Wie verdringt wie?
Aute ur(s ):
Laan, L. van der (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Erasmus Centre for Lab our market Analysis (ECLA) van de EUR. Dit najaar verschijnt van de auteur samen met J.
Dagevos en J. Veenman in b oekvorm een inventarisatie van verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4080, pagina 913, 6 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, uit, de, vakliteratuur
Indien hoger opgeleiden, lager opgeleiden verdringen in functies die gelijk blijven, is er sprake van overgeschoolde werknemers. Een
verspilling van hun opleiding. Door verdringing worden middelen ondoelmatig gebruikt, maar ook is de pijn maatschappelijk ongelijk
verdeeld: de lager opgeleiden worden verstoten van de arbeidsmarkt.
Verdringing, een verandering van de inzet van de ene soort arbeid ten opzichte van de andere soort arbeid bij gelijkblijvende functieinhoud, wordt door economen op vele manieren benaderd. Het is dringen om de juiste methode. Er kunnen twee hoofdbenaderingen
worden onderscheiden. Bij de vraaggerichte benadering ligt de nadruk op de technologische ontwikkeling en de gevolgen daarvan voor
de kwaliteit van arbeid. Technologie verandert de kansen van verschillende aanbieders voor het verkrijgen van een baan. Vooral
laaggeschoolden zijn hiervan de dupe. Eigenlijk gaat het bij deze benadering niet echt om verdringing, de inhoud van de banen verandert
immers.
De aanbodgerichte benadering gaat over de onderlinge concurrentie tussen verschillende aanbodsgroepen. Doordat er te weinig banen
zijn worden werknemers gedwongen om banen beneden hun niveau te accepteren. Bij een ruime arbeidsmarkt kunnen werkgevers
bovendien scherper selecteren. Gevolg is een ‘doorschuifproces’. De laagstopgeleiden worden naar de laatste plaats, of uit de
werkgelegenheid gedrongen, zonder dat de functie-inhoud hiertoe noodzaakt. Dit is echte verdringing.
In het algemeen blijkt onderzoek meer steun te verlenen aan de aanbodgerichte benadering. Er is namelijk geen sprake van een
grootschalig verlies van laaggekwalificeerde banen: tegenover banenverlies in de industrie staan nieuwe banen in andere sectoren, zoals
de dienstverlening 1. De slechte positie van laaggeschoolden is dus vooral het gevolg van verdringing door hoger opgeleiden. Dit komt
onder meer omdat opleiding fungeert als signaal voor andere veronderstelde kenmerken, zoals bereidheid tot scholing of sociale
vaardigheden. Hoewel er sectorale en regionale verschillen zijn, is deze bevinding tamelijk stabiel over de tijd. Ook het bijgaande artikel
van De Beer komt tot deze conclusie.
Onlangs publiceerden Van Ours en Ridder een artikel dat hier tegenin gaat 2. Deze studie verdiende de Hicks-Tinbergen medaille voor
het beste artikel vande afgelopen jaren in het prestigieuze European Economic Review. Van Ours en Ridder gaan als volgt te werk. Op
basis van het aantal vacatures en werkloosheid bepalen zij eerst per opleidings- en beroepscategorie de mate van aansluiting tussen
beide. Bij hoge werkloosheid wordt er concurrentie verondersteld. Werklozen op een bepaald niveau gaan dan ook op andere niveaus
rondkijken. Daarna bekijken Van Ours en Ridder waar zij gaan kijken: op alle andere niveaus (ook hogere) of op hun eigen en/of een lager
niveau. Uit een eerste test blijkt men vooral het laatste te doen. Vervolgens blijkt men zich niet op meerdere niveuas tegelijkertijd aan te
bieden, maar alleen op één niveau lager.
De volgende stap nu is te bepalen op welk opleidingsniveau zich dit afspeelt. Dit blijkt bij de academici en hbo’ers te zijn. Op het niveau
van het primaire en secundaire onderwijs zijn de resultaten niet significant. Hoger opgeleiden verdringen dus vooral elkaar, en niet de
lager opgeleiden. Zonder het zichzelf wellicht bewust te zijn staan Van Ours en Ridder hier overigens, voor wat hun uitkomsten betreft,
niet alleen. Ook anderen zien een concurrentiestrijd op hoog niveau 3.
Als lager opgeleiden niet verdrongen worden, hoe kan het dan toch dat lagergeschoolden, zeker tijdens een recessie, een hogere
werkloosheid hebben? Hoewel Van Ours en Ridder dit niet testen, suggereren zij dat de oorzaak niet zozeer gelegen is in de
baanconcurrentie, maar in, per opleidingsniveau verschillende, aanpassings- of inwerkkosten. Voor lagere functies zijn deze kosten vaak
lager, zodat laaggeschoolde werknemers eerder ontslagen zullen worden als het even tegen zit.
Met hun onderzoeksresultaten en hun alternatieve verklaring voor de werkloosheid, wijzen Van Ours en Ridder de gangbare verklaring
van baanconcurrentie van de hand. Echter, om te concluderen dat lager opgeleiden niet verdrongen worden, hebben zij enkele
veronderstellingen over het zoekgedrag moeten maken die vragen oproepen. Waarom zouden werklozen niet gelijktijdig op hun eigen en
op een niveau lager zoeken? Om direct de, hoewel wellicht kleinere kans, op het eigen niveau te laten schieten lijkt niet rationeel. Ook ligt
het niet voor de hand dat, hoewel daar wellicht meer werklozen zijn, midden- en lager opgeleiden zich niet op een lager niveau aanbieden.
Iemand die onder zijn niveau solliciteert, heeft immers, vanwege het concurrentievoordeel van een hogere opleiding, relatief een grotere
kans op de baan of behoud van die baan.
Als de werklozen zich anders gedragen dan Van Ours en Ridder veronderstellen, zou er toch sprake van verdringing van lager
opgeleiden kunnen zijn. Het is duidelijk dat het laatste woord over verdringing nog niet is gezegd. Niet alleen hun methodische
vernieuwing is het aardige aan Van Ours en Ridder, maar ook dat zij met hun uitkomsten en suggesties inspireren tot verdere discussie
1 Sociale en Culturele Verkenningen 1995, Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk, 1995; R.S. Batenburg en M.C. de Witte,
Functiestructuur, verdringing en automatisering: regionale verschillen binnen Nederland, in: O. Atzema en J. van Dijk (red.), Technologie
en de regionale arbeidsmarkt, Van Gorcum, Assen, blz. 117-131.
2 J.C. van Ours en G. Ridder, Job matching en job competition: are lower educated workers at the back of job queus?, European
Economic Review, 1995, blz. 1717-1731.
3 Zie o.a. R.S. Batenburg en M.C. de Witte, op.cit.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)