Kredietrantsoenering van starters
De vermogensmarkt heeft tot taak besparingen door
de te sluizen naar rendabele investeringen. Idealiter
spelen bij dit proces louter rendementsoverwegingen een rol. Het relatief grote gedeelte van de investeringen dat met interne middelen wordt gefinancierd, suggereert echter dat de financiering via de
vermogensmarkt niet voor iedere onderneming aantrekkelijk of mogelijk is. In de economische theorie
wordt de beperkte toegang tot de vermogensmarkt
verklaard uit problemen ten gevolge van asymmetrische informatie. Indien vermogensverschaffer en
ondernemer niet in dezelfde mate ge’i’nformeerd zijn
over investeringen dan zal de eerste een (risico)premie verlangen, mogelijk aangevuld met onderpandvereisten, of zelfs geheel afzien van de financiering
van het project. Een en ander betekent dat rendabele investeringen niet worden uitgevoerd.
Vooral kleine en jonge bedrijven ondervinden
de nadelen van informatieproblemen op de vermogensmarkt. De risicoperceptie van kleine ondernemingen is hoger dan van grote ondernemingen.
Objectieve informatie over kleine ondernemingen
zoals een jaarverslag is niet altijd beschikbaar.
Kleine, jonge ondernemingen hebben nog niet de
solide reputatie van grote, relatief oude ondernemingen en kleine ondernemingen kunnen veelal niet voldoen aan strenge onderpand-vereisten. Het ‘human
capital’ is vaak hun voornaamste bezit.
De hypothese dat het succes en de overlevingskansen van kleine ondernemingen belangrijk worden be’mvloed door de gebrekkige werking van de
vermogensmarkt is theoretisch onderbouwd en getoetst door Evans en Jovanovic . Het theoretische
model bestudeert de invloed van liquiditeitsbeperkingen op de keuze tussen zelfstandig ondernemen en
werken in loondienst. Een onderneming start indien
de verwachte verdiensten die van werken in loondienst overtreffen. De opbrengsten worden bepaald
door de ondernemerskwaliteit en de hoeveelheid
startkapitaal. De invloed van liquiditeitsbeperkingen
wordt gemodelleerd door de randvoorwaarde dat
het startkapitaal proportioneel afhankelijk is van het
ingebrachte onderpand. Uit de oplossing van het
model volgt dat de kans op een optimale keuze
voor het ondernemersschap negatief wordt be’i’nvloed door de liquiditeitsbeperking.
Het Evans-Javanovic model kan niet rechtstreeks
worden getoetst, omdat de variabele ondernemingskwaliteit niet direct waarneembaar is. De hypothese
dat de omvang van het onderpand de kans op zelfstandig ondernemen vergroot, is wel toetsen. Het
gebruikte databestand omvatte 1443 mannen, in
loondienst in 1976, en in loondienst of zelfstandig
werkzaam in 1978. Het bestand verschafte verder
informatie over het persoonlijk vermogen, het inkomen, de werkervaring en het opleidingsniveau.
Evans en Jovanovic vinden dat de invloed van het
onderpand op de kans dat een onderneming wordt
gestart statistisch significant is. Ook de overlevings-
ESB 25-10-1995
kans van ondernemingen wordt hierdoor positief
be’mvloed, gegeven het significante verband tussen
het persoonlijk vermogen bij de start en de inkomsten uit de onderneming.
Een belangrijke veronderstelling van het EvansJovanovic model betreft de afwezigheid van een verband tussen tussen de waarde van het onderpand
>
en de kwaliteiten van de ondernemer (human capital). Zouden human capital en onderpand met elkaar verband houden, dan hoeft de invloed van het
onderpand op de overlevingskansen niet te wijzen
op een gebrekkig werkende vermogensmarkt. De
70
Brit Robert Cressy is er in geslaagd aan te tonen
>
dat niet het onderpand maar het human capital de
doorslag geeft voor een succesvolle ondernemingsstart . Zijn onderzoek naar de overlevingskansen
van 2000 Engelse starters leidt tot de conclusie dat
70
de invloed van de ingebrachte active verdwijnt indien voor de invloed van human capital wordt gecontroleerd. Cressy’s databestand is ontleend aan
gegevens over de houders van een zakenrekening
van de National Westminster Bank. Het bestand
verschaft informatie over human capital indicatoren
als de ouderdom van de eigenaren van de onderneming, werkervaring, specifieke en algemene vakopleiding en kwalificaties, en factoren als concurrerende inkomsten uit loondienst, het onderpand van de
starters en de financieringsmogelijkheden van de
nieuwe onderneming. Overleving is hier de te verklaren variabele, die aangeeft of een in 1988 geopende zakenrekening in 1992 nog in het bestand voorkomt. De schattingsresultaten wijzen op een significante invloed van het onderpand op de overlevingskansen van starters indien human capital indicatoren niet in de analyse zijn opgenomen. Indien
dat wel zo is, dan zijn de human capital factoren
de belangrijkste determinant en is de het verband
met onderpand niet meer significant.
De resultaten van Cressy werpen een ander licht
op de vermeende gebrekkige werking van de vermogensmarkt. Het feit dat het onderpand geen belangrijke determinant is van de overlevings- en succeskansen van nieuwe ondernemingen impliceert dat
de toegang tot deze markt minder moeilijk is dan
doorgaans gedacht. Anderzijds biedt de analyse
van Cressy geen verklaring voor de waargenomen
correlatie tussen human capital en het onderpand.
Hier ligt nog een onderzoeksterrein braak. Indien human capital de belangrijkste determinant is dan ligt
* De auteur is
het in de rede om meer te screenen op de specifiewerkzaam bij
ke vaardigheden en kwaliteiten van de starters dan
de Economiop de omvang van de ingebrachte eigen middelen.
sche Faculteit
Hans van Ees*
1. David S. Evans en Boyan Jovanovic, An estimated model of
entreprenerial choice under liquidity constraints, Journal of Political Economy, 1989, biz. 808-827.
2. Robert Cressy, Are business startups debt-rationed, mimeo,
Warwick Business School, 1995 (te publiceren in Small Business
Economics, 1996).
van de Rijksuni-
versiteit Groningen.
•;sitifl
i