Ga direct naar de content

De vrijwaringsclausule van de GATT

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 11 1992

De vrijwaringsclausule van
deGATT
G. Plug*

E

en van de hangijzers in de Uruguay-ronde is hetfeit dat belangrijke blokken ah
de VS en de EG in depraktijk een minder vrij handelsregime voorstaan dan
overeenkomt met de letter en geest van de GATT-verplichtingen. ‘Vrijwillige’ importbeperkingen, die buiten de GATTom warden overeengekomen, dreigen zelfs bet
bestaansrecht van de organisatie te ondermijnen. De auteur stelt daarom voor om
de bestaande, maar te omslachtige vrijwaringsmogelijkheden tegen onwelkome
importen flexibeler toe te passen opdat alle handelsbeperkingen weer onder toezicht
van de GATT warden gebracht.

Met het mislukken van de onderhandelingen tussen
de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap
over de liberalisering van de landbouw, is een handelsoorlog tussen beide grootmachten haast onvermijdelijk geworden. Het gevolg hiervan is tevens,
dat een totaalakkoord van de Uruguay-ronde, voorlopig althans, onmogelijk is geworden. Immers, binnen het kader van de Uruguay-besprekingen staan
nog veertien andere onderwerpen, varierend van intellectueel eigendom, zoals patenten en copyrights,
tot de veelomvattende dienstensector, waaronder
bedrijfstakken als telecommunicatie en het bank- en
verzekeringswezen vallen, ter discussie. Liberalisering van de handel in deze sectoren zou de haperende wereldeconomie een belangrijke positieve impuls kunnen geven. Maar zo’n alomvattend
GATT-akkoord is pas mogelijk, zo vinden de Verenigde Staten, als de Europese Gemeenschap ook
bereid is haar landbouwpolitiek, met name op het
gebied van de marktverstorende exportsubsidies,
grondig aan te passen.
Het onderwerp van dit artikel, de zogenaamde vrijwaringsclausule, is een van de minder bekende onderwerpen in de Uruguay-ronde. Het is verder een
goed voorbeeld om aan te tonen dat met het mislukken van de landbouwonderhandelingen het liberaliseringsproces van de gehele wereldhandel enorme
schade zal worden aangedaan.

De handelsvrijwaring
De GATT bevat evenals veel andere internationale organisaties een aantal voorzieningen die het mogelijk
maken dat de deelnemende landen, indien gewenst,
hun verplichtingen laten varen, of inbreken op algemeen aanvaarde verdragsregels1. Daarbij moet in het
geval van de GATT een onderscheid worden gemaakt tussen ‘oneerlijke’ en ‘eerlijke’ handel.
Bij oneerlijke handel, dat wil zeggen wanneer bij
voorbeeld onder de kostprijs wordt aangeboden of
met subsidies de internationale concurrentiepositie

ESB 11-11-1992

wordt gewijzigd, is tegenactie toegestaan in de
vorm van anti-dumpingmaatregelen en compenserende invoerheffingen . Omdat de GATT deze vormen van selectieve importbescherming, door middel van artikel 6, onder relatief gemakkelijke
voorwaarden mogelijk maakt , hebben de VS, de
EG, Australie, en Canada te zamen tussen 1979 en
1988 maar liefst 2.200 maal van deze regeling gebruik gemaakt .
Ook als er sprake is van eerlijke handel, dus niet
be’invloed door dumping of overheidssubsidies, is
vrijwaring van de eigen handel mogelijk. De belangrijkste voorziening waarover de GATT in dat verband beschikt, is artikel 19, betreffende ‘noodactie
aangaande importen van bepaalde produkten’5.
Gedurende de jaren tachtig is gebleken dat van
deze zogenaamde safeguardsregel echter nog maar
* De auteur is verbonden aan de vakgroep economic van
de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van
Amsterdam, en de Economische Faculteit van de Vrije Universiteit. Dank aan H. Jager en W. Kanning voor suggesties
op eerdere versies. Eventuele onjuistheden blijven uiteraard geheel voor rekening van de auteur.
1. Voor de tekst van de Algemene Overeenkomst zie:
GATT, Basic instruments and selected documents (BISD),
deel 4, 1969.
2. De Engelstalige term is countervailing duties: “levied for
the purpose of offsetting any bounty or subsidy bestowed,
directly or indirectly, upon the manufactures, production
or import of any merchandise” (art. 6, lid 3(a)).
3. K. Stegemann, The international regulation of dumping:
protection made too easy, The World Economy, jg. 4, 1991,
biz. 380.

4. P.A. Messerlin, Antidumping, in: J.J. Schott (red.), Completing the Uruguay Round: a result oriented approach to
the GATT trade negotiations, Institute for International Economics, Washington DC, 1990, biz. 110-111.
5. Een uitgebreid overzicht van de uitzonderingsmogelijkheden die de GATT biedt wordt gegeven door P. Kleen,
The safeguard issue in the Uruguay Round — a comprehensive approach, The Journal of World Trade, jg. 23, 1989,
biz. 73-92.

nauwelijks gebruik wordt gemaakt. Vreemd, als men
bedenkt dat daartoe voor de (Westerse) landen toch
alle aanleiding was, vanwege bij voorbeeld: de grotere concurrentie van de ‘nieuwe industrialiserende
landen’, de wereldwijde economische malaise begin
jaren tachtig, of de overcapaciteit in mondiale industrieen, zoals staal en auto’s. Met name de Europese
Gemeenschap en de Verenigde Staten vonden de oplossing voor hun grotere behoefte aan importbescherming center in de zogenaamde vrijwillige exportrestricties (VER’s) . Daarmee werd artikel 19
buiten spel gezet, en verloor de GATT een fors deel
van haar effectiviteit. Het doel, vrijwaringsmogelijkheden toe te staan en in goede banen te leiden,
werd immers niet langer gediend.
Om deze tendens teniet te doen is een ingrijpende
aanpassing van de vrijwaringsclausule thans onderdeel van het eindvoorstel dat Arthur Dunkel de
GATT-landen eind vorig jaar heeft gedaan om de
Uruguay-ronde af te ronden . In dit artikel wordt
een korte analyse gegeven van de oorzaken en gevolgen van de ‘oude’ vrijwaringclausule en zal de
haalbaarheid van het Dunkel-voorstel worden bekritiseerd. Begonnen wordt de vrijwaring te plaatsen tegen de achtergrond van het ontstaan van de GATT.

