. Onder de migranten met hoger
secundair niveau behaalt een aanzienlijk deel uiteindelijk een
tertiaire opleiding (HBO of universiteit). Er is echter ook een
ESB  5-5-2006
209
onderwijs
Figuur 2. Voorspelde kans voor afronding van onderwijsniveaus in
Nederland, onder degenen met voltooide scholing
(N=845)
pre-migratie scholing:
hoogstens primair
pre-migratie scholing:
lager secundair
voorspelde kans
voorspelde kans
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0%
Turkije Marokko Suriname Antillen
0%
Turkije Marokko Suriname Antillen
land van herkomst
land van herkomst
pre-migratie scholing:
hoger secundair
pre-migratie scholing:
tertiair
voorspelde kans
voorspelde kans
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0%
Turkije Marokko Suriname Antillen
land van herkomst
universiteit
hoger secundair
0%
Turkije Marokko Suriname Antillen
land van herkomst
hbo
lager secundair
Bron: ISEO/SCP (1988; 1991; 1994; 1998; 2002).
omvangrijke groep die in Nederland een opleiding volgt die vergelijkbaar is met het reeds behaalde niveau in het land van herkomst. Dit geldt meer voor Turkse en Marokkaanse migranten,
voor wie het vermoedelijk moeilijker is om hun diploma’s die
behaald zijn in het land van herkomst te gelde te maken op de
Nederlandse arbeidsmarkt dan voor Antillianen en Surinamers.
Overigens zijn er, onder degenen die succesvol een opleiding
hebben afgerond, geen etniciteitverschillen meer in het behaalde
scholingsniveau.
Conclusies en beleidsaanbevelingen
Onze analyse toont aan dat een grote meerderheid van
migranten niet in scholing investeert in Nederland. Slechts
twintig procent volgt een opleiding in Nederland; daarvan
weet maar de helft een diploma te behalen. Surinaamse en
Antilliaanse migranten investeren meer in scholing dan Turkse
en Marokkaanse migranten. Dergelijke etnische verschillen
zijn mogelijk te verklaren door de grotere bekendheid van
Surinamers en Antillianen met het Nederlandse schoolsysteem
en met hun betere beheersing van de Nederlandse taal.
Verder vinden we sterke aanwijzingen dat scholing in het
land van herkomst en scholing gevolgd in Nederland complementair zijn. Migranten die in Nederland aankomen met een
hogere opleiding investeren vaker in scholing in Nederland dan
lager opgeleide migranten. Ze behalen tevens hogere diploma’s.
Dit betekent dat ongelijkheden die er bestaan binnen de etnische groeperingen vergroot worden na migratie. Overigens is
deze complementariteit sterker onder Turken en Marokkanen
dan onder Surinamers en Antillianen.
Een groot deel van de migranten in Nederland is niet in het
bezit van een door de overheid geambieerde startkwalificatie
(minimaal havo of mbo-2). Om deze ambitie te realiseren is het
voor de overheid essentieel om zich te richten op laag opgeleide
migranten, in het bijzonder migranten die de Nederlandse taal
210
ESB  5-5-2006
niet goed spreken en die niet bekend zijn met het Nederlandse
schoolsysteem. Onder hoogopgeleide migranten is het probleem
minder groot. Ten eerste hebben zij al menselijk kapitaal opgebouwd in het land van herkomst. Ten tweede zijn zij het die
relatief veel in Nederlandse scholing investeren.
Landelijk gezien vormen laaggeschoolden in toenemende
mate een negatief-geselecteerde groep van kanslozen op
de arbeidsmarkt, die bovendien sterk sociaal geïsoleerd is
(Gesthuizen, 2004). Onder migranten met een lage opleiding en
gebrekkige kennis van het Nederlands zal sociaal-economische
marginalisering mogelijk nog sterker het geval zijn. Om dit te
voorkomen moeten laaggeschoolde nieuwkomers (voor zover
zij slecht geïnformeerd zijn over het Nederlandse onderwijs en
het Nederlands minder goed beheersen) in staat worden gesteld
om te investeren in scholing op lager secundair niveau en, om
te voldoen aan de startkwalificatie, hoger secundair niveau.
Dat kan door aangepaste onderwijsvormen aan te bieden die
inzetten op het leren van de Nederlandse taal en tegelijkertijd
aansluiten op de kennis die migranten hebben verworven in het
herkomstland. Inburgeringscursussen, die tegenwoordig ook
in herkomstlanden worden aangeboden, zouden niet langer
uitsluitend in het teken moeten staan van Nederlandse taal en
cultuur, maar ook sterker gericht moeten zijn op transitieproblemen in het onderwijs. n
Herman van de Werfhorst en Frank van Tubergen
Literatuur
Borjas, G.J. (1982) The Earnings of Male Hispanic Immigrants in the United
States. Industrial and Labor Relations Review, 35, 343-353.
Borjas, G.J. (1994) The Economics of Immigration. Journal of Economic
Literature, 32, 1667-1717.
Brunello, Giorgio & Alfredo Medio (2001) An explanation of international differences in education and workplace training. European Economic Review,
45, 307-322.
Chiswick, B.R. & P.W. Miller (1994) The Determinants of Post-Immigration
Investments in Education. Economics of Education Review,13, 163-177.
Chiswick, B.R. & P.W. Miller (2002) Immigrant Earnings: Language Skills,
Linguistic Concentration and the Business Cycle. Journal of Population
Economics, 15, 31-57.
Cobb-Clark, D.A., M.D. Connolly & C. Worswick (2005) Post-Migration
Investments in Education and Job Search: A Family Perspective. Journal of
Population Economics, 18, 663-690.
Espenshade, T.J. & H. Fu (1997) An Analysis of English-Language Proficiency
among U.S. Immigrants. American Sociological Review, 62, 288-305.
Gesthuizen, M. (2004) The life-course of the low-educated in the Netherlands.
Nijmegen: ICS.
Hashmi, A. (1987) Post-Migration Investment in Education by Immigrants in
the United States. Unpublished Ph.D. thesis. Department of Economics,
University of Illinois.
ISEO/SCP (1988, 1991, 1994, 1998 en 2002) Sociale Positie en
Voorzieningengebruik van Allochtonen. Amsterdam: Data-Archiving and
Networking Services.
Van Smoorenburg, M.S.M. & R.K.W. Van der Velden (2000) The Training of
School-Leavers. Complementarity or Substitution? Economics of Education
Review, 19, 207-217.
Van Tubergen, F. & M. Kalmijn (2005) Destination-Language Proficiency in
Cross-National Perspective: A Study of Immigrant Groups in Nine Western
Countries. American Journal of Sociology, 110, 1412-1457.