Ga direct naar de content

Clinton, Dole en de economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 16 1996

Clinton, Dole en de economie
Aute ur(s ):
Veen, A.P. van (auteur)
De auteur is verb onden aan de economische faculteit van de Universiteit Maastricht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4080, pagina 920, 6 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
politiek, bestuur, uit, de, vakliteratuur, verenigde, staten

Volgens de moderne politieke economie streven kiezers naar maximaal nut en wordt hun kiesgedrag door dat streven bepaald. Dit nut
hangt af van de relatieve kosten en baten die de kiezer zal ondervinden na de uitvoering van de programma’s van de partijen. Om deze
kosten en baten goed te kunnen analyseren zouden kiezers goed geinformeerd moeten zijn over de verkiezingsprogramma’s.
Bovendien moeten ze inzicht hebben in de effecten van verschillende maatregelen voor hun eigen positie. Dit is nogal veel gevraagd.
Er wordt daarom vaak verondersteld dat indicatoren als inflatie, werkloosheid en economische groei geschikt zijn om het verwachte nut
te benaderen. Vooral voor Amerika zijn op grond daarvan betrekkelijk eenvoudige ‘populariteitsfuncties’ geschat die verband leggen
tussen het percentage stemmen dat is verkregen en een aantal economische indicatoren. De Amerikaanse situatie leent zich goed voor
dit soort regressies. Ten eerste omdat er in wezen slechts twee partijen zijn, waardoor de regerende partij gemakkelijk verantwoordelijk
kan worden gesteld voor de economie. Als een partij deel uitmaakt van een coalitie, is het blameren van juist deze partij voor slechte
economische resultaten moeilijker. Ten tweede, Amerikaanse burgers zijn wellicht wat meer calculerend ingesteld dan Europeanen,
hetgeen de relatie tussen het aantal stemmen en economische resultaten versterkt. Voor Nederland zijn bijvoorbeeld ook
populariteitsfuncties geschat, maar daarin is vrijwel altijd een variabele die de ideologie van de partij belichaamt, opgenomen. Met andere
woorden, Nederlandse burgers worden verondersteld minder sterk naar economische resultaten te kijken.
Maar terug naar Amerika. Ray Fair heeft in 1978 een populariteitsfunctie ontwikkeld waarmee hij op basis van de verkiezingen sinds 1916
het percentage stemmen van een partij tracht te verklaren. Afgezien van de gebruikelijke correcties voor een trend en voor de vraag
welke partij de zittende is en voor hoe lang (hoe langer aan het bewind, hoe moeilijker het wordt een verkiezing te winnen) worden inflatie
en de per capita reële economische groei als verklarende economische variabelen gebruikt. De aanvanklijk ontwikkelde vergelijking was
bedoeld om de periode 1916-1976 te verklaren, maar Fair werkte de vergelijking na iedere verkiezing bij 1. Er zijn sinds 1976 twee
interessante veranderingen. Ten eerste hebben kiezers een langere tijdhorizon gekregen. Verder heeft het opnemen van een variabele
voor goed nieuws (in plaats van een trend) tot betere resultaten geleid. Zo’n variabele bestaat uit het aantal kwartalen dat de groei 2,9%
of meer is geweest.
Uit tabel 1 volgt dat de economische variabelen het goed doen in de regressie. In de cellen staat vermeld met hoeveel procent-punten
het percentage stemmen dat de huidige regeringspartij bij de verkiezingen krijgt, verandert. Zoals mag worden verwacht leidt een stijging
van de inflatie tot een daling en een stijging van de per capita groei tot een stijging van het aandeel van de stemmen bij de verkiezingen.
Een kwartaal met goed nieuws heeft eveneens een positief effect. Gegeven alle omzichtigheid waarmee de resultaten moeten worden
geinterpreteerd, blijkt dat na 1960 meer belang wordt gehecht aan een daling van de inflatie dan aan een stijging van de groei, behalve als
de groei hoog is. Tevens blijken de resultaten tamelijk robuust.

Tabel 1. Economie beïnvloedt de verkiezingen in de VS veranderingen populariteit zittende partij in %-punt
Schattingsperiode
inflatie +1%
groei +1%
goed nieuws

1916-1960
-0,66
0,76
0,68

1916-1988
-0,93
0,70
0,64

1916-1992
-0,83
0,65
0,99

Dan de hamvraag: wat betekent dit voor de verkiezingen van 1996? Fair heeft op basis van verschillende varianten van de
populariteitsvergelijking zeven voorspellingen gedaan over het percentage stemmen dat de democraten krijgen. Volgens de meest
recente versie krijgen zij 49,5%, een nipt verlies voor Clinton dus. Alle andere varianten geven echter een percentage van meer dan 50
aan, met als koploper een variant die 58,8% van de stemmen voor de democraten voorspelt.
Wat is nu het verschil? Als we naar de twee uitersten kijken (49,5%-58,5%) dan valt op dat in het ene uiterste (49,5%) een stijging van de
inflatie relatief zwaar wordt gestraft en groei relatief licht wordt beloond. Bovendien waren er sinds 1992 maar twee kwartalen (het op één
na laagste aantal sinds 1916) met goed nieuws. In het andere uiterste speelt de trend een belangrijke rol en wordt milder over slechte
economische prestaties geoordeeld.

Het is, tenslotte, wellicht interessant te melden dat Fair het zelf houdt op het nipte verlies voor de democraten omdat hij zijn meest
recente versie de juiste acht. Tegen de tijd dat u dit leest is het duidelijk of het oordeel van de econoom het wint van de alledaagse
voorspelling dat Clinton zal winnen

1 R.C. Fair, Econometrics and presidential elections, Journal of Economic Perspectives, 1996, blz. 89-102.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur