1
I
1
,
Jan Tin
Jan Tinbergen en de
organisatie van de vrede
Tinbergen beschouwde oorlog en vrede als zaken die met de economie
sterk verweven zijn. Hij vond dat ook economen zich met veiligheidsproblemen moesten bezighouden.
Wie dagelijks via de media geconfronteerd wordt met de verschrikkelijke
burgeroorlog in Roeanda, is geneigd
de ‘organisatie van de vrede’ in een
zeer praktische en concrete betekenis
te verstaan: hoe een einde te maken
aan de moordpartijen en hoe de strijdende partijen tot politiek overleg te
brengen?
Als men dan de belangrijkste artikelen en boeken van Tinbergen over
‘de organisatie van de vrede’ leest,
raakt men licht teleurgesteld door het
hoge abstractieniveau en een van de
werkelijkheid vervreemd lijkende benadering!. Toch was het zeker de diepe verbijstering om het leed dat een
moderne oorlog over mensen brengt,
welke Tinbergen bracht tot de uitspraak2: “Warfare affects human welfare to su eh an extent that economists must raise their voices against
it”. Maar tegelijk besefte hij dat oorlogspreventie uiterst complexe en
fundamentele maatschappelijke veranderingen vereist. Het is onvoldoende om morele verontwaardiging uit
te spreken en protesten te laten horen. De wijze waarop de wereldsamenleving functioneert is zelf oorlogsbevorderend en er moet gezocht
worden naar oorlogsverminderende
maatschappelijke structuren. Ook de
economische wetenschap moet daarbij wegwijzer durven zijn.
Veiligheid en de economische
wetenschap
Met grote conceptuele helderheid
heeft Tinbergen de stappen aangegeven, welke hij bij dit werk heeft gezet. Allereerst wordt de ongebruikelijke disciplinaire grensoverschrijding,
die hij als econoom maakt, verantwoord.
Uitgangspunt daarbij is de bekende
modelmatige benadering van de eco-
ESB 29-6-1994
nomische politiek. Deze benadering
maakt onderscheid tussen endogene
variabelen en exogene variabelen.
Welzijnsmaximalisatie wordt nagestreefd door de beste keuze van de
waarden van verschillende, door de
overheid te bepalen, endogene variabelen (instrumentvariabelen)3.
In
deze modelmatige benadering der optimale economische besluitvorming
wordt de veiligheidssituatie ,pewoonlijk als exogeen beschouwd . Echter,
zo betoogt Tinbergen, dit berust op
een achterhaalde en verouderde
denkwijze. Niet alleen moet veiligheid worden gezien als een belangrijke component van welzijn, maar tevens hebben verschillende
instrumenten om veiligheid na te streven een enorme (vooral negatieve) invloed op welzijn, (militaire uitgaven,
wapenproduktie
en -handel, oorlog)
en hebben verschillende economische instrumenten zeer belangrijke
implicaties voor de veiligheid.
De conclusie die Tinbergen trekt is
dat economen zich vanuit hun eigen
discipline met veiligheid moeten
gaan bezighouden: er moet een geïntegreerde aanpak tot stand komen,
tot uitdrukking komend in een ‘gegeneraliseerde’ welzijnsfunctie. Veiligheid moet ‘geëndogeniseerd’
worden. Op de achtergrond speelt hierbij
het punt mee, dat voor de totstandkoming van een optimale mondiale welzijn- en veiligheidspolitiek het niveau
der besluitvorming adequaat moet
zijn. Maar hiermee lopen wij op zaken vooruit.
De tweede stap welke vervolgens
door Tinbergen wordt gezet is de constructie van (zeer eenvoudige) economische modellen ter verheldering van
de structuur van het optimale besluitvormingsproces, zodra welzijn en veiligheid geïntegreerd worden be-
schouwd. Tinbergen noemt het ‘macromodellen’, een wat verwarrende
term, want hij bedoelt er meer strategische denkmodellen mee en. verwijst
daarbij naar de besluitvorming door
managers van grote bedrijven. De grote eenvoud van de betrokken modellen roept bij velen bevreemding op.
Wie Tinbergen hier wil volgen, moet
– lijkt mij – bedenken, dat het hem
op de eerste plaats te doen was om
een bepaalde aanpak te illustreren.
In zijn ogen levert de economische
wetenschap, in vergelijking met andere sociale wetenschappen, een zeer
bruikbaar instrumentarium voor doelgericht handelen, mede dankzij kwantificering. Vandaar deze sterk economisch ingevulde voorbeeldmodellen,
veelal gebaseerd op heroïsche assumpties, maar niettemin illustratief
voor de achterliggende logica: de onverbiddelijke kwantitatieve begrenzing der (economische) middelen,
waarbinnen naar een optimale uitkomst gestreefd moet worden.
Tinbergen gaat echter verder. Juist
zoals hij in zijn befaamde boek over
de economische politiek (Economie
Policy: Principles and design) onderscheid maakt tussen kwantitatieve
instrumenten, kwalitatieve instrumenten, en hervormingen, zo trekt hij dit
door ten aanzien van de nieuwe geïntegreerde benadering van economie
en veiligheid. De instituties waarbinnen besluiten over de te hanteren instrumenten vallen dienen niet als onaantastbaar gezien te worden, maar
zijn zelf in het optimaliseringsproces
betrokken. In het boek Warfare and
welfare gaat daarom de meeste aandacht uit naar wat Tinbergen noemt
1. Onder andere De economie van de oorlog, E5B, 20 februari 1985; Ontwikkeling
en ontwapening, E5B, 13 april 1988; samen met Dietrich Fischer, Warfare and
welfare, Wheatsheaf, Sussex, 1987; World
security and equity, Edward Elgar, 1990
2. De uitspraak is als motto opgenomen
in de folder van de Amerikaanse Vereniging Economists Allied for Arms Reduction (ECAAR). Op 16 mei 1990 werd ook
in Nederland, op initiatief van Jan Tinbergen, de zustervereniging
Economen voor
Vrede opgericht.
3. Welzijn wordt, in mathematisch-formele
zin, beschouwd als een functie van bepaalde endogene variabelen.
4. institutioneel ligt dit vast in de gescheiden bevoegdheden
op nationaal niveau
tussen de ministers van Economische en
Sociale Zaken en die van Defensie.
“
‘The optima I social order’S. Het streven naar de optimale sociale orde
kan gezien worden als een politieke
taak op zich met een groot aantal facetten, welke volgens Tinbergen
goed samen te vatten zijn in één
woord: het management van onze
planeet.
Concrete toepassingen
Het wordt tijd om één en ander concreet te maken. Een belangrijk steeds
terugkerend vraagstuk was voor
Tinbergen het optimale niveau van
ontwikkelingshulp. Talloze berekeningen heeft hij aan dit vraagstuk
gewijd, waarbij in één van zijn laatste
boeken het ‘laagste’ optimale niveau
uitkomt ergens tussen 2 en 5% van
het bruto nationaal produkt der rijke
landen. Welnu, het feit dat dit niveau
niet bereikt wordt, ligt vooral aan een
institutioneel tekort in de organisatie
van de wereldeconomie, namelijk het
gebrek aan overdracht van soevereiniteit op dit punt in de vorm van een
wereldbelastingstelsel.
Reeds in de
jaren zestig pleitte Tinbergen voor de
instelling van een ‘world treasury’,
naast de bestaande internationale financiële instellingen als de Wereldbank en het IMF. Een groot deel van
het schulden vraagstuk dat op de armste landen drukt, is te wijten aan dit
institutionele vacuüm: waar via min
of meer automatische financiële overdrachten de structurele betalingsbalanstekorten die nu eenmaal met
ontwikkeling gepaard gaan gedekt
hadden moeten worden, is er voor
de armste landen een uitzichtloze
verschuldigingssituatie gegroeid.
Als er één continent is waar de
nauwe samenhang tussen armoede
en onveiligheid op een dramatische
manier aan het licht komst, is het
Afrika. De economische en politieke
chaos die in vele landen van Afrika is
ontstaan, is natuurlijk niet toe te
schrijven aan één enkele oorzaak.
Naast het interne wanbeheer en de
snelle bevolkingsgroei zouden zeker
ook genoemd moeten worden de
zeer zwakke handelspositie en de hopeloze schuldsituatie. Men kan zoeken naar de onderlinge systematische
samenhang die de rampzalige neergang in zoveel Afrikaanse landen veroorzaaKt. Echter, om Tinbergens eigen woorden te gebruiken, de studie
van de dynamica van een ineenstortende brug is minder belangrijk dan
de studie van de statica van een soli-
de brug. Eén van de condities voor
een stabiele Afrikaanse samenleving
voor de komende periode is een veel
hoger niveau van ontwikkelingshulp.
Dit klemt te meer nu voorlopige berekeningen ten aanzien van de baten
van het nieuwe mondiale handelsakkoord, uitwijzen dat Afrika het enige
continent zou zijn, dat er door komende handelsliberalisatie op achteruit gaat6.
Een andere conditie is het vinden
van de juiste interne staatsstructuren.
Daarbij is democratie belangrijk,
maar ook dat politieke besluitvorming op het juiste niveau plaats
vindt, namelijk op het laagste niveau
dat de inbreng van alle mensen die
(belangrijke) effecten van de besluitvorming ondergaan nog mogelijk
maakt. Dit beginsel achtte Tinbergen,
naast een rechtvaardige verdeling,
van fundamenteel belang voor een
‘optimale sociale orde’. Een consequentie toepassing ervan zou leiden
tot aanzienlijke interne decentralisatie
op talloze terreinen, waar thans de
beslissingsmacht is gecentraliseerd
op het niveau van de nationale staat.
Minderheden zouden bij een dergelijke decentralisatie meer tot hun recht
kunnen komen.
Naïef idealisme?
