Nederlandse R&D: het valt best mee
Aute ur(s ):
Snijders, H. (auteur)
Senior stafmedewerker van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologieb eleid
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4138, pagina 112, 6 februari 1998 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
onderzoek, ontw ikkeling, kennis
Nederland doet minder aan R&D dan andere Europese landen. Maar dat ligt niet aan de Nederlandse ondernemingen.
Vaak wordt gesteld, dat Nederlandse R&D-inspanningen achterblijven bij die van ons omringende landen. In dit artikel wil ik
uitzoeken, of dit klopt. Vergelijking met andere Europese landen leert, dat sectorstructuur en grootte van het land belangrijke
factoren zijn. Kijken we op het niveau van individuele bedrijven, dan doen Nederlandse bedrijven niet minder aan R&D dan hun
buitenlandse concurrenten.
Het belang van sectorstructuur
In het algemeen geldt, dat bedrijven in dezelfde sectoren evenveel aan R&D doen 1. In tabel 1 zijn de R&D-uitgaven als percentage van
de omzet voor een aantal multinationale bedrijven opgenomen. In de sector ‘olie’ besteden Chevron, Esso, Shell, Total, Texaco allemaal
ongeveer 2/3% van de omzet aan R&D. In veel sectoren is minder uniformiteit zichtbaar, maar vaak zijn de afwijkingen te herleiden tot
verschillen in activiteiten. In de sector elektronica moet je bijvoorbeeld onderscheid maken tussen telecommunicatie (Ericsson, Siemens,
Motorola) en consumentenelektronica. Philips is vooral in dit laatste segment actief, en doet evenveel aan R&D als de concurrenten die
ook in de consumentenelectronica zitten, zoals Hitachi.
Tabel 1. R&D-uitgaven als percentage van de omzet, 1992
Olie
Elf Aquitaine
Amoco
ENI
BP
Philips P.
VEBA
Total
Chevron
Texaco
Exxon
Shell
Nippon Oil
Mobil
elektronica
1,94
1,30
1,22
0,94
0,80
0,71
0,68
0,67
0,67
0,66
0,63
0,57
0,56
Ericsson
Siemens
Motorola
Thompson
AMP
Texas Instr.
NEC
ABB
Philips
Omron
Hitachi
Oki
Sharp
G.E.
chemie
15,28
Monsanto
10,81
Mitsui Petr.
6,84
9,52
Rhône -Poul.
8,67
Rohm Haas
8,56
Imperial Ch.
6,17
7,77
Dow Chem.
6,16
7,56
Hoechst
6,08
7,24
Akzo
5,31
6,79
Solvay
6,46
DSM
6,34
BASF
6,20
6,08
DuPont
2,33
Burmah C.
1,44
farmaceutica
7,08
Astra
Schering
15,16
6,71
La Roche
6,60
Upjohn
Wellcome
14,30
Glaxo
13,98
Eli L.
13,40
Merck
11,48
5,03
Ciba-Geigy
4,55
Sandoz
4,42
Procordia
3,36
16,71
15,08
14,33
10,57
9,30
4,68
Dat bedrijven op R&D-gebied in de pas lopen met de concurrent, komt goed tot uiting bij Akzo. De farmaceutische tak van Akzo
besteedt 12,6% van de omzet aan R&D, evenveel als het gemiddelde voor de twee grote Zwitserse reuzen, Ciba Geigy en La Roche. Bij de
vezels scoort Akzo (3,3%) nagenoeg gelijk aan vezelspecialist DuPont (3,4%).
De sector waarin een bedrijf actief is, bepaalt dus in belangrijke mate de R&D-inspanning van dat bedrijf. Dit geldt niet alleen in het
algemeen, maar ook voor de bedrijven die het grootste deel van de Nederlandse R&D voor hun rekening nemen.
Concentratie
De helft van de R&D in Nederland wordt uitgevoerd door slechts vijf bedrijven: Akzo, DSM, Philips, Shell en Unilever. In verschillende
regeringsnota’s wordt deze R&D-structuur als eenzijdig gekwalificeerd, en als een oorzaak voor de lage R&D-intensiteit van Nederland
aangevoerd 2. Dit is niet terecht.
Ook voor de als kennisintensief bekend staande landen Zweden en Zwitserland geldt deze eenzijdigheid. Zes Zweedse en vier Zwitserse
bedrijven zorgen voor ruim tweederde van de totale R&D in deze landen (cijfers van begin jaren negentig, zie tabel 2). Kortom, in
Zweden en Zwitserland hangt het nationale R&D-profiel nog sterker af van enkele grote bedrijven dan in Nederland. Nemen we beide
landen samen, dan besteden de negen betrokken bedrijven (ABB behoort in beide landen tot de R&D-top) gemiddeld 7,5% van de omzet
aan R&D, bijna 2,5 maal zo veel als de Nederlandse R&D-toppers.
Tabel 2. R&D-uitgaven door R&D top-5 in drie kleine Landen
in % van
nationale R&D
Nederland
Zwitserland
Zweden
54
66
70
in % van
omzet
% R&D verricht
in moederland
3,1
9,5
5,0
38
56
80
De verschillen liggen op een ander vlak: op dat van de sectorstructuur. De Nederlandse R&D-toppers zijn actief in relatief R&Dextensieve sectoren; alleen Philips behoort tot de ‘high tech’. In Zweden en Zwitserland zijn het daarentegen bijna allemaal ‘high-tech’bedrijven. Daarnaast verricht het Nederlandse vijftal 62% van hun R&D in het buitenland, terwijl dat bij de Zwitserse bedrijven slechts
44% en bij de Zweedse zelfs maar 20% is. De Zweedse en Zwitserse R&D-toppers besteden dus een tweemaal zo groot gedeelte van hun
totale R&D in eigen land als de Nederlandse R&D-giganten.
Dat Nederlandse bedrijven hun R&D minder in eigen land laten verrichten, zou erop kunnen duiden dat Nederland een slecht R&Dklimaat heeft. Die conclusie kan echter niet uit de hier gepresenteerde cijfers worden getrokken. Ook deze verschillen hangen veeleer
samen met de sectoren waarin de R&D-giganten opereren. In de farmacie kun je bij wijze van spreken alle monsters in een koffer over de
wereld sturen en zodoende het onderzoek en ook productie op een geconcentreerde plaats verrichten. In de olie-industrie en de
consumentenelektronica, sectoren waarin de grote Nederlandse R&D-bedrijven opereren, is dat veel moeilijker.
Het verschil in R&D-profiel tussen Nederland, Zweden en Zwitserland wordt volledig bepaald door de sectoren waarin een handvol
R&D-toppers actief is alsmede hun beleid met betrekking tot internationale spreiding van R&D. Als Nederlandse bedrijven in dezelfde
sectoren zouden zitten als de Zweedse en Zwitserse en als ze even trouw zouden zijn aan het eigen land, zouden ze vier maal zoveel R&D
in Nederland doen. Daarmee zou het R&D-percentage in Nederland tot de hoogste ter wereld behoren.
Klein land
Ook in grote landen domineren grote R&D-intensieve bedrijven de R&D-statistieken. Minne becijfert dat acht bedrijven 60% van de
Duitse R&D uitvoeren terwijl in de VS een kwart van de R&D door tien bedrijven wordt gegenereerd.
Echter, in grotere landen is, door het grotere aantal R&D-giganten, het R&D-profiel minder afhankelijk van een paar bedrijven. In grote
landen is het voor afzonderlijke bedrijven bovendien minder snel nodig R&D in het buitenland te laten uitvoeren.
Dit blijkt ook uit cijfers. Als we de R&D-statistieken uit 1985 vergelijken, blijkt dat de score op de R&D-ladder toeneemt met het bbp. Dus
hoe hoger het bbp, hoe hoger het R&D-percentage. Dat beeld geldt zowel voor de grote industrielanden als de VS, Japan, Duitsland,
Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, als voor de kleine landen zonder grote multinationals, zoals België, Oostenrijk, Denemarken, Finland
en Noorwegen (zie figuur 1). Kernachtig samengevat: in 1985 deden de grote landen tweemaal zoveel R&D als de kleine, relatief gezien
uiteraard. Dat lijkt merkwaardig omdat procentueel gezien de grootte er niet toe zou mogen doen. Toch lijkt het verschil welhaast een
wetmatigheid.
Figuur 1. Grote landen doen meer aan R&D
Spelenderwijs vond ik een verband tussen de R&D-uitgaven (als percentage van het bbp), en de logaritme van het bbp. Wie pleit voor
hogere R&D-uitgaven, kun je bij wijze van spreken voorhouden dat dit om een vergroting van het land vraagt.
Australië en de G7-landen Canada en Italië hebben een laag R&D-percentage gelet op de omvang van hun bbp. Italië is echter maar voor
de helft (het Noorden) een industrieland, en Canada en Australië zijn zo uitgestrekt, dat de vraag rijst of ze alleen al op die grond
vergelijkbaar zijn. Overigens blijkt uit cijfers over jaren na 1985 dat kleine en grote landen wel naar elkaar toe groeien. Dit zou een gevolg
kunnen zijn van de mondialisering.
Conclusie
Nederland verricht minder R&D in verhouding tot de productie dan andere Europese landen. De oorzaak hiervan is echter niet dat
Nederlandse bedrijven minder aan R&D doen dan hun buitenlandse concurrenten. Er bestaat een opvallende gelijkenis van de R&Dinspanningen van bedrijven in dezelfde sector, en Nederlandse bedrijven vormen hierop geen uitzondering. Dat Nederland in z’n geheel
toch minder R&D verricht, komt dan ook door de sectoren waarin grote Nederlandse bedrijven actief zijn: olie, elektronica en chemie, en
niet in de zeer R&D-intensieve farmaceutica.
De cijfers in dit artikel zijn afkomstig uit H. Snijders, Eendimensionale wetenschap; bespiegelingen over bruggen tussen berekenen en
beschouwen, Creon, Den Haag, 1997. Op internetpagina http://www.awt.nl/ zijn de samenvatting en de persreacties te vinden.
Zie ook:
B. Verhagen en H.Hollanders, Discussie: De Nederlandse innovatie-achterstand, ESB, 10 april 1998, blz. 290-291
1 Zie ook B. Minne, International battle of giants. The role of investment in research and fixed assets, CPB, Den Haag, juni 1997.
2 Zie o.a. Concurreren met kennis, ministerie van Economische Zaken, 1993, en Kennis in beweging, ministerie van Economische Zaken,
1995.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)