Gevraagd in 2007: hoger opgeleiden
Aute ur(s ):
Borghans, L. (auteur)
Delmee, J. (auteur)
Marey, Ph. (auteur)
Vlasblom, J.D. (auteur)
Werkzaam b ij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht. Met dank aan Andries de Grip, Marga
Drewes, Leo Schrijver en Hans Smit voor commentaar. (auteur)
Dit artikel is geb aseerd op L. Borghans et al, Toekomstverkenning arbeidsmarkt en scholing tot 2007, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, Den Haag, 1998.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4177, pagina 884, 20 november 1998 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt
In de komende tien jaar zal vooral de vraag naar hoger opgeleiden toenemen. Bijscholing van lager- en middelbaar opgeleiden, en
minder uittreding van ouderen zijn het meest effectief om tekorten te verhelpen.
De komende jaren zal zich naar verwachting een belangrijke omslag voordoen op de Nederlandse arbeidsmarkt. De voornaamste
oorzaak is de dalende instroom van schoolverlaters en een toenemende uitstroom van ouderen. Voorts lijkt het proces van upgrading
van opleidingseisen door werkgevers zich voort te zetten, terwijl de verschuiving in de onderwijsdeelname naar steeds hogere
opleidingsniveaus tot stilstand lijkt te zijn gekomen. De consequentie van deze verschuivingen zal zijn dat, waar in het afgelopen
decennium voor de meeste opleidingstypen de positie van de werkenden en met name van de nieuwkomers zwak was, de komende tien
jaar steeds vaker knelpunten in de personeelsvoorziening bij de werkgevers zullen gaan optreden 1.
Om een goed beeld te krijgen van de veranderingen die de komende tijd op de arbeidsmarkt te verwachten zijn, en de mogelijkheden om
met arbeidsmarkt- en scholingsbeleid in te spelen op deze veranderingen, is door het ROA een drietal scenario’s voor de komende tien
jaar opgesteld. Hierbij wordt aangesloten bij de lange-termijn-scenario’s van het Centraal Planbureau 2.
» In Divided Europe (DE) is er sprake van een stagnerende economische groei, maar als gevolg van de toenemende technologisering zal
er, zoals de afgelopen jaren ook al het geval was, sprake zijn van een proces van ‘upgrading’. Dit houdt in dat werkgevers voor de
vervulling van bepaalde beroepen in toenemende mate hoger opgeleiden zoeken omdat het werk complexer geworden is.
» In European Coordination (EC) wordt een sterk scholingsbeleid gevoerd, dat tot doel heeft het opleidingsniveau van mensen te
verhogen. Door de voortdurende aandacht om werk voor de laagst opgeleiden te behouden zal het gemiddelde opleidingsniveau lager
liggen dan in het eerste scenario.
» In Global Competition (GC) is de groei het hoogst, Als gevolg van de toegenomen rol voor techniek en informatica, zullen werkgevers
in dit scenario steeds hoger gekwalificeerde werknemers vragen (er is sprake van zogenaamde ‘upgrading’). Vanwege de verhoogde
marktwerking zullen echter leerlingen veel sterker dan thans het geval is, bij hun studiekeuze rekening houden met de
arbeidsmarktperspectieven van de opleidingsrichting die zij kiezen.
Ontwikkeling van vraag en aanbod
Op basis van de drie scenario’s zijn prognoses opgesteld van de ontwikkeling van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor de periode
1997 tot 2007. Aan de vraagkant worden hierbij uitbreidingsvraag en vervangingsvraag onderscheiden. De uitbreidingsvraag heeft
betrekking op de toename van het aantal banen als gevolg van een toename van de werkgelegenheid. Er is dan behoefte aan
nieuwkomers om deze toegenomen hoeveelheid banen te vervullen. Vervangingsvraag betreft de vraag naar nieuwkomers die ontstaat
doordat personen die reeds werkzaam zijn de arbeidsmarkt verlaten. Tezamen vormen de uitbreidingsvraag en de vervangingsvraag de
baanopeningen.
Tegenover deze baanopeningen staat het aanbod van nieuwkomers. Dit betreft in de eerste plaats de schoolverlaters en de kortdurig
werklozen. Deze aanbodgroepen nemen de meest gunstige positie in bij het verkrijgen van een baan. Daarnaast zijn er op de arbeidsmarkt
nog immigranten, langdurig werklozen en niet-participerenden die mogelijk als aanbod kunnen fungeren voor de baanopeningen op de
arbeidsmarkt. Dit aanbod wordt in eerste instantie niet meegerekend bij de confrontatie van vraag en aanbod.
In tabel 1 staat een overzicht van vraag en aanbod per scenario. De uitbreidingsvraag is duidelijk gekoppeld aan de economische groei.
De vervangingsvraag is met name afhankelijk van de mate waarin oudere vrouwen uittreden. Omdat de participatiegraad van vrouwen
het hoogste ligt in het marktgerichte scenario (GC), is hier de vervangingsvraag lager dan in beide andere scenario’s. De
vervangingsvraag is het hoogst in het scenario waarbinnen de meeste mensen aanvullende scholing volgen (EC). Dit is omdat iedereen
die een hoger opleidingsniveau bereikt een plaats achterlaat voor een lager geschoolde. Hiertegenover staat dat bij het aanbod ook de
uitstroom uit deze aanvullende scholing wordt meegenomen; EC kent het hoogste aantal schoolverlaters. Het aantal nu beschikbare
kortdurig werklozen is uiteraard in alle scenario’s gelijk.
Tabel 1. Vraag en aanbod van arbeid in drie scenario’s in de tienjaarsperiode 1997-2007
DE
Vraag
uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
totaal
Aanbod, instroom van
schoolverlaters
kortdurig werklozen
totaal
EC
GC
166.500
2.665.000
2.832.000
746.500
829.500
2,870.500
2.556.000
3.617.000
3.386.000
2.920.500
233.500
3.154.000
3.367.500
3.160.500
233.500
233.500
3.601.000
3.393.500
Overschotten en tekorten
Confrontatie van vraag en aanbod naar een zeer gedetailleerde verbijzondering in beroepssectoren en opleidingstypen levert een beeld
op van de overschotten en tekorten die bij de verschillende opleidingstypen gelijktijdig optreden. In tabel 2 zijn de overschotten en
tekorten op de arbeidsmarkt in 2007 per opleidingstype afzonderlijk gesommeerd. Overschotten en tekorten vallen dus niet tegen elkaar
weg.
Tabel 2. Tekorten en overschotten naar opleidingsniveau, in de tienjaarsperiode 1997-2007
Scenario
DE
tekort
Basisonderwijs
0
VBO, MAVO
38.000
MBO/LLW,
142.500
HAVO/VWO
HBO
260.000
WO
122.000
Totaal
562.500
EC
overschot
320.000
253.000
294.500
tekort
0
81.500
204.500
17.000
3.500
198.500
27.500
888.000
511.500
GC
overschot
186.000
52.500
223.500
tekort
0
57.000
174.500
overschot
344.500
207.000
64.500
19.000
279.000
17.000
93.500
1.000
498.000
604.000
2.000
619.000
Op alle opleidingsniveaus, met uitzondering van het basisonderwijs, zijn er naast opleidingstypen met aanbodoverschotten ook
opleidingstypen waarvoor tekorten worden verwacht. Bij een relatief lage uitbreidingsvraag (zoals in het ‘lage groei’-scenario Divided
Europe) is het netto aanbodoverschot het hoogst. In de andere twee scenario’s met hogere groei zijn de tekorten vrijwel gelijk aan de
overschotten, zodat er netto geen aanbodtekort of -overschot is.
Bij een sterke ontwikkeling van de vraag aan de onderkant van de arbeidsmarkt en een accent op bijscholing (EC-scenario), is de
spanning tussen vraag en aanbod kleiner dan bij de andere scenario’s. Bij de combinatie van hoge groei en sterke marktwerking (Global
Competition) is weliswaar de studiekeuze van leerlingen veel beter afgestemd op de vraag, maar deze substitutie vindt plaats tussen
opleidingstypen van hetzelfde opleidingsniveau. Deze gerichte studiekeuze resulteert daardoor niet in een afname van de spanning
tussen de niveaus, maar wel tot een vermindering van de discrepanties tussen vraag en aanbod binnen de niveaus. In het algemeen geldt
juist, dat de grootste problemen die zich de komende jaren zullen voordoen op de arbeidsmarkt voortkomen uit de ongelijkmatige
ontwikkeling van vraag en aanbod qua niveau.
De overschotten en tekorten op de arbeidsmarkt leiden overigens niet zonder meer tot werkloosheid en openstaande vacatures. In het
algemeen blijkt de arbeidsmarkt flexibel genoeg te zijn om een aanzienlijk deel van de discrepanties op te lossen. Een deel van de
werkgevers zal middels hogere beloningen, gunstiger arbeidsvoorwaarden en verhoogde wervingsinspanningen proberen toch in de personeelsbehoefte te voorzien. Anderen zullen op zoek gaan naar alternatieven, bijvoorbeeld de
omscholing van mensen met een andere opleidingsachtergrond. Deze aanpassingen zullen echter altijd gepaard gaan met hogere kosten,
waardoor de verwachte knelpunten op de arbeidsmarkt toch duidelijk hun prijs hebben. Via regelgeving en stimulerend beleid kan de
overheid wellicht invloed uitoefenen op de weg die hierbij gevolgd zal worden.
Beleid tegen knelpunten
De discrepanties tussen vraag en aanbod die zullen ontstaan, kunnen op verschillende manieren verminderd worden. Ondersteunend
beleid kan daarbij een functie hebben. tabel 3 geeft een overzicht van de effecten van diverse maatregelen. Allereerst is het mogelijk om
werkenden om- en bij te scholen. Van omscholing wordt gesproken als mensen in aanvulling op hun oorspronkelijke
opleidingsachtergrond scholing in een ander opleidingstype op hetzelfde niveau volgen. Bijscholing betekent dat er scholing wordt
gevolgd die het kennisniveau verhoogt.
Tabel 3. Effecten van beleid. Mate waarin het verwavhte tekort aan arbeidskrachten wordt opgelost, %, 1997-2007
Scenario
DE
omscholing
bijscholing
inzet langdurig werklozen
inzet niet-participerenden
verminderde uitstroom ouderen
36
81
14
CE
57
69
21
60
94
GC
21
49
14
76
96
60
87
In de eerste regel is te zien dat, wanneer de discrepanties tussen het gevraagde en het feitelijke opleidingsniveau het grootst zijn,
omscholing niet heel effectief is. In Global Competition wordt slechts 21% van het tekort daardoor opgelost.
Een veel groter effect op de verwachte knelpunten kan in principe bereikt worden met bijscholing. Hiermee kunnen veel tekorten worden
opgelost, mits er maar een voldoende groot overschot aan lager opgeleiden is. Zo zal het vaak mogelijk zijn VBO’ers bij te scholen tot
MBO’ers, of MBO’ers tot HBO’ers. Alleen op WO-niveau biedt de bijscholing van HBO’ers vrijwel geen soelaas. Het aantal werkenden
met een HBO-opleiding waarvoor aanbodoverschotten worden voorzien is relatief klein, terwijl er grote tekorten aan academici worden
voorzien. Bij elkaar kan tussen de vijftig en tachtig procent van de tekorten door bijscholing opgelost worden, terwijl hierdoor ook het
aanbodoverschot van lager opgeleiden wordt beperkt. Dit mogelijk effect van bijscholing op een vermindering van de
personeelsproblemen op de arbeidsmarkt vergt echter wel dat meer dan de helft van de werkenden met een opleidingsachtergrond
waarvoor een aanbodoverschot wordt verwacht, in deze bijscholing participeert. Naarmate vraag en aanbod qua opleidingsniveau beter
bij elkaar aansluiten, is de effectiviteit van bijscholing natuurlijk geringer.
tabel 3 laat verder zien dat de inzet van langdurig werklozen met een opleidingsachtergrond waarvoor een tekort op de arbeidsmarkt
wordt verwacht slechts een beperkte vermindering van de knelpunten oplevert. Een dergelijke maatregel zou echter wel maar liefst 33 tot
45% van de langdurig werklozen weer aan het werk kunnen helpen. Vanwege de veel grotere omvang van de groep niet-participerenden,
zou een verhoogde inzet van degenen die thans niet deelnemen op de arbeidsmarkt in principe een veel grotere bijdrage aan een
vermindering van de knelpunten in de personeelsvoorziening op kunnen leveren. Omdat echter ook de niet-participerenden met een laag
opleidingsniveau sterk oververtegenwoordigd zijn, zouden met name voor HBO- en zeker voor WO-functies veel tekorten blijven
bestaan. De inzet van niet-participerenden lost ten hoogste 60 tot 76% van de knelpunten op.