Tinbergen is vaak naïef idealisme verweten, zeker met betrekking tot boven beschreven ideeën. Ik denk, dat
een dergelijk oordeel de wetenschappelijke grondimpuls van zijn werk
miskent. Tinbergen is zich wel degelijk scherp bewust, dat menselijke samenlevingen zeer complexe systemen zijn met slechts een beperkte
marge van doelgerichte veranderingsmogelijkheden. Echter dat doelgerichte verandering zo moeilijk is schrijft
hij ook en vooral toe aan ‘irrationaliteit’. Hij ziet het als een belangrijke
taak van sociale wetenschappen
om
deze terug te dringen. Een frappante
passage waar alle drie deze elementen (Tinbergens realisme, zijn veroordeling van ‘irrationaliteit’ en de rol
van wetenschap) samen voorkomen
is te vinden in het artikel De economie van de oorlog7. Tinbergen houdt
in dat artikel een pleidooi voor een
politieke constellatie waarbij mondiale veiligheidsvraagstukken
effectief
op het hoogste niveau van besluitvorming kunnen worden aangepakt. Hij
noemt dat een Wereldfederatie en
zegt vervolgens:
“Even waarschijnlijk als een Wereldfederatie de oorlogskansen sterk zou
verminderen, even waarschijnlijk is
het niet tot stand komen ervan op
korte of zelfs middellange termijn,
zeg vóór het jaar 2000. En dan zijn
wij overgeleverd aan de soevereiniteitsmaniakken …”
Bij dit laatste woord voegt Tinbergen
vervolgens een voetnoot toe:
“Ik veroorloof mij deze uitdrukking, omdat voorstanders van soevereiniteit vaak denken dat een soevereine staat zijn lot ‘in eigen hand’
houdt. Dit is niet waar en de voorkeur voor soevereiniteit heeft dus
een irrationele (wetenschappelijk
onjuiste) component.”
Als er één zaak is, waarvoor Tinbergen zichzelf bij uitstek heeft ingezet,
dan is het de versterking van de supranationale besluitvorming en de
verbetering van de Verenigde Naties.
‘Alle opbouwende
verenigen’
krachten
Misschien meer nog dan door zijn
ideeën heeft Tinbergen de zaak van
de vrede gediend door zijn dienstbare manier van werken, de bescheidenheid van zijn optreden, zijn eerlijke levensstijl. In debatten was hij altijd op
zoek naar datgene waar men het samen over eens kon worden. De klassenstrijd als politieke strategie achtte
hij achterhaald en van ideologieën
moest hij niets weten. Zijn antwoord
op de waanzin van de oorlog was
een dringende oproep om te leren
van de lessen van het verleden. Zo
kijkt hij in De les van vijftig jaar terug
op de achterliggende periode, en
vraagt zich af: “Hoe stelden zij, die in
5. Deze optimale sociale orde wordt gezien als een verzameling instituties, welke
het in een samenleving mogelijk maken
aan de optimum-condities
voor welvaart
en veiligheid te voldoen, dat wil zeggen
aan de ‘gegeneraliseerde’
welzijnsfunctie
een maximum waarde te geven door de
juiste hoogte der instrument-variabelen.
6. De betreffende studie (I. Goldin e.a.,
Trade liberalization: global economie implications, OESO/World Bank, september,
1993) berekent op ruwe manier de totale
voorziene baten tot aan het jaar 2002. Terwijl de belangrijkste industrielanden er te
zamen 135 miljard dollar bij zouden winnen, wordt het verlies van Afrika becijferd
op 2,6 miljard dollar.
7. ESB, 20 februari 1985.
1912 op de bres stonden voor sociale
en economische ontwikkeling zich
de toekomstige gevolgen voor in het
culturele en menselijke vlak?”BHet
antwoord luidt, dat men de hoogste
verwachtingen had: “Schoonheid en
harmonie, toen het voorrecht van
weinigen, zouden kunnen worden gebracht aan de velen die ervan verstoken waren … Bevrijd van de druk der
armoede zouden de mensen meer
ontspannen kunnen zijn en hun betere gevoelens en smaak kunnen ontwikkelen
“. Maar, zo gaat Tinbergen
verder, ” de periode waarover wij
schrijven heeft een aantal van de verschrikkelijkste tegen delen van al
deze dromen gebracht. In plaats van
onze toegenomen economische mogelijkheden te gebruiken om krotten
op te ruimen of de poorten van het
onderwijs te openen voor de massa,
hebben we onze jonge generatie de
dood of verminking ingedreven en
steden en dorpen in ruïnes veranderd. Wij hebben gezien hoe sommige der meest primitieve hartstochten
en wreedheden loskwamen door de
gebeurtenissen en de wanhoop hebben vergroot”. Dan herneemt hij:
“Voor de derde keer in vijftig jaar is
ons opnieuw de gelegenheid geboden het nog eens te proberen – voor
het laatst? In een bovenmenselijke poging om de dingen te zien zoals zij
zijn en de positieve mogelijkheden te
ontdekken moeten wij thans alle opbouwende krachten verenigen”.
De nagedachtenis van Jan Tinbergen
eren betekent deze woorden werkelijk ter harte nemen!
P. Terhal
De auteur is verbonden aan het Centrum
voor ontwikkelingsprogrammering
van de
Erasmus Universiteit, Rotterdam.
8. De les van vijftig jaar, 1969, blz. 120.
E5B 29-6-1994