De uitvoeringskosten van pensioenfondsen
Aute ur(s ):
Verbeeten, F.H.M. (auteur)
Deloitte & Touche Overheidsmanagement & Advies BV, en voor een promotie-onderzoek verb onden aan de Katholieke Universiteit Brab ant. Met
dank aan P.C. van Batenb urg voor commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4157, pagina 480, 12 juni 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
pensioenen, vergrijzing
De uitvoeringskosten van pensioenfondsen lopen flink uiteen. Hoe kan bepaald worden welk fonds efficiënt werkt?
De pensioensector in Nederland is sterk in beweging. Een streven naar ‘meer markt’ in de pensioensector, privatisering van de
sociale zekerheid, discussies omtrent de noodzaak van de verplichtstellingsbeschikking en de individualisering en flexibilisering van
pensioenwensen hebben er toe geleid dat de activiteiten van pensioenfondsen sterk in de belangstelling staan. De pensioensector dient
ook in toenemende mate verantwoording af te leggen over de prestaties. Zo heeft de Stichting van de Arbeid in 1995 aangegeven dat
‘een onderneming vrijstelling kan krijgen van verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds indien het pensioenfonds jarenlang
substantieel minder scoort op het saldo van beleggingsperformance, uitvoeringskosten en kwaliteit van de dienstverlening’ 1. Dit
advies is grotendeels gevolgd door het kabinet; aan de invulling van de ‘benchmark’ voor de uitvoeringskosten van
bedrijfspensioenfondsen moet echter nog inhoud worden gegeven. Voorliggend artikel probeert hier een eerste aanzet voor te geven.
De omvang van de pensioensector
De Nederlandse pensioensector bestaat uit een drietal pijlers: de AOW, de aanvullende pensioenen en de lijfrente- en
kapitaalverzekeringen. De AOW is een ‘staatspensioen’, waarop iedere Nederlander in principe recht heeft. In omvang is de AOW sinds
1960 de belangrijkste Nederlandse pensioenvoorziening. Het totaal aan AOW-uitkeringen wordt echter snel ingehaald door de
uitkeringen uit de aanvullende pensioenen. De aanvullende pensioengelden worden geïnd, beheerd en uitgekeerd door ondernemingsen bedrijfspensioenfondsen. Tenslotte wordt de derde pijler uit het pensioenstelsel gevormd door de lijfrentes en/of
kapitaalverzekeringen die bij particuliere banken of verzekeraars kunnen worden afgesloten. In tabel 1 worden een aantal kerncijfers van
de pensioensector gepresenteerd. Uit de tabel blijkt dat de uitvoeringskosten in de aanvullende pensioensector alleen al bijna Æ’ 1,5
miljard op jaarbasis bedragen. Een doelmatige uitvoering van de pensioenregelingen is gewenst om te voorkomen dat de premies meer
stijgen dan strikt noodzakelijk. Dit is te meer het geval omdat de premies voor aanvullende pensioenen van invloed zijn op de ‘wig’ tussen
bruto- en nettoloonkosten, en zo van invloed zij op de arbeidsmarkt.
Tabel 1. Overzicht kerncijfers uitvoerders pensioenregelingen, 1995, Æ’ mln
pijler
uitvoerder
AOW
overheid
aantal uitvoerders b
bruto premies
beleggingen
uitvoeringskosten
1
32.545
400
Aanvullende pensioensector
Lijfrentes e.d.
ondernem.
bedrijfstak
verzekeraars
pens.f.a
pens.f. (incl. ABP)
(leven)
998
83
3.646
10.012
158.943
377.094
700
700
200
31.215
300.932
a. inclusief ondernemingsspaarfondsen en beroepspensioenfondsen.
b. cijfers over 1996.
Bron: CBS, Statistisch Jaarboek 1997, Verzekeringskamer, Pensioenmonitor, Stand eind 1995.
Analyse van de uitvoeringskosten
Bedrijfspensioenfondsen innen pensioenpremies bij hun premieplichtige deelnemers (‘actieven’) en verstrekken pensioenuitkeringen aan
pensioengerechtigden. Het is dan ook te verwachten dat de uitvoeringskosten afhankelijk zijn van slechts een beperkt aantal factoren,
namelijk het aantal actieven en het aantal pensioengerechtigden. Om te beoordelen in hoeverre deze variabelen met de uitvoeringskosten
samenhangen, hebben we 52 bedrijfspensioenfondsen nader onderzocht 2. De kerngegevens van deze fondsen staan in tabel 2.
Tabel 2. Kerncijfers pensioenfondsen uit onderzoek, x Æ’ 1.000
kenmerken
bruto premies
beleggingsopbrengsten
uitvoeringskosten
gemiddeld
49.800
144.348
3.291
mediaan
15.131
40.922
1.297
minimum
43
248
47
maximum
281.415
1.912.300
14.200
Bron: jaarverslagen pensioenfondsen over 1995.
Allereerst is een correlatie-analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat zowel het aantal actieve deelnemers als het aantal pensioengerechtigden
een significante relatie vertonen met de administratiekosten. Daarnaast vertonen beide variabelen een samenhang; een groot
pensioenfonds zal nu eenmaal zowel veel actieve deelnemers als veel gepensioneerde deelnemers hebben. De correlatie is aanzienlijk
(0,45, significant op 1%-niveau), maar niet zo groot dat het aparte effect van het aantal actieven en gepensioneerden niet meer te
onderscheiden valt.
