In deze bijdrage staan twee aspecten centraal die het belang van startende ondernemingen voor de economic
bepalen. Eerst wordt ingegaan op de
overlevingsratio van nieuwe bedrijven, waarbij wordt gedifferentieerd
naar regio, sectorale samenstelling en
startjaar. Vervolgens worden de lange
termijn werkgelegenheidseffecten van
nieuwe bedrijven bezien.
Starters
Hordenloop met weinig
winnaars
Welke nieuwe bedrijven overleven, en hoeveel werk leveren zij op de
Cohort-analyse
lange termijn op?
Starters zorgen voor vernieuwing,
maar niet iedere starter is een Schumpeteriaanse innovatieve entrepreneur.
Vele nieuwe ondernemers bewandelen redelijk plat getreden paden in de
veronderstelling dat zij wel zullen slagen daar waar anderen faalden. Bovendien wordt de uitvinding van een
nieuw produkt of produktieproces,
dan wel het zich bewust worden van
een niche markt, niet of slechts zelden wordt genoemd als motief om
een eigen bedrijf te starten1.
Zo’n nuancering doet echter niets
af aan het belang van nieuwe bedrijven voor het scheppen van arbeidsplaatsen. Dit belang is er de oorzaak
van dat de ‘starter’ aan populariteit
wint in beleid en onderzoek wanneer
het met de economic en de werkgelegenheid minder goed gaat. Toch lijkt
er in ons land, ondanks de hernieuwde interesse, enige scepsis te bestaan
ten aanzien van de rol van het nieuwe bedrijf als schepper van banen.
Dat zou te maken kunnen hebben
met het feit dat Nederland relatief
maar weinig bedrijven telt.
Het aandeel van de kleine ondernemingen (minder dan tien werknemers), dat wil zeggen de categoric
met veel recente starters, is in ons
land lager dan elders in Europa. Zelfs
wanneer rekening wordt gehouden
met de beperkte Internationale vergelijkbaarheid van de gebruikte gegevens lijkt enige relativering ten aanzien van de kwantitatieve bijdrage
van nieuwe bedrijven aan de werkgelegenheid op zijn plaats. Een andere
reden voor de scepsis is dat de sterfte
onder nieuw opgerichte bedrijven
groot is. Wanneer echter de overlevende bedrijven flink zouden uitgroeien,
ten slotte zijn ook onze Internationale
paradepaardjes klein begonnen, dan
zou er desondanks een belangrijke rol
voor de startende bedrijven weggelegd kunnen zijn.
Dit lijkt echter niet het geval. In een
recent door VNO gepubliceerd onderzoek wordt gesteld dat minder dan
een procent van alle nieuwe bedrijven een sterke groei van het personeelsbestand laat zien en juist daar
zouden we het van moeten hebben2.
In dat verband wordt wel gesproken
over ‘gazellen’ (snelgroeiende bedrijven met minder dan 100 werknemers) en ‘tijgers’ (doorgroeiende bedrijven met meer dan 100
werknemers).
Tabel 1. Nieuwe bedrijven in de onderzoeksregio’s
Amsterdam
Veendam
Enschede
Totaal
1)
2)
1)
2)
1)
2)
1)
2)
nieuw op 1-1- 1971
overleefd tot 1994
183
24
457
57
14
26
70
6
6
16
68
18
267
46
551
81
nieuw op 1-1- 1976
overleefd tot 1994
152
31
438
86
16
28
11
68
15
128
40
236
53
594
137
nieuw op 1-1-1981
overleefd tot 1994
173
675
137
19
31
38
15
101
36
215
74
293
75
928
226
totaal nieuw
overleefd tot 1994
508
86
1570
280
49
92
32
239
67
411
132
796
174
2073
1) = industrie, 2) = zakelijke diensten
7
8
21
De cohort-analyse richt zich op de levensloop van nieuwe bedrijven die in
een bepaald jaar zijn opgericht. De
analyse waarover hier wordt gerapporteerd, bouwt voort op eerder onderzoek voor de cohorten 1970, 1975 en
19803. De gegevens hebben betrekking op bedrijven die in genoemde
drie jaren voor het eerst werden ingeschreven in de registers van de Kamers van Koophandel, die op het moment van inschrijving volgens de
betreffende ondernemer niet langer
dan twee jaar hadden gefunctioneerd,
waar minimaal een persoon voor
meer dan 15 uur per week werkzaam
was en die op het moment van inschrijving tot de industrie of de zakelijke dienstverlening werden gerekend.
Deze bijdrage beperkt zich tot drie regio’s: het district van de Kamer van
Koophandel Amsterdam, Enschede en
Veendam. Tabel 1 vermeldt enige gegevens over het aantal oprichtingen
in deze drie regie’s per cohort en
branche.
