Vergrijzing: de verdeling is het probleem
Aute ur(s ):
Verbon, H.A.A. (auteur)
Hoogleraar Openb are Financiën aan de Katholieke Universiteit Brabant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4144, pagina 232, 20 maart 1998 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
pensioenen, vergrijzing
Volgens J. Kuné blijft de AOW zonder problemen betaalbaar. Maar Kuné houdt geen rekening met de kosten van grootscheepse
herverdeling van werkenden naar ouderen.
Jan Kuné houdt zich al geruime tijd bezig met het verspreiden van de tegendraadse en blijde boodschap dat vergrijzing geen probleem
is. In 1994 bijvoorbeeld betoogde hij in ESB dat het omslagstelsel voor de AOW niet impliceert dat de AOW onbetaalbaar wordt, want
“de lasten van een pensioenvoorziening kunnen niet door een bepaalde keuze van financiering in de tijd gespreid worden” 1. In de
huidige jaargang doet hij daar nog een schepje bovenop door te stellen dat “onder de veronderstelling van een tamelijk voorspoedige
economische ontwikkeling (…) veroudering in Nederland (…) geen dramatische gevolgen lijkt te zullen hebben” 2.
Hoewel tegendraadse boodschappen natuurlijk altijd een zekere charme hebben, is enig tegengas wel gewenst al was het alleen maar
omdat redeneringen als die van Kuné politici het alibi zouden kunnen verschaffen het probleem van de vergrijzing te ontkennen. Want
dat er een probleem is, lijkt me evident. Bij Kuné verdwijnt dit probleem omdat hij de verdelingsproblemen die uit de vergrijzing
voortvloeien wegdefinieert.
Om de gevolgen daarvan te illustreren volg ik Kuné’s numerieke voorbeeld in zijn tabel 1, maar voeg daar wat economie aan toe. In die
tabel berekent Kuné hoe hoog de totale productie zal zijn onder de veronderstelling van (exogene) economische groei van 2% per jaar en
een toenemende participartiegraad van de mensen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar. De totale productie verdeelt hij dan onder jongeren, 2064 jarigen en ouderen met behulp van (exogeen bepaalde) verdeelsleutels.
Tabel 1. Hoogleraar Openbare Financiën aan de Katholieke Universiteit Brabant.
loonsom
1995
2020
2050
7348
4953
24648
loon voet
kapitaalinkomen
kapitaalink.
p. oudere
183,2
300,9
545,3
1297
2639
4350
100,5
123,9
96,2
gezinsink.
per hoofd
98,1
196,5
353,6
belastingvoet
-0,4%
11,7%
19,4%
In de werkelijkheid is er helaas geen centrale planner die deze verdeling moeiteloos tot stand brengt. Allereerst wordt het totale product
verdeeld op basis van de bijdragen van individuen aan het productieproces en vervolgens probeert de overheid via herverdeling nog
iets bij te sturen. Laten we aannemen dat de bijdragen aan het productieproces volgt uit een Cobb-Douglas productiefunctie met arbeid
en kapitaal, waarbij de constante factoraandelen voor arbeid en kapitaal gelijk zijn aan respectievelijk 85% en 15% 3. We kunnen nu
gebruik makend van de gegevens van Kuné de volgende tabel opstellen.
Hierbij ga ik ervan uit dat de kapitaalbeloning geheel ten goede aan de ouderen komt. Dat is natuurlijk enigszins bezijden de waarheid,
maar ook niet helemaal. Een deel van het inkomen van ouderen bestaat uit pensioenen die met kapitaaldekking zijn gefinancierd. Deze
inkomens vormen dus een claim op het beschikbare kapitaal, zodat we in deze zin de ouderen als kapitaaleigenaren kunnen aanmerken.
In alle perioden blijkt de loonvoet hoger dan het kapitaalinkomen per oudere. Bovendien blijkt in 2050 het inkomen van een werkende (i.c.
de loonvoet) te zijn verdrievoudigd, terwijl het inkomen van de oudere (i.c. het kapitaalinkomen) absoluut is gedaald. De reden daarvan is
natuurlijk dat de werkenden relatief schaarser geworden zijn en twee keer zoveel ouderen de relatief niet toegenomen kapitaalbeloning
moeten opsouperen.
We gaan er nu met Kuné vanuit dat het wenselijk als alle personen van twintig jaar en ouder een gelijk inkomen ontvangen en die onder
de twintig jaar de helft daarvan. Een groot deel van de lage participatie in Nederland wordt veroorzaakt door het feit dat veel vrouwen
zich niet op de arbeidsmarkt melden. Toename van de arbeidsparticipatie zoals door Kuné wordt verondersteld leidt dan tot een
toenemend gezinsinkomen. Ook mag worden aangenomen dat kinderen via hun ouders de noodzakelijke overdrachten zullen ontvangen.
Als we dus eenvoudigheidshalve veronderstellen dat voor de 0-64 jarigen de gewenste herverdeling ‘vanzelf’ tot stand zal komen binnen
gezinnen 4, kan het inkomen per persoon voor 0-64 jarigen worden berekend (zie kolom gezinsinkomen per hoofd in tabel 1). Om het
inkomen van de ouderen gelijk aan het gezinsinkomen per hoofd te maken, zijn echter gedwongen overdrachten noodzakelijk. De
overheid heft dus belasting over de werkenden en verdeelt de opbrengst over de ouderen. In de tabel wordt aangegeven tot welke
belastingvoet dit leidt. In 1995 is de belastingvoet zelfs (licht) negatief omdat de lage arbeidsparticpatie tot een laag gezinsinkomen per
hoofd en het geringe aantal ouderen tot een hoog kapitaalinkomen per hoofd leidt. In 2020 en 2050 echter begint de schaarbeweging van
toenemende arbeidsparticpatie en vergrijzing hun werk te doen. De belastingvoet stijgt met 20%-punten.
Het probleem van de vergrijzing is uiteraard niet of er genoeg te verdelen valt, zoals Kuné veronderstelt. Het probleem is juist dat er
herverdeeld moet worden om ouderen een ‘eerlijk’ deel van de nationale koek te geven. Dat komt omdat er bij vergrijzing in een gesloten
economie sprake zal zijn van kapitaaloverschotten waardoor de ouderen hun oudedagsvoorziening (in de vorm van een claim op de
inkomsten uit kapitaal) ondanks de groeiende economie langzaam zien wegsmelten 5. Het ‘echte’ probleem dat dan opduikt is een fors
stijgende belastingvoet. Dit kan, als bekend, tot negatieve gedragsreacties leiden die op zich ook weer de economische groei kunnen
aantasten.
Dezelfde berekeningen kunnen ook uitgevoerd worden uitgaande van een lagere (of zelfs van de afwezigheid van) economische groei.
Wie de rekenmachine ter hand wil nemen zal, wellicht tot zijn of haar verbazing, constateren dat de belastingvoeten dan exact gelijk zijn
aan die van tabel 1. Het is dan ook een misverstand te menen dat economische groei de vergrijzingsproblemen wel zal oplossen. Als de
koppeling van de uitkeringen welvaartsvast is, zal een stijging van economische groei alleen maar impliceren dat de uitkeringen aan
ouderen even hard toenemen als de economie groeit.
Zie ook het Naschrift: Verdelingsproblemen zijn oplosbaar van J.B. Kun
1 J. Kuné, Kapitaaldeking versus omslagfinanciering, ESB, 17 augustus 1994, blz. 714-717.
2 J. Kuné, Er is genoeg voor de ouderen van morgen, ESB, 7 januari 1998, blz. 9-10.
3 Deze waarden van de elasticiteiten zijn gekozen met het oog op wat realistisch uitziende uitkomsten. Andere waarden zouden tot
analoge conclusies leiden.
4 Uiteraard is dit een simplificering. Voor een deel zal overheidsinterventie ook binnen deze categorie noodzakelijk zijn.
5 Voor een theoretische beschrijving hiervan, zie A.C. Meijdam en H.A.A. Verbon, Aging and public pensions in an overlappinggenerations model, Oxford Economic Papers, 1997, nr. 49 blz. 29-42. In een open economie zal dit probleem overigens minder ernstig zijn.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)