De multinationalisering van
het verzekeringswezen
P.K. ]agersma*
n de verzekeringssector nam vanaf het midden van de jaren tachtig de
concentratiegraad af door de komst van nieuwe toetreders. Diversificatie om het
rendement te verhogen is niet bijzonder aangeslagen. Op grond van een kleine,
maar goed ontwikkelde thuismarkt blijken Nederlandse verzekeraars zeer succesvol
in het betreden van buitenlandse markten.
I
Verzekeraars nemen risico’s over van particulieren en
organisaties. Het produkt van een verzekeraar kan
omschreven worden als een contract met als doel financiële bescherming te bieden tegen onzekerheden
die de continuïteit van de particulier/organisatie,
danwel de conditie van een object waarover hij de beschikkingsmacht of het eigendom heeft, zouden kunnen bedreigen 1 Het gaat bij het afsluiten van verzekeringen in essentie om risico’s die voor de persoon
of organisatie in kwestie significante financiële gevolgen kunnen hebben2. Een goed functionerend verzekeringsstelsel kan als een pijler van welzijn gekwalificeerd worden.
Dit artikel gaat in op enkele ontwikkelingslijnen
in het Nederlandse verzekeringswezen
in het algemeen en het multinationaliseren van het werkterrein
van de drie grootste Nederlandse verzekeraars (inclusief hun rechtsvoorgangers) gedurende de periode
1965 tot en met 1989 in het bijzonder. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan bod: de
belangrijkste ontwikkelingen die de afgelopen jaren
in het verzekeringswezen
hebben plaatsgevonden,
de stuwende krachten achter het multinationaliseren
van het werkterrein en de strategie van het multinationaliseren. Het artikel wordt afgerond met enkele
slotbeschouwingen.
Ontwikkelingslijnen
De bedrijfstak van de verzekeraars kan aan de hand
van een aantal ontwikkelingen getypeerd worden. In
dit artikel volgen we de sporen concentratie, diversificatie en multinationalisatie gedurende de periode
1965 tot en met 1989.
Concentratie en deconcentratie
In de jaren zestig ontstond een concentratietendens
die van grote invloed is geweest op de ontwikkeling
van het Nederlandse verzekeringswezen.
Die concentratiebeweging werd aangezwengeld door de vorming van Nationale-Nederlanden
(1963). Inflatie en
ESB 27-7-1994
automatiseringsgolven
hadden geleid tot stijgende
kosten, die de winstmarges onder druk zetten3. Door
schaalvergroting kon men efficiënter opereren. Ongetwijfeld werd ook met een scheef oog gekeken
naar de schaalvergroting onder verzekeraars in de
ons omringende landen. Het nieuwe concern Nationale-Nederlanden zou internationaal gezien in de
race kunnen blijven voor het marktleiderschap in
verschillende lokale, geografische produktmarkten.
Het ontstaan van Nationale-Nederlanden
veroorzaakte echter veel onrust in de Nederlandse verzekeringswereld. Het marktaandeel van Nationale-Nederlanden van om en nabij de dertig procent en de
grotere schaal van de activiteiten werden als bedreigend ervaren. De andere verzekeringsmaatschappijen wilden niet achterblijven. Aan het einde van de
jaren zestig ontstonden naar aanleiding van fusies
drie nieuwe verzekeringsmaatschappijen:
AGO
(1968), Delta-Lloyd (1968) en Ennia (1969).
De kosten waren verlaagd en nieuwe overnames
werden steeds minder aantrekkelijk. Immers, na
verloop van tijd neemt de extra winstgevendheid van
iedere additionele overname c.q. fusie af. Het accent
verschoof van fuseren naar consolideren, d.w.z. het
integreren van de bij de gedurende de jaren zestig
gerealiseerde fusies betrokken ondernemingen.
Tabel 1 geeft een indruk van de concentratie in
het leven- en schadebedrijf. Bij de berekeningen is
gebruik gemaakt van de jaarlijkse bruto premie-inko-
• De auteur is werkzaam bij Jagersma Research & Consultancy te Tilburg. S.W. Douma, T. Kumpe en diverse topmanagers van de hier besproken ondernemingen
hebben als
kritisch klankbord gefungeerd.
1. Zie P.K. Jagersma, Multinatianalisatie van Nederlandse
dienstenondernemingen, dissertatie, verschijnt binnenkort.
2. Vergelijk H. van Barneveld, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, Kluwer, Deventer, 1984.
3. Zie tevens B.P.A. Gales, Werken aan zekerheid, BV De
Handelsdrukkerij
van 1874, Leeuwarden, 1986.
Leven
1973
1984
1989
26,4
33,4
21,4
-5
38,2
52,2
35,1
-3,1
49,7
60,9
41,9
-7,8
68,3
76,5
52,9
-15,4
SS,3
88,6
70,4
-17,9
~t’On: P.K. ]agersma, Mu/tinationa/isaUf!
iningen, verschijnt binnenkort.
Tabell. Concentratie in
bet leven- en
scbadebedrijf
(bruto premieaandelen)
lJ(ln Nederlatu:ls!? ttilmstenonderni:!”
mens van alle op de Nederlandse verzekeringsmarkt
actieve ondernemingen.
De concentratie in het levenwezen geeft tot 1984
een opgaande ontwikkeling te zien. Dië concentratiebeweging heeft zich vooral onder de vijf grootste levensverzekeraars voltrokken. Volgens tabel 1 is de
concentratie in het schadebedrijf gedurende de periode 1973 tot en met 1984, hoewel marginaal, afgenomen.
Met name in 1983 vonden omvangrijke fusies/acquisities plaats. AGO en Ennia gingen samen en Nationale-Nederlanden nam Amfas over. De fusies/acquisities werden voor een belangrijk deel versneld
tot stand gebracht vanwege de opkomst van nieuwe
toetreders, de Z.g. ‘direct writers’, die zonder tussenpersonen met lage prijzen (want lagere kostenniveaus) agressief dezelfde afzetmarkten gingen bewerken. Veel verzekeringsprodukten
waren door de
toenemende vertrouwd- en bekendheid met het produkt veranderd van ‘specialties’ in ‘commodities’.
Daarmee sloegen ook de verkopers markten om naar
kopersmarkten. Het accent kwam hoe langer hoe
meer op het kostenniveau van het aangeboden verzekeringsprodukt te liggen. Dit bood ruimte aan nieuwe toetreders, die concurreerden met lage-kostenstrategieën.
Met de opkomst van de ‘direct writers’, die (aanvankelijk zeer) succesvol het kostengevoelige segment van de verzekeringsmarkt bewerkten (met
name omdat zij zich op het aanbieden van relatief
eenvoudige verzekeringsprodukten
concentreerden),
liepen de marktaandelen van de gevestigde verzekeringsmaatschappijen terug. Het samenballen van de
krachten via fusies, acquisities en samenwerkingsverbanden had dan ook een defensief karakter. Langs
deze weg werd geprobeerd de kosten opnieuw te
verlagen en de teruggang in de marktaandelen tegen
te gaan 4. Uit tabel 1 blijkt dat deze strategie ex post
weinig effect heeft gesorteerd.
Diversificatie
Het werkterrein van Nederlandse verzekeraars werd
vanaf het begin van de jaren zeventig gediversificeerd. Managementkennis en overtollige kasstromen
werden aangewend voor produkten die nauw verwant waren met het verzekeringswezen.
Ook het
spreiden van de risico’s om de onderneming minder
kwetsbaar te maken en het volgen van ondernemingen in andere branches kunnen als prikkel worden
beschouwd voor het diversificeren van het werkterrein van de verzekeraars.
De diversificatie vond op verschillende manieren
plaats. De eerste manier om het werkterrein te diversificeren had betrekking op expansie in de financiële
dienstverlening. Het ging daarbij om expansie in activiteiten die verwantschap vertoonden met het kernbedrijf (verwante diversificatie). Verzekeraars gingen
activiteiten ontplooien op het terrein van het volmachtbedrijf, het hypothecaire bedrijf, de makelaardij, het effectenbeheer en het financieringsbedrijf
(zowel gericht op de industrie als de consument).
Nationale-Nederlanden
diversificeerde bij voorbeeld
op grote schaal in de ‘persoonlijke leningen’ (via de
BV Algemene Beleggingsmaatschappij
‘Lapeg’, waartoe onder meer Vola behoorde).
De tweede manier om het werkterrein te diversificeren had betrekking op expansie in de niet-financiele dienstverlening, waarbij de band met het kernbedrijf minder duidelijk was (‘niet-verwante diversificatie’). In dit geval werd het werkterrein van de verzekeraars verbreed door actief te worden op het terrein
van de ontwikkeling en exploitatie van onroerend
goed (‘projectontwikkeling’)
(daartoe nam NationaleNederlanden bij voorbeeld in 1975 BOZ NV over),
het ‘venture capita!’ (zo heeft Amev via een lokale
Amerikaanse werkmaatschappij minderheidsbelangen in jonge veelbelovende Amerikaanse ondernemingen genomen) en de administratieve dienstverlening (met name de computerdienstverlening
aan
derden). In de jaren tachtig gingen de verzekeraars
hun werkterrein in de bancaire dienstverlening verbreden. Daarmee verliep de ontwikkeling in Nederland analoog aan ontwikkelingen die zich in de omringende landen aftekenden5
Gedurende de jaren tachtig verschoof het accent
geleidelijk van diversificatie naar multinationalisatié.
Door de marginale tot slechte rendementen van de diversificaties (een illustratief en veelzeggend voorbeeld van een mislukte niet-verwante diversificatie
was de aankoop, in 1975, van de juweliersketen
Schaap en Citroen door AMEV), begonnen de verzekeraars hun interesse voor het diversificeren van het
werkterrein te verliezen. Het besturen van niet-verwante activiteiten vergde kennelijk toch meer expertise van de markt dan men had vermoed. Multinationalisatie van het werkterrein werd het beleidsparooI.
Het accent lag op ‘meer van hetzelfde’, zowel in het
binnen- als in het buitenland. Deze trend sloot naadloos aan op het parool ‘terug naar de kern’.
Multinationalisatie
De al aan het einde van de jaren zestig grotendeels
uitgekristalliseerde marktverhoudingen
hebben er in
belangrijke mate toe geleid, dat de grote verzekeraars op grotere schaal in het buitenland activiteiten
gingen ontplooien. De hoge verzekeringsgraad van
4. Zie ookJ.L.M. Bartelds in NRC Handelsblad, 12 oktober
1991.
5. Zie ook een rapport van Arthur Andersen, Insurance in
a changing Europe: 1990-1995, The Economist Publications, Londen, 1990.
6. Zie B. Salomon, European insurance distribution, UER,
1992.
de Nederlander heeft hier mede toe bijgedragen.
Nationale-Nederlanden,
AGO, Ennia en Amev waren
voor hun verdere groei voor een belangrijk deel op
het buitenland aangewezen. De sterke positie op de
Nederlandse markt fungeerde daarbij als springplank.
Het accent van de multinationalisatie lag aanvankelijk op de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Australië. Angelsaksische landen genoten de voorkeur.
Men sprak letterlijk en figuurlijk (cultureel) dezelfde
taal en deze landen waren groeimarkten7.
Daarnaast hangt het multinationaliseren van het
werkterrein van dienstenondernemingen
nauw samen met het multinationaliseren van het werkterrein
van industriële ondernemingen. Vanaf het einde van
de jaren zestig gaan steeds meer Nederlandse ondernemingen in het buitenland activiteiten ontplooien.
De multinationalisatie van industriële ondernemingen vereiste een daarop afgestemd verzekeringssysteem. Een multinationale verzekeraar moest in meerdere landen vestigingen hebben, zodat zijn relaties
overal bediend konden worden.
Tot slot is verzekeren net als andere vormen van
ondernemen risico’s nemen. Door de risico’s van het
ondernemen te spreiden wordt een verzekeraar minder kwetsbaar. Vooral het schade bedrijf heeft door
het wisselvallige resultatenverloop baat bij een verruiming van het geografische werkterrein. De resultaten
zullen door een goede internationale spreiding van
het werkterrein gestabiliseerd kunnen worden.
De strategie
De multinationalisatie van het werkterrein van de grote verzekeraars was min of meer een extrapolatie van
hetgeen reeds in het verleden had plaatsgevonden8.
De rechtsvoorgangers van Aegon en Amev bij voorbeeld beschikten al in 1965 over een – zij het kleinbuitenlandbedrijf.
Acquisitie versus start-up
Aan het overnemen van een lokale verzekeringsmaatschappij waren vele voordelen verbonden. Het belangrijkste voordeel: er kon van de ervaring van de
overgenomen verzekeraar met het bewerken van de
lokale markt geprofiteerd worden. Het ‘informatie nadeel’ van de buitenlandse onderneming jegens de lokale afzetmarkt kon daarmee tenietgedaan worden.
Een ander voordeel van internationale overnames en
samenwerkingsverbanden
is dat deze minder last
hebben van aanloopverliezen.
Politieke omstandigheden waren echter van invloed op de wijze waarop de multinationalisatie van
het werkterrein gestalte kreeg. Veelzeggend was de
expansie van Nationale-Nederlanden
aan het einde
van de jaren tachtig in het Verre Oosten. NationaleNederlanden zette de levenactiviteiten in Japan via
start-ups op poten. Voorts werd de expansie in ZuidKorea, Taiwan en Hongkong via start-ups gerealiseerd. Het was in die landen in de regel niet gemakkelijk via joint ventures danwel acquisities te
multinationaliseren. De lokale politieke infrastructuur
torpedeerde het overgrote deel van deze expansie-initiatieven.
ESB 27-7-1994
Het informatie nadeel, doordat lokale buitenlandse onderrremingen beter zijn ingevoerd in de lokale
markt, heeft Nationale-Nederlanden,
Aegon en Amev
er niet van weerhouden in het buitenland te expanderen door middel van het opstarten van nieuwe vestigingen. De aanloopverliezen die onvermijdelijk met
internationale start-ups gepaard gaan konden worden beperkt door de snelle groei van de meeste buitenlandse markten en – niet te vergeten – de informatievoorsprong van Nederlandse multinationals op het
terrein van verzekeren.
Per saldo waren internationale start-ups echter
niet zelden een ‘second best’- in plaats van een ‘first
best’-optie. Men was echter aangewezen op het opzetten van eigen vestigingen, indien het niet mogelijk
was te multinationaliseren via acquisities of internationale samenwerkingsverbanden.
Acquisities
Voor zover er mogelijkheden waren voor overnames,
is opvallend dat buitenlandse verzekeraars wel aan
bepaalde eisen moesten voldoen om voor acquisitie
in aanmerking te komen. Internationale acquisities
werden eerder door Nederlandse verzekeraars overwogen, indien: de overnamekandidaat
groot was
(danwel op korte termijn tot een relatief grote onderneming uit kon groeien); de overnamekandidaat
opereerde in een groeimarkt; en de overnamekandidaat
opereerde in een land dat ~ekenmerkt werd door
een stabiel politiek klimaat .
Het belang van schaal wil zeggen dat lokale overnamekandidaten tegen lagere eenheidskosten moeten produceren dan hun belangrijkste concurrenten.
Het argument van de schaalgrootte betekende tegelijkertijd dat lokale activiteiten met een onvoldoende
schaalgrootte in aanmerking kwamen om gedesinvesteerd te worden. Dit is bij voorbeeld de belangrijkste
reden geweest waarom Aegon zich vanaf 1987 van
de (internationale) markt voor professionele herverzekering heeft teruggetrokken. De schaalgrootte van de
ondernemingen die zich met herverzekeringsactiviteiten bezighielden was naar de mening van Aegon te
gering om aan de lange-termijndoelstelling
(een rendabele bedrijfsvoering) te kunnen voldoen.
De ‘Aziatische tijgers’ en Japan waren gezien de
hoge economische groeiniveaus en het stabiele politieke klimaat aantrekkelijke regio’s. Ook Zuideuropese landen als Spanje, Italië en Griekenland waren
daarom vanaf het begin van de jaren tachtig aantrekkelijk(er) voor Nederlandse verzekeraars.
Internationale
netwerken
Het multinationaliseren van het werkterrein van Nederlandse verzekeraars was nauw verweven met het
multinationaliseren van het werkterrein van buitenlandse verzekeraars. Deze ontwikkeling mondde uit
in de ontwikkeling van internationale netwerken van
7. Arhur Andersen, op.cit., 1990.
8. B.P.A. Gales, op.cit., 1986.
9. P.K. ]agersma, op.cit.
Tabel2. Belangrijkste internatio~ale expansies van Nationale-Nederlanden, Aegon en Amev, 1965-1989
S~~~
:Jpi,t}t
ventures! deelnemingen
4CQuisities
:t9fale aantal internationale expansies
~
44
47
Tussen de multinationaliseringsstrategie en de lokale buitenlandse markt waarin geëxpandeerd wordt, bestaat een bepaald verband.
vaker gebruik van deze drie ontwikkelingss
gaat. Nederlandse verzekeraars multinationaliseren niet in ‘ontanden’, wel in ‘in ontwikkeling zijnde landen’. In laatstgenoemde
landen (als Oostbloklanden) wordt bij voorkeur via acquisities en joint ventures geëxpandeerd. Deze twee multinationaliseringsvormen worden niet zelden
door strategische deelnemingen, gericht op het vergaren van kennis over de lokale markt, voorafgegaan.
Bron: P.K.:Jagersma, Multinationalisatie
mingen, verschijnt binnenkort.
van Nederlandse dienstenonderne-
verzekeraarslO. Nationale-Nederlanden,
AGO, Ennia
en Amev maakten al aan het einde van de jaren zestig van internationale netwerken gebruik. Het grote
voordeel van deze netwerken was dat men daardoor
de risico’s, onlosmakelijk verbonden met het multinationaliseren van het werkterrein, kon beperken. De
internationale netwerken hadden daardoor een defensief karakter. AMEV ging bij voorbeeld in 1968 een samenwerkingsverband
aan met het Duitse Münchener
Rückversicherungs-Gesellschaft,
de Allianz Versicherungs-Gesellschaft en het Belgische Royal Belge. Het
ging hier om een los samenwerkingsverband,
waarbij
– om de goede voornemens jegens elkaar te benadrukken – werd deelgenomen in elkaars kapitaal. De
kapitaaldeelneming had vooral een symbolische betekenis. De strekking van het samenwerkingsverband:
als men elkaar in de toekomst nodig zou hebben,
dan zou men bij elkaar kunnen aankloppen om hulp.
Ook Nationale-Nederlanden
(het Multinational Insurance Arrangement) en Aegon (de MIA-groep, het International Network of Insurance (IN!) en de Group
Assurance International Network (GAlN) namen deel
aan internationale netwerken.
De internationale netwerken hadden de volgende zaken gemeen: (I) zij bestreken maar een beperkt deel
van het werkterrein. Zo had het INI louter betrekking
op schade-activiteiten; (2) zij beperkten hun activiteiten niet tot een gegeven regio. Het waren mondiaal
actieve netwerken; (3) het aantal deelnemende verzekeraars, afkomstig uit verschillende – maar ook dezelfde -landen nam in de loop van de tijd toe. Er
werden dan ook geen beperkingen gesteld aan het ledental; (4) er werd op basis van gelijkwaardigheid
aan de netwerken deelgenomen en (5) het ging eerst
en vooral om het beter bedienen van de ‘corporate
relations’.
Tabel 2 geeft een overzicht van de belangrijkste
gedurende de periode 1965-1989 door Nationale-Nederlanden, Aegon (inclusief rechtsvoorgangers) en
Amev gerealiseerde internationale expansies.
sche jaartal ‘1992’ op de strategievorming. Volgens
Nationale-Nederlanden,
Aegon en Amev zou 1992
geen significante invloed hebben op de strategievorming.
Daarvoor werden twee argumenten aangevoerd.
Het eerste argument luidde als volgt: 1992 zou vooral
betrekking hebben op het afbreken van door economisch nationalisme gevoede juridische en politieke
toetredingsbelemmeringen.
1992 zou Nationale-Nederlanden, Aegon en Amev minder raken, omdat de
Nederlandse verzekeringsmarkt – in tegenstelling tot
bij voorbeeld de Franse en Westduitse verzekeringsmarkt – weinig juridische en politieke toetredingsbelemmeringen kende.
Vooral de Franse en Westduitse verzekeraars zouden met de nadelige effecten van het elimineren van
de toetredingsbelemmeringen
te maken krijgen (i.e.
een fellere concurrentie en lagere premieniveaus).
De Nederlandse verzekeraars waren aan een felle
concurrentie en lage premieniveaus gewend.
Het tweede argument luidde: verschillende landen hebben een verschillende politieke, culturele en
sociaal-economische
infrastructuur. 1992 zou hier op
korte en middellange termijn weinig verandering in
aan kunnen brengen. De verschillen tussen de politieke, culturele en sociaal-economische
infrastructuren
zouden volgens de multinationale verzekeraars blijven voortbestaan. Dit zou ook in de toekomst het
voeren van een ‘standaard’ marktbenadering in de
weg staan. Het merendeel van de nationale verzekermarkten zou, net als voor 1992, via gedifferentieerde
strategieën bewerkt moeten worden.
Nederlandse verzekeraars concurreren al sinds de
jaren zestig op deze manier op de internationale
markten. De interne markt is dus geen bedreiging,
maar juist een uitdaging om de ervaringsvoorsprong
verder uit te buiten. Voor de grote Nederlandse verzekeraars is de benaming ‘Nederlandse’ c.q. ‘nationale’
verzekeraar, ondanks de sterke basis in Nederland
niet langer op zijn plaats is. De term ‘multinationale
verzekeraar’ dekt de lading beter.
Pieter Jagersma
Ter afsluiting
Nederlandse verzekeraars waren opvallend eensgezind in hun oordeel over de invloed van het magi-
10. Zie voor een theoretisch toelichting F.T. Knickerbocker,
Oligopolistic reaction and the multinational enterprise,
Harvard University Press, Mass., 1973.