Voer voor vrouwen
Nederland valt reeds eeuwen op vanwege een relatief lage participatie van, met name gehuwde, vrouwen op de arbeidsmarkt. Dit heeft ongetwijfeld te
maken met onvoldoende voorzieningen voor kinderopvang of met het kostwinnersprincipe
in bij voorbeeld de inkomstenbelasting, en vroeger zelfs met de
gewoonte om vrouwelijke werknemers die in het huwelijk traden te ontslaan. Pott-Buter heeft echter aangetoond dat de oorzaak voor de lage arbeidsmarktparticipatie van vrouwen reeds in de Gouden Eeuw
gevonden kan wordenl. Binnen het huwelijk legde
de man zich toe op het verwerven van inkomsten,
terwijl de vrouw de zorg had voor het gezin. Deze
specialisatie werd gelegitimeerd door de Calvinistische huwelijksmoraal en versterkt door het belang
van een hoog geboortecijfer in een verzuilde samenleving. Hiermee werd de basis gelegd voor een hoge
groei van de arbeidsproduktiviteit van mannen en
een lage arbeidsmarktparticipatie
van vrouwen.
De laatste tien à twintig jaar is de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen gestegen. Toen er relatief
veel uitstoot van mannen uit de industrie plaatsvond,
konden veel vrouwen in de dienstensector aan de
slag. Hier is het mogelijk om minder uren te werken
en dat maakt het gemakkelijker om werk te combineren met kinderopvang en huishoudelijke zorg: meer
dan zestig procent van de vrouwen werkt in deeltijd.
Velen beweren dat deze verhoogde deelname van
vrouwen te maken heeft met enerzijds de geleidelijke
afschaffing van belemmerende wetgeving voor de
participatie van vrouwen, en anderzijds met investeringen in de kinderopvang. Ook wordt wel beweerd
dat, met het toenemen van de welvaart, het wegvallen van de inkomensverschillen tussen mannen en
vrouwen en de vermindering van het aantal kinderen, huishoudelijke zorg meer en meer wordt uitbesteed en dus de participatie van gehuwde vrouwen
toeneemt. Toch snap ik niet waarom het merendeel
van de studies zich concentreert op de participatie en
dus op het aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt.
Mij dunkt dat de vraag naar en de rol van vrouwen
op de arbeidsmarkt van veel groter belang is.
In Scandinavië schijnt de helft van de werknemers te werken met collega’s waarvan er tenminste
negen op de tien van hetzelfde geslacht zijn. Het lijkt
me sterk dat deze segmentatie van de arbeidsmarkt
in Nederland heel anders is. Omdat mannen vooral
in de industrie werken, waar sprake is van grote technologische vooruitgang, kunnen ze relatief hoge lonen eisen. De keerzijde van de medaille is dat de
hoge mate van automatisering in de industrie relatief
veel uitstoot (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid
en vervroegde uittreding) tot gevolg heeft. Vrouwen
zijn vooral werkzaam in de dienstensectoren (denk
aan de zorg, het onderwijs en de detailhandel) waar
mensenwerk troef is. Omdat technologische vooruitgang hier minder goed mogelijk is, moeten vrouwen
genoegen nemen met minder loon. Bovendien kun-
E5B 8-6-1994
nen vrouwen die tijdelijk uittreden
minder investeren in scholing en
minder werkervaring opdoen. Dit
zal het loon van vrouwen nog meer
drukken. Het gevaar van een vicieuze cirkel dreigt, omdat het relatief
lage loon voor vrouwen niet bepaald uitrlOdigt tot arbeidsmarktparticipatie. Dit gevaar blijkt echter
van niet zo’n groot belang geweest
te zijn, omdat de toename van de
vraag naar vrouwen in de dienstensectoren geleid heeft tot een hogere
:~~rEE:~~~~~~~E[e:~~l(
de economie meer kansen geschaF. van der Ploeg
pen heeft voor vrouwen. Een emancipatiebeleid dat gericht was op het
aantrekkelijker maken van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt heeft vooral een flankerende rol vervuld. Dit blijkt uit OESO-cijfers die aan
tonen dat de laatste twintig jaar de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen in de andere EG-landen, Japan
en de VS ook sterk toegenomen is. Een eeuw geleden werkte zeventien procent van de Amerikaanse
vrouwen; nu is het bijna de helft. Veranderingen in
de economische structuur blijken van doorslaggevender betekenis te zijn dan een ambitieus emancipatiebeleid. De werkgelegenheidsverschuiving
van de industrie naar de diensten zal zich voortzetten en biedt
goede perspectieven voor vrouwen, met name in het
licht van de toenemende vergrijzing. De werkgelegenheid en beloning van vrouwen zullen toenemen
en die van mannen zullen afnemen. Dat is het goede
nieuws voor vrouwen.
Het slechte nieuws is dat de dienstensectoren onder druk staan omdat ze momenteel voor het merendeel afhankelijk zijn van collectieve financiering. De
lagere groei van de arbeidsproduktiviteit betekent
dat de diensten een steeds groter aandeel van het nationale inkomen zullen opslokken. Dit staat bekend
als ‘Baumol’s disease’. Het gevolg is een steeds hogere collectieve-lastendruk. De overheid zal dit proberen te voorkomen door te bezuinigen op de zorg, het
onderwijs en de cultuurvoorzieningen
en zoveel mogelijk delen hiervan te privatiseren. Vrouwen zal daarom meer ondernemingszin bijgebracht moeten worden. Een goed emancipatiebeleid voorziet in
stimulering van starters en betere scholing. Daarnaast
is het belangrijk meer rechten voor deeltijdwerkers
en tutters (tijdelijke uittreders ten behoeve van zorg-,
studie- en of ouderschapsverloO te creëren.
1. Zie H.A. Pott-Buter, Facts andfairy tales aboutfemale lahor, family and fertility, a seven-country comparison, 18501990, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1993.