Uitvoeringskosten in een regressie
Om deze effecten op te sporen, hebben we een multiple regressie uitgevoerd waarin zowel het aantal actieven als het aantal
pensioengerechtigden als verklarende factor voor de administratiekosten is opgenomen. Het resultaat hiervan is als volgt:
uitvoeringskosten = Æ’ 1.015.403 + Æ’ 40*(aantal actieven) + Æ’ 185*(aantal pensioengerechtigden). Bij elkaar verklaren deze variabelen 59%
van de variatie in de uitvoeringskosten.
Statistisch gezien blijkt dat de uitvoering van een pensioenregeling voor een actieve deelnemer gemiddeld ongeveer veertig gulden kost;
voor een gepensioneerde ligt dit bedrag op circa 185 gulden. Daarnaast valt op dat de waarde van de constante in dit model ruimÆ’ 1
miljoen bedraagt; aangenomen mag worden dat het hier de gemiddelde vaste kosten voor de pensioensector betreft. Overigens blijkt uit
de gegevens dat de constante kosten per pensioenfonds aanzienlijk kunnen variëren (standaarddeviatie ƒ 451.302). Geconcludeerd kan
worden dat de vaste kosten een aanzienlijk deel uitmaken van de totale kosten van pensioenfondsen.
Uitvoeringskosten per normverzekerde
De uitvoeringskosten worden dus in belangrijke mate bepaald door het aantal actieve en gepensioneerde deelnemers van een
pensioenfonds. Om de efficiëntie van pensioenfondsen te kunnen vergelijken, werken we met het begrip ‘normverzekerde’. Via de
normverzekerde kunnen de vaste kosten van een fonds worden gerelateerd aan de omvang van het verzekerdenbestand, zodat
pensioenfondsen van verschillende omvang vergelijkbaar worden. Voor een pensioengerechtigde zijn de uitvoeringskosten ongeveer 4,6
keer zo hoog als voor een actieve deelnemer. Een gepensioneerde telt dan voor 4,6 normverzekerde en een actieve deelnemer voor één
normverzekerde. Door vervolgens de uitvoeringskosten om te slaan over het aantal normverzekerden worden de kosten van
pensioenfondsen vergelijkbaar.
Het blijkt dan dat de uitvoeringskosten per normverzekerde gemiddeld Æ’ 70 bedragen, terwijl de uitvoeringskosten per
pensioengerechtigde rond de Æ’ 320 (4,6 * 70) liggen. De verschillen in de kosten van de regressievergelijking en de kosten per
normverzekerde ontstaan doordat de vaste kosten uit de regressievergelijking over de normverzekerden zijn verdeeld. De
standaarddeviatie voor de normverzekerde is met Æ’ 41 aanzienlijk. Bij het hanteren van de kengetallen zal hiermee rekening gehouden
moeten worden.
De benchmark
Via de kengetallen en het regressiemodel kunnen de ‘normuitvoeringskosten’ van het pensioenfonds bepaald worden, gegeven de
samenstelling van het deelnemersbestand (actieven en pensioengerechtigden). Voor het regressiemodel kan gesteld worden dat de
gemiddelde vaste kosten in de aanvullende pensioensector Æ’ 1 miljoen bedragen, met uitvoeringskosten van circa Æ’ 40 per actieve
deelnemer en Æ’ 185 per pensioengerechtigde. Bij de uitvoeringskosten per normverzekerde kan worden afgeleid dat de uitvoeringskosten
voor een actieve deelnemer circa Æ’ 70 bedragen en voor een pensioengerechtigde circa Æ’ 320 (zie tabel 3).
Tabel 3. Resultaten analyse uitvoeringskosten bedrijfspensioenfondsen
constante
Regressiemodel
Kengetallen
1.015.403
–
uitvoeringskosten per
actieve deelnemer
pensioengerechtigde
40
70
185
320
Bron: jaarverslagen pensioenfondsen 1995.
Door nu het werkelijk aantal actieven en pensioengerechtigden in te voeren in het regressiemodel, respectievelijk te vermenigvuldigen
met de kengetallen, kunnen de ‘normuitvoeringskosten’ worden afgeleid. Via een vergelijking van de werkelijke uitvoeringskosten met de
norm kan een eerste oordeel worden gevormd over de efficiency en effectiviteit van de uitvoering van de pensioenregeling door het
betreffende fonds. Een sterke afwijking van de werkelijke uitvoeringskosten ten opzichte van de norm kan een eerste signaal zijn voor
nader onderzoek.
1 Zie Stichting van de Arbeid, Advies over mogelijkheden ter verbetering van de marktwerking op het terrein van de aanvullende
pensioenen, 1995, en Flexibilisering en verplichtstelling in de pensioensector , 1996.
2 De gegevens zijn als volgt verkregen. Op basis van een adreslijst van de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen is in juni 1997 een
brief gestuurd naar 77 bedrijfspensioenfondsen. Uiteindelijk zijn de gegevens van 52 fondsen gebruikt (respons 68%). Deze 52 fondsen
mogen als representatief voor de hele populatie van bedrijfspensioenfondsen beschouwd worden.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)