Ga direct naar de content

Zijn we slimmer dan vroeger?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 15 1995

Zijn we slimmer dan vroeger?
OtL

Z>
ID
<
Cki

<
>

* De auteur is
verbonden aan
de Erasmus
Universiteit te
Rotterdam

Op feesten en partijen is er altijd wel een oom van
een oudere jaargang te vinden die beweert dat
men vroeger slimmer was. Deze stelling is moeilijk
te weerleggen omdat iedere generatie met een
andere voorraad kennis zijn carriere begint. Om
met Newton te spreken “If I have seen further, it is
by standing on ye sholders of giants”. We kunnen
vandaag meer weten dank zij de kennisopbouw
van vroegere generaties wetenschappers en uitvinders. De ware graad van slimheid kan daarom het
beste warden gemeten als de vooruitgang die een
generatie boekt op voorgaande generaties.
We stuiten hier echter op een probleem omdat
de kennisvoorraad niet alleen groeit, maar ook
slinkt. De schouders van reuzen waarop wij staan
nemen niet een constante hoogte aan. Afgezien van
de veroudering door het verstrijken van de tijd kunnen de schouders krimpen door de jacht van bedrijven op innovaties om zo een concurrentievoordeel
te behalen. Door deze ‘creatieve destructie’ vermindert kennis die niet wordt vernieuwd in waarde. De
snelheid waarmee dit gebeurt wordt vergroot, doordat fundamentele kennis die in eerste instantie geboren wordt uit concurrentie-overwegingen, gelijkenis
vertoont met een collectief goed: het is non-exclusief
– zodra het idee naar buiten wordt gebracht, kunnen andere wetenschappers er ook mee aan de
slag – en het is niet rivaliserend – een idee kan
door meerdere mensen tegelijk warden gebruikt.
De betekenis van deze effecten was de laatste
tien jaar een uitdaging voor economen als Romer,
Lucas en Helpman. Zij hebben het belong van kennis voor de economische groei weer nieuw leven
ingeblazen, alleen, en daar wringt de schoen, het
blijft theorie met hier en daar anekdotisch bewijsmateriaal. De economen Caballero en Jaffe hebben
daar op indrukwekkende wijze verandering in gebracht door Amerikaanse data over patenten, citatiegedrag van onderzoekers en de marktwaarde van
bedrijven in 21 sectoren, te analyseren . Zij hebben
gepoogd een antwoord te vinden op de vraag hoe
kennis zich ontwikkelt en verspreidt, en ze concentreren zich op twee effecten van kennisontwikkeling
en -verspreiding: (1) de Schumpeteriaanse theorie
van de creatieve destructie: innovaties maken de
produkten waarin de bestaande kennis vervat is
minder waard; en (2) nieuwe ideeen maken de
voorraad oude kennis minder waard in het genereren van nieuwe kennis. Door het verzamelen van
de verwijzingen in patenten naar vroegere patenten
krijgen zij een idee hoe bestaande kennis nieuwe
ideeen heeft helpen creeren en oude kennis afbreekt. De leidende gedachte is dat bedrijven concurreren op basis van innovaties, ervan uitgaand
dat consumenten nieuwe goederen ‘beter’ vinden.
Nieuwe ideeen vinden hun weerslag in nieuwe produkten die op hun beurt oude produkten overbodig
maken en daardoor de waarde van niet-innovatieve
bedrijven doen verminderen. Een farmaceutisch be-

drijf dat het middel tegen AIDS uitvindt, zal spectaculair in waarde stijgen en tegelijkertijd zal het de
waarde van de concurrerende bedrijven die AIDSremmers ontwikkelen in waarde doen dalen. Door
de marktwaarde en de patenten van individuele bedrijven te vergelijken met sectorgemiddelden kunnen
de auteurs achterhalen in welke mate er creatieve
destructie heeft plaatsgevonden. Volgens Caballero
en Jaffe neemt de waarde van een bedrijf dat niet
innoveert gemiddeld met 4% af. De auteurs tekenen
aan dat in het midden van de jaren zestig de creatieve destructie hoger was (7%) dan aan het einde
van de jaren zeventig (2%). De farmaceutische industrie heeft te maken met de grootste vernietiging
van kennis (25%) en de papierverwerkingsindustrie
met een zeer kleine vernietiging (0,1%).
De auteurs doen ook uitspraken over de slimheid
van industriele onderzoekers. Aan de hand van
schattingen van kennisveroudering en -diffusie laten
zij zien dat de produktiviteit van onderzoekers om
nieuwe ideeen te genereren schrikbarend is gedaald. Een van de mogelijke verklaringen is, dat
onderzoek in de loop der tijd steeds ‘enger’ is
geworden: nieuwe ideeen zijn relevant voor een
steeds kleinere groep onderzoekers. Een andere
mogelijkheid waarom de bruikbaarheid van kennis
minder is afgenomen heeft te maken met de snelheid waarmee kennis zich verspreidt en oude kennis
vernietigt. Uit gegevens over patenten tussen 1975
en 1992 blijkt dat ideeen gemiddeld binnen een a
twee jaar warden opgenomen in de kennis van
onderzoekers, en door die diffusie wordt oude
kennis minder belangrijk in de
produktie van nieuwe kennis.
bruiJkbaarheid van kennls
De afschrijvingsvoet is echter
niet constant: aan het begin
van deze eeuw bedroeg de
veroudering 3% en in 1990
bedroeg de afschrijvingsvoet
van kennis 106 12%.
Een veronderstelling in veel groeimodellen is dat
de bruikbaarheid van kennis constant is. In dat geval kan men tot de conclusie komen dat we even
slim zijn als vroeger. Na het lezen van het artikel
moeten we echter snel tot de conclusie komen dat
de laatste gevolgtrekking niet juist is en dat die
vervelende oom van mij toch gelijk krijgt. Misschien
is daarom wel de belangrijkste les die je uit het stuk
kunt trekken: praat nooit over technologische vooruitgang op feesten en partijen.

Harry van Dalen*

1. RJ. Caballero en A.B. Jaffe, How high are the giants’ shoulders: an empirical assessment of knowledge spillovers and creative destruction in a model of economic growth, in OJ. Blanchard
en S. Fischer (red.), NBER Macroeconomics Annual, MIT Press,
Cambridge (MA), 1993, biz. 15-86.

Auteur