Met betrekking tot de interpretatie
van de nu volgende uitkomsten moet
nog worden gewezen op twee aspecten. Er is geen rekening gehouden
met eventuele wijzigingen in de – bij
de inschrijving – aan de bedrijven toegekende branche-code gedurende de
onderzoeksperiode, noch met bedrijfs-
444
1. Zie P.H.M. Bleumink, G.B. de Groot, J.
Bilderbeek en E. Wever, Nieuwe ondernemingen en regio, Vakgroep Economische
Geografie, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1985, en RJ. Blom, Ondernemer worden, ondernemer blijven, Graydon, Den
Haag, 1993.
2. Verbond van Nederlandse Ondernemingen, Doorgroei KMO, Kenmerken en knelpunten van snelgroeiende middelgrote Nederlandse ondernemingen, Den Haag, 1994.
3. Meer informatie over dit onderzoek is
te vinden in E. Wever, Nieuwe bedrijven
in Nederland, Van Gorcum, Assen, 1984,
en in T. Vergoossen, E. Wever, Nieuwe bedrijven in de Amsterdamse regio, Kamer
van Koophandel Amsterdam, 1985.
Figuur 1. Cumulatieve overlevingsratio’s van de eerste dertien Jaren van nieuwe ondernemingen, in de Industrie
(Units), in de zakelijke diensten (midden) en naarjaargang (recbts)
Veendam
v.
0.7 –
(U –
Amsterdam
as –
“-“-…..Enschede
cohort 1975
cohort 1970
Amsterdam
Enschede
cohort 1980
10 11 12 13
10 11 12 13
verplaatsingen over de grenzen van
riode waarin de helft van alle bedrij-
sterdam hebben nieuwe bedrijven
een Kamerdistrict been.
Overleving van nieuwe bedrijven
ven is verdwenen. Voor Amsterdam is
dit 6,6 jaar, voor Enschede 9,6 jaar en
voor Veendam zelfs meer dan 13,0
moeite om te overleven: met name in
de eerste drie jaren van hun bestaan
sneuvelt daar menig bedrijf. Ook is ge-
Voor het berekenen van de overle-
jaar. De zakelijke diensten geven het-
vingsratio is gebruik gemaakt van de
zelfde beeld: Amsterdam 9,3 jaar, Enschede 11,3 en Veendam wederom
bleken dat nieuwe bedrijven in de industrie het sneller opgeven dan starters in de zakelijke dienstverlening.
Ten slotte lijkt er een verband te bestaan tussen de stand van de conjunctuur (cohort 1975) tijdens en vlak na
‘life table’ techniek, bekend uit de demografie. Tabel 1 bevat gegevens
over de geboorte (inclusief de eerder
genoemde verplaatsingen) en sterfte
(uitschrijvingen uit het Handelsregister) in de drie geselecteerde regie’s.
Afgezien van de Industrie in Amster-
meer dan dertien jaar. Over het algemeen neemt de sterfte onder nieuwe
bedrijven in de zakelijke dienstverlening minder snel toe dan in de industrie.. Vooral nieuwe industriele bedrij-
ven hebben het de eerste jaren
dam is het aantal nieuw opgerichte bedrijven tussen 1970 en 1980 overal toe-
moeilijk.
genomen. Enschede laat voor de
het aantal overlevende bedrijven is in
zakelijke diensten zelfs een verdrie-
de start en de kans om te overleven.
Het feit dat de sterfte zich vooral voordoet in de eerste levensjaren versterkt
deze indruk.
tabel 2 het percentage overlevende
voudiging zien.
Gegeven de bestaande scepsis over
Het werkgelegenheidseffect
bedrijven na vijf en tien jaar vermeld.
Omdat van de gevolgde bedrijven
Vergeleken met andere bronnen waar-
geen jaarlijkse werkgelegenheidsgege-
vingskans is voor elk cohort het aan-
in opheffingspercentages van 40% na
vens beschikbaar zijn, kan geen beeld
tal overlevende bedrijven na dertien
de eerste vijf jaar worden genoemd
worden geschetst van de ontwikke-
jaar bepaald (de maximale periode
zijn de uitkomsten in tabel 3 opval-
ling van de werkgelegenheid bij alle
voor het cohort 1980). In deze analy-
lend gunstig . Alleen de starters in het
se zijn de verplaatsingen tussen Kamerdistricten als ‘censored data’ beschouwd. De mobiliteit is verreweg
district Amsterdam benaderen dit percentage: in Enschede en Veendam
houdt meer dan 60% van de starters
tot een cohort behorende nieuwe bedrijven. Daardoor kunnen ook geen
het grootst in het district Amsterdam.
na vijf jaar het hoofd nog boven water
Daar verdwijnt rond 20% van alle
nieuwe bedrijven binnen dertien jaar
naar een ander Kamerdistrict. Voor Enschede en Veendam zijn de overeenkomstige percentages 4,8 en 9,9.
De cumulatieve overlevingsratio
(respectievelijk 69 en 72%). In alle onderzoeksdistricten overleven meer
starters in de zakelijke dienstverlening
ste instantie is gekeken naar de gemiddelde personeelsbezetting van de
de eerste vijf jaar dan in de industrie.
De meest saillante conclusie uit
deze analyse is de waarschuwing dat
overlevende bedrijven. Industriele bedrijven blijken iets meer arbeidsplaatsen te genereren dan bedrijven uit de
voor de eerste 13 jaar van het bestaan
van nieuwe bedrijven is weergegeven
in figuur 1. Voor nieuwe ondernemers
resultaten van onderzoek naar de
sterfte van bedrijven dat geen rekening houdt met verschillen tussen re-
zakelijke dienstensector, zij het dat dit
verschil na verloop van tijd afneemt
(de verschillen voor de cohorten 1970
in het district Amsterdam is het blijk-
gio’s, branches en startjaar, met de no-
baar moeilijk om hun bedrijf draaien-
dige voorzichtigheid moeten worden
de te houden. Dit komt tot uiting in
bezien. Met name de regionale verschillen zijn opvallend. Vooral in Am-
en 1975 zijn statistisch niet significant). Opvallend is daarnaast dat
Veendam in elk cohort in de industrie
wel een of meer succesvolle bedrijven
telt.
Voor het vaststellen van de overle-
de mediane overlevingstijd: de tijdspe-
Tabel 2. Aandeel bedrijven dat de eerste 5 respectievelijk 10 jaar overleeft,
naar sector en regio (Asd – Amsterdam, Vd – Veendam, £s – Enscbede)
aandeel
na
Asd
Industrie-Vd
Es
Zakelijke diensten
Asd
Vd
Es
5 jaar
53,3
66,7
64,2
62,1
74,4
72,4
10 jaar
37,0
56,3
47,4
44,6
56,8
51,9
ESB 25-10-1995
Tezamen
Asd
Vd
Es
59,8
42,7
71,6
56,6
69,4
50,2
echte ‘gazellen’ en ‘tijgers’ worden geidentificeerd. Wel is de werkgelegenheid bekend van alle bedrijven die op
1 januari 1994 nog bestonden. In eer-
Refererend aan de eerder genoemde ‘gazellen’ en ‘tijgers’ zijn de overlevende bedrijven op basis van hun personeelsbestand vervolgens in drie
4. CBS, Cohortonderzoek nieuwe ondernemingen, 1991.
Tabel 3- Overlevende bedrijven naar grootteklasse op 1 januari 1994, per
scheid gemaakt tussen de kennierken
jaargang, regio en sector.
van de omgeving en van de potenti-
cohort 1970
Amsterdam
1-9
87,5
10-49
8,3
50+
4,2
Veendam
16,7
1-9
10-49
33,3
50+
50,0
Enschede
1-9
81,3
10-49
50+
Totaal
1-9
10-49
50+
cohort 1975
2)
3)
2)
3)
1)
78,9
15,8
5,3
81,5
13,6
4,9
80,6
83,7
16,1
3,2
83,3
16,7
0,0
50,0
25,0
25,0
1)
ele starter.
cohort 1980
1)
2)
3)
83,9
12,9
3,2
92,0
10,5
5,8
82,9
12,0
5,1
90,5
8,3
1,2
57,1
72,7
66,7
27,3
0,0
22,2
11,1
37,5
37,5
25,0
80,0
14,3
Opvallend is dat niet alleen de animo om een bedrijf te beginnen regio-
naal varieert, maar ook de mate van
77,8
12,5
20,0
16,7
5,6
76,1
13,0
10,9
79,0
16,0
4,9
79,4
14,7
5,9
78,0
15,0
7,1
28,6
66,7
26,7
6,7
73,6
18,9
7,5
77,5
17,5
5,0
74,5
81,0
13,9
5,1
78,9
15,3
5,8
20,0
5,5
13,3
65,2
21,7
voorbereiding Eerder is geconcludeerd dat in het district Amsterdam
vrij lichtvaardig wordt gestart, hetgeen
tot teleurstellingen kan leiden . De
vraag is waarom men daar lichtvaardig een bedrijf begint. Mogelijk speelt
6,7
13,0
de omgeving een rol. De in Amster-
7,3
0,7
dam — vergeleken met Veendam — gro-
75,0
22,2
2,8
90,5
9,5
0,0
85,5
13,6
0,9
tere (afzet)markt zou mensen kunnen
verleiden om hun markt als iets van-
74,7
90,7
8,4
0,9
86,7
11,3
2,0
ten wel gedwongen om bij dit aspect
20,0
5,3
1) = Industrie, 2) = zakelijke diensten, 3) = beide sectoren tezamen.
klassen samengevoegd: 1-9, 10-49 en
50+ werknemers (label 3). Een aparte
categoric voor de allergrootste bedrijven is buiten beschouwing gelaten
vanwege het kleine aantal.
Opvallend is dat van de bedrijven
uit cohort 1970, die inmiddels al 24
jaar bestaan, slechts 22% tien of meer
werknemers telt. Hieruit kunnen we
concluderen dat het aantal (snel)
groeiende bedrijven inderdaad gering
is. Toch mag uit het geringe aantal bedrijven met minstens tien werknemers
niet meteen worden geconcludeerd
dat starters voor de werkgelegenheid
niet van belang zijn. Dat is mede afhankelijk van de uitschieters, de potentiele ‘gazelles’ en ‘tijgers’. Zo is de
gemiddelde personeelsomvang van
alle 618 overlevende bedrijven 9,5 per-
een gemiddelde bezetting van 117
personen.
Hoe belangrijk zijn de nieuwe bedrijven nu voor de totale regionale
werkgelegenheid? Van de 3049 bedrijven in de industrie of zakelijke diensten die in de loop van 1970, 1975 of
1980 zijn opgericht, zijn er per 1 januari 1994 618 overgebleven, die aan gemiddeld 9,5 personen werk bieden.
Een oprichting levert dus gemiddeld
1,9 arbeidsplaatsen op. In Amsterdam,
Enschede en Veendam te zamen heeft
dit geresulteerd in 5870 arbeidsplaatsen. Dit is het plaatje voor slechts drie
onderzochte regie’s en twee sectoren.
Achtergronden
sonen. Maar hoewel er slechts 26 bedrijven zijn die anno 1994 minstens 50
werknemers tellen, hebben deze wel
Met betrekking tot de bovenbeschreven regionale verschillen kunnen
twee aspecten worden onderscheiden: enerzijds de start en de voorbe-
Figuur 2. Belangrijke knelpunten
aspect is veruit het meest geschreven.
niet over een nacht ijs te gaan, en bui-
ten de eigen regio te kijken . Bovendien is het mogelijk dat men in verschillende regie’s verschillend tegen
het ondernemerschap aankijkt , of dat
motieven en kenmerken van ondernemers zelf verschillen.
Wat zijn nu de belangrijkste knelpunten waarmee succesvolle doorgroeiers worden geconfronteerd? Een
indicatie levert het al eerder genoemde VNO-onderzoek over doorgroei
van kleine en middelgrote ondernemingen, hoewel de daarin bestudeerde bedrijven (onder andere Sphinx,
Pakhoed en Unigro) niet direct als succesvolle doorgroeiende starters zullen
worden beschouwd. Concurrentie en
interne organisatie voeren de lijst van
knelpunten aan, gevolgd door personeelsaspecten (figuur 2).
Geboorte, groei en sterfte van bedrijven kan worden gerelateerd aan
zowel ondernemers- als omgevingsfactoren. Gegevens hierover kunnen
worden geleverd door via een panelstudie een aantal bedrijven vanaf de
start te volgen.
groei na de start. Over het eerste
t.a.v. groei volgens succesvotte
zelfsprekends te beschouwen. Daarentegen zijn ondernemers in ijle mark-
reiding daarop, anderzijds de doorgroeiende ondernetningen
Daarbij worden veelal twee potentiele
1 – nauwelijks problemen
verklaringsrichtingen opgevoerd voor
5 â„¢ zeer grote problemen
E. Wever en V.AJ.M. Schutjens
De auteurs zijn werkzaam aan de Faculteit
Ruimtelijke Wetenschappen van de Universiteit Utrecht.
regionale verschillen in oprichtingsin-
tensiteit. In de eerste plaats kan er
sprake zijn van verschillende bedrijfsomgevingen: in sommige regie’s start
men daardoor gemakkelijker een
nieuw bedrijf. In de tweede plaats
kunnen de motieven om een bedrijf
te starten varieren tussen regie’s, al
dan niet onder invloed van variatie in
Bron: VNO, 1994, biz. 16.
de bedrijfsomgeving. In startersonderzoek wordt ook vaak een onder-
5. P.H.M. Bleumink e.a., op.cit., 1985.
6. Zie ook P. Vaessen, Small business
growth in contrasting environments, Nederlandse Geografische Studies, 40,
Utrecht, 1993.
7. Zie S. Illeris, New firm creation in Den-
markt: the importance of the cultural background, in: S. Illeris, Local economic development in Denmark, Local Governments’
Research Institute, Copenhagen, 1988.