Ga direct naar de content

Coördinatieproblemen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 13 1996

Coördinatieproblemen
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4084, pagina 985, 4 december 1996 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
economische, orde

Deze zaterdag wordt in Groningen de jaarvergadering van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde gehouden. Er staat
een merkwaardig thema op de agenda: martwerking versus coördinatie. Is de markt dan geen middel bij uitstek om kennis,
preferenties en handelingen van vele individuen te coördineren? Waarschijnlijk is bedoeld dat er, naast de markt, ook nog andere
coördinatiemechanismen zijn, zoals wetgeving, onderlinge afspraken, normen en waarden.
In de toelichting op de opdracht aan de preadviseurs staat dat het eigenlijk moet gaan over de vraag “wat zijn de kerntaken van de
overheid, respectievelijk de markt en hoe verhouden die zich tot elkaar?” 1. Dat is een nogal abstracte vraag. In de jaren tachtig toen de
rol van de overheid in brede zin ter discussie stond, deed die het goed. Maar anno 1996 had die vraag wel wat meer toegespitst mogen
worden. Er is nu immers een veel diepgaander debat over veel specifiekere problemen. Dus: marktwerking in de landbouw, of:
coördinatieproblemen in financiële markten, of: informatieproblemen in de sociale zekerheid. Nu komt dat alles, en veel meer, aan bod.
De preadviezen zijn van Geelhoed (over markt en ordening), Kuipers (over marktfalen en het belang van de overlegeconomie), Hoogduin
en Swank (de financiële sector), H.W. de Jong (over de schijnproblemen van de algemene economie), Oskam (de landbouw) en tenslotte
De Kam, Sterks en De Haan (sociale zekerheid). Nentjes heeft er een inleiding bij geschreven. Het zal weinig verbazing wekken dat er
moeilijk een rode draad in het geheel valt te ontdekken. Waar er raakvlakken zijn verschillen de meningen flink (bijvoorbeeld bij Geelhoed
en Kuipers over de waarde van de overlegeconomie). En waar de raakvlakken ontbreken mag men slechts hopen op de kwaliteit van de
individuele beschouwingen.
Omdat het ondoenlijk is alle bijdragen te bespreken, beperk ik mij tot die van De Jong. Hij is een verklaard voorstander van meer
marktwerking, maar meent dat de gelovigen zich op de verkeerde profeten beroepen. Vooral de neoklassieke economie moet het bij hem
ontgelden. Deze theorie suggereert een verband tussen winstgevendheid en gebrekkige marktwerking. Ook enkele empirische studies,
die dit verband pogen bloot te leggen, over de mate van concurrentie in een markt worden fors bekritiseerd. Hoge winsten en goed
functionerende markten kunnen heel goed samengaan: het is een onderdeel van de productcyclus. Omgekeerd is een lage ‘markup’ geen
teken van een heel goed functionerende markt.
Een andere neoklassieke stelling is dat volledige mededinging plaats moet maken voor een ‘natuurlijk’ monopolie waar schaalvoordelen
belangrijk zijn. Volgens De Jong is dat zelden het geval, en is de vorming van zogenaamde ‘natuurlijke’ monopolies vooral een alibi
geweest voor de overheid om aan geld te komen. Een voorbeeld: de spoorwegen leverden rond 1900 ongeveer 50% van het inkomen van
Pruisen op, terwijl vandaag pleidooien voor privatisering uit geldnood te verklaren zijn (beëindigen subsidies, innen van
vermogenswinsten).
Concentratie is ten dele een autonoom proces, dat niets te maken heeft met slechte marktwerking maar meer met het stadium waarin een
product zich op de markt bevindt: de rijpheid van het product. In eerste instantie (vlak na de innovatie) is de markt geconcentreerd.
Vervolgens komen er toetreders, terwijl een goed dat zich niet verder ontwikkelt en dus geheel gerijpt is vaak slechts een klein aantal zeer
grote aanbieders overhoudt.
Het is jammer dat de organisatoren van de bijeenkomst niet specifiek om commentaar op de mededingingswet hebben gevraagd. Het
betoog van De Jong heeft namelijk enkele interessante implicaties. Deze wet houdt slecht rekening met marktdynamiek. Sommige zeer
concurrerende marktpartijen, zoals franchisebedrijven, worden daar de dupe van. Van de minister krijgen zij een keurslijf opgelegd (een
verbod op prijsafspraken binnen de keten) die, als ik De Jong goed interpreteer niets met marktwerking te maken heeft. Concentratie van
winkelketens is immers gewoon een uiting van de rijpingsfase van een bedrijfstak en niet van gebrekkige concurrentie. Ook het
voornemen om marktmacht af te meten aan absolute omzetcijfers is van de zotte (en het pleit niet voor het ministerie van Economische
Zaken dat men hieraan vast blijft houden). Maar zelfs een criterium op basis van marktaandelen heeft slechts beperkte zeggingskracht:
marktaandelen zijn slechts een symptoom van de productcyclus. De vraag “hoe meten we marktmacht en wanneer is deze gevaarlijk?”
zou een mooi thema voor de bijeenkomst zijn geweest, met de behandeling van de mededingingswet in het vooruitzicht. Dan had de
KVVS een rol in het debat kunnen spelen.
Ten slotte een uitsmijter. Niet alleen producten kennen een cyclus, ook instituties. De KVVS lijkt zelf echter niet het hoogtepunt van
dynamiek. De voorzitter heeft een veel te lange zittingstermijn. Bestuursleden moeten juist ook uit de doorgebroken leden van een
aanstormende jonge garde worden geselecteerd. Waarom durft de KVVS de markt niet aan, met een jaarlijkse verkiezing die op dezelfde
leest is geschoeid als bij alle vergelijkbare verenigingen (European Economic Association, American Economic Association, Royal
Economic Society)? Vrezen de heren een coördinatieprobleem

1 A. Nentjes (red.), Marktwerking versus coördinatie, preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Lemma,
Utrecht, 1996, blz. 1.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur