De waarde van het leven
Stapt u wel eens in de auto zonder uw gordels vast te
maken? Steekt u wel eens een sigaret op? Houdt u
van berg beklimmen? Eet u wel eens in een visrestaurant? Dan stelt u uw gezondheid in de waagschaal.
Het rijden zonder gordels vergroot de kans op fatale
afloop bij een ongeval. Roken is een bedreiging voor
de gezondheid. Wie hoog klimt, kan diep vallen. Uw
smakelijke visschotel kan de oorzaak zijn van voedselvergiftiging. Hopelijk laat u uw plezier niet te zeer
door dit soort morbide afwegingen vergallen. Maar
onbewust weerspiegelt uw gedrag de waardering die
u aan uw gezondheid en zelfs aan uw leven hecht.
De waardering van het risico voor gezondheid en
leven is een belangrijke economische grootheid. Als
samenleving geven wij een hoop geld uit aan voorzieningen die beogen de veiligheid te verhogen, en we
willen graag dat die middelen kosteneffectief worden
besteed. Daarom zijn we, economisch gezien, pas tevreden als, ceteris paribus, de marginale risicoreductie van veiligheidsvoorzieningen
in alle aanwendingsrichtingen gelijk is, dus als het nut van de laatste
extra straatlantaarn gelijk is aan dat van het laatste
spotje over veilig vrijen en de laatste hart-Iongmachine die mensenlevens redt. Daarnaast is het vanuit
beleidsoogpunt relevant dat collectieve veiligheidsvoorzieningen de maatschappelijke bereidheid weerspiegelen om voor die voorzieningen te betalen.
Maar hoe weten we wat de samenleving voor het
verminderen van risico’s voor leven en gezondheid
over heeft? We kunnen het de mensen vragen. Maar
de meesten weten het niet of zijn er niet eerlijk over.
Ze zeggen dat gezondheid boven alles gaat, steken
een sigaret op en scheuren weg in hun auto. Daarom
hebben economen gezocht naar objectievere methoden om de waardering van levens- of gezondheid
bedreigende risico’s te bepalen.
Eén manier is de ‘human capital’-benadering.
Die
wordt veel gebruikt in verkeersstudies. Zij komt erop
neer dat de waarde van het menselijk leven gelijkgesteld wordt aan de gedisconteerde verdiencapaciteit
van het slachtofferl. Voor degenen die geen betaalde
baan hebben zoals huisvrouwen, wordt een schatting
gemaakt. Maar deze methode is niet erg bevredigend. Zij bevestigt slechts de aloude klacht dat economen van alles de prijs, maar van niets de waarde
weten. Mensen zijn meer dan wat ze verdienen. De
meesten van ons zouden er ook meer dan hun toekomstige verdiensten voor over hebben om de dood
of zwaar lichamelijk letsel te vermijden.
Een betere methode is uit te gaan van voorkeuren die mensen zelf laten blijken Crevealed preference). Hiervoor wordt vaak gebruik gemaakt van arbeidsmarktgegevens.
De extra compensatie die
werknemers verlangen voor het verrichten van riskante arbeid, zegt iets over hun afweging tussen risico
en beloning. Hoe die afweging precies uitvalt, hangt
uiteraard af van persoonlijke risicovoorkeuren, de
risicoperceptie, iemands inkomen en soortgelijke fac-
E5B 26-1-1994
toren, maar de meeste (Amerikaanse) onderzoekingen komen uit op een gemiddelde impliciete waarde
van het leven ergens tussen de drie en zeven miljoen
dollar2. Daarbij geldt: hoe hoger het inkomen, hoe
hoger de prijs die aan het leven wordt toegekend3.
Men kan ook kijken naar andere markttransacties
om de afruil tussen risico en beloning te achterhalen.
Als we consumeren, recreëren, ons verplaatsen, nemen we voortdurend risico’s. Als we de risicocomponent in ons gedrag en het daarmee corresponderende nut van de activiteiten kunnen identificeren, kan
daaruit een risico/beloningsprofiel
worden afgeleid.
Zeven studies op dit gebied, uiteenlopend van de
keuze van de snelheid op de rijksweg, de aanschaf
van brandmelders en het omdoen van veiligheidsgordels, komen tot impliciete waarden van het leven
variërend van 0,7 tot 4 miljoen dollar.
Wat moeten we met deze cijfers aan? Gegeven de
statistische en conceptuele problemen bij het meten
van de waarde van het leven, moeten we de uitkomsten in elk geval niet al te nauwkeurig nemen. Bovendien is niet iedere doodsoorzaak even erg en kan de
waardering voor het leven afhankelijk zijn van de resterende levensverwachting. Niettemin kunnen de uitkomsten ons enig houvast geven, als we moeten beslissen omf 50.000 of f 50 miljoen voor het sparen
van één mensenleven uit te geven. In de VS kapt het
Office of Management and Budget (het begrotingsbureau) voorstellen voor risicobeperkende
maatregelen
af als zij een drempel van $ 100 miljoen per mensenleven overschrijden, en dat wordt geaccepteerd.
In ons land bestaat een dergelijke maat bij mijn
weten niet. Maar dat wil niet zeggen dat er geen vergelijkbare afwegingen worden gemaakt. Ziekenhuisdirecties weten daarvan, als zij moeten beslissen over
de aanschaf van dure medische apparatuur. Hun afwegingen blijven in het algemeen echter binnenskamers. De medische ethiek staat niet toe dat er een
prijskaartje aan een mensenleven wordt gehangen.
Die taboesfeer is ongewenst. Zij belemmert de
afweging, niet alleen binnen ziekenhuisbudgetten,
maar ook tussen uiteenlopende begrotingsposten,
zoals de aanleg van ongelijkvloerse kruisingen, investeringen in nieuwe geneesmiddelen of het oprapen
van zakjes landbouwgif op het Noordzeestrand. Hoe
helderder en scherper die afweging, hoe beter. Het
kan tenslotte gaan om leven of dood.
L van der Geest
1. Zie The price of life, The Economist, 4 december 1993,
blz. 76.
2. Een uitgebreid overzicht van onderzoekingen
op dit gebied wordt geboden door W. Kip Viscusi, The value of risks
to life and health, Journalof Economie Literature, jg. 31,
december 1993, blz. 1912-1946.
3. In minder welvarende landen komen veel lagere bedragen voor de waardering van het leven uit de bus. Zoals bekend, zijn er (veelal arme) landen waar een mensenleven
nauwelijks telt.