Ten slotte geeft de tabel aan welke effecten er voor de knelpunten in de personeelsvoorziening te verwachten zijn als ouderen niet uit
zouden stromen naar de WAO, de VUT of seniorenregelingen, maar zouden blijven werken tot hun pensioen. Het blijkt dat een dergelijke
verminderde uitstroom van ouderen een zeer groot deel van de verwachte knelpunten weg zou kunnen nemen. Doordat de vroege
arbeidsmarktuittreding plaatsvindt op alle opleidingsniveaus zou een verminderde uitstroom meer dan de eerder genoemde maatregelen
ook een substantieel additioneel aanbod van hoger opgeleiden opleveren. Hierdoor zouden ook de knelpunten die voor HBO en WO
worden voorzien voor een groot deel kunnen worden opgelost.
Conclusie
De studie heeft laten zien dat in de drie door het CPB gehanteerde lange-termijn-scenario’s sprake zal zijn van aanzienlijke discrepanties
op de arbeidsmarkt. Het opvallendste zijn de discrepanties naar opleidingsniveau. Er zal een toenemend tekort aan HBO’ers en WO’ers en
een toenemend overschot aan ongeschoolden, VBO’ers en MBO’ers ontstaan. Alleen als er een grote beleidsinspanning verricht wordt
die de tendens naar een gemiddeld toenemend kwalificatieniveau tegengaat (zoals in het EC-scenario is voorzien), zal dit effect zich in
mindere mate voordoen.
Er zullen dus grote aanpassingen nodig zijn om de verwachte tekorten het hoofd te bieden. Dit geldt zeker voor de tekorten aan hoger
opgeleiden, omdat er op die niveaus relatief weinig werklozen en niet-participerenden zijn die ingezet kunnen worden. Maar ook als het
beleid niet reageert op deze knelpunten op de arbeidsmarkt zullen aanpassingen plaatsvinden doordat werkgevers op zoek zullen gaan
naar manieren om in de tekorten te voorzien. Concurrentie tussen werkgevers voor personeel uit bepaalde opleidingscategorieën zal
sterker worden, werkgevers zullen uitwijken naar personeel met een wellicht minder passende opleidingsachtergrond en zullen mogelijk
meer gebruik maken van scholing om te zorgen dat hun personeel over de juiste kennis en vaardigheden beschikt.
Hoewel het niet vanzelfsprekend is dat onder dergelijke omstandigheden mensen die thans buiten het arbeidsproces staan door deze
werkgevers worden binnengehaald, lijken deze omstandigheden wel een goede voedingsbodem te bieden voor het arbeidsmarktbeleid
ten aanzien van groepen zoals de langdurig werklozen. Ondersteunend beleid, bijvoorbeeld gericht op bijscholing, de inzet van nietparticiperenden en vermindering van de uitstroom van ouderen, zou dit proces gemakkelijker kunnen laten verlopen. Dit beleid zou ook
kunnen stimuleren dat groepen die thans een zwakke positie innemen op de arbeidsmarkt, profiteren van een toenemende vraag naar
arbeid
1 De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2002, ROA-R-1997/7, Maastricht, 1997.
2 CPB, Omgevingsscenario’s Lange Termijn Verkenning 1995-2020, Den Haag, 1997. Omdat deze scenario’s uitvoerig zijn beschreven
in eerdere artikelen in ESB wordt hier alleen kort ingegaan op de aspecten die voor scholing het meest cruciaal zijn. Zie bijv. J.M. pomp
en H.J. Roodenburg, Arbeidsaanbod tot 2020, ESB, 20 februari 1998, blz. 152-154.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)