Het ontstaan van de vrijwaringsclausule
De vorming van de Algemene Overeenkomst inzake Handel en Tarieven werd in sterke mate be’invloed door de economische malaise van de jaren
dertig. Volgens vooral de Amerikanen zou het bilaterisme van het interbellum niet alleen een belangrijke verklaring zijn voor de economische depressie, maar zelfs voor de tweede wereldoorlog. Een
liberaal na-oorlogs handelsstelsel moest een herhaling helpen voorkomen. Een belangrijke plaats
werd daarbij ingeruimd voor de meest-begunstigingsclausule, die inhoudt dat, indien landen elkaar handelsconcessies verlenen, deze tevens gelden voor alle andere deelnemende lidstaten. Dit
zogenaamde non-discriminatiebeginsel werd echter
vanaf het begin van de GATT in 1947 ondergraven
door een groot aantal uitzonderingen. De belangrijkste daarvan is wel de mogelijkheid tot het vormen van een douane-unie of vrijhandelszone .
Hierdoor kan bij voorbeeld de Europese Gemeenschap ongehinderd via haar gemeenschappelijke
buitentarief tegen niet-lidstaten discrimineren, en
kon ze de basis leggen voor de thans zo bekritiseerde gemeenschappelijke landbouwpolitiek.
De bedoeling van de uitzonderingen was een pragmatische. Alleen de mogelijkheid tot een flexibele
toepassing van de regels zou toetreding tot de
GATT van een groot aantal landen, en daarmee het
succes van de organisatie, kunnen garanderen.
Tegen die achtergrond moet ook het ontstaan van
de vrijwaringsregel worden gezien. Deze luidt in essentie, dat een lidstaat zijn verplichtingen of concessies aangaande een specifiek produkt mag opschorten als: “… door onvoorziene ontwikkelingen en als
gevolg van de verplichtingen waaraan de lidstaat
wordt blootgesteld onder de overeenkomst, een produkt in dermate gestegen hoeveelheden en onder
zulke condities wordt gei’mporteerd dat serieuze
schade wordt veroorzaakt of dreigt voor binnenlandse producenten van gelijkwaardige of direct concurrerende produkten…” .

De economische rechtvaardiging
De economische rechtvaardiging van deze regel kan
berusten op een kosten-, een opvoedings- en een
strategische motivatie.
Het kostenmotief stoelt op de gedachte dat recent
gestegen importen, ondanks hun algemene welvaartsverhogende werking, voor bepaalde groepen
in de maatschappij op korte termijn niettemin tot

ernstige schade kunnen leiden. Handelsliberalisatie
is succesvol als produktiemiddelen zich op basis
van comparatieve voordelen vrij tussen industrieen
kunnen bewegen. Dat vergt echter mobiliteit en
loonflexibiliteit, en afwezigheid daarvan, zo luidt de
redenering, leidt op de korte termijn tot overmatige
aanpassingskosten omdat niet alle produktiemiddelen al weer elders zijn ingezet. De met name daaruit
voortvloeiende werkloosheid dwingt de politick
vaak tot protectionisme.
Het tweede motief berust op het ‘infant industry’argument. Volgens deze gedachte moeten potentiele
comparatieve kostenvoordelen de kans krijgen tot
ontwikkeling te komen. Dat geldt niet alleen voor
nieuwe industrieen, maar ook voor bestaande bedrijfstakken die door plotselinge buitenlandse concurrentie tot aanpassing worden gedwongen. Door
bescherming op korte termijn zal de wereld er op
den duur op vooruit gaan doordat een betere uitbuiting van de comparatieve voordelen tot stand komt.
Protectionisme kan ten slotte ook gewenst zijn als
een industrie van strategisch belang is voor de nationale economic, of als het produkten betreft met strategische waarde voor de betrokken industrie.
De vrijwaringsclausule van artikel 19 is in al deze gevallen het aangewezen GATT-artikel dat lidstaten de
mogelijkheid biedt industrieen tijdelijk te beschermen om deze zodoende de kans te geven zich te reorganiseren en te versterken zodat de internationale
concurrentie in de toekomst kan worden weerstaan.

Voldoet artikel 19?
De vrijwaringsclausule wordt gekenmerkt door een
grote mate van dubbelzinnigheid. Wat wordt bij voorbeeld bedoeld met “onvoorziene omstandigheden”,
“serieuze schade”, of “dreiging van serieuze schade”?
Welke produkten vallen wel of niet onder “gelijkwaardig of direct concurrerende produkten”, en welke bedrijven kunnen tot “de binnenlandse producenten” worden gerekend? Allemaal kwesties die artikel
19 onbeantwoord laat, zodat het vaak onmogelijk is
te bepalen of een land wel of niet aan de verplichtingen onder artikel 19 voldoet. Tevens laat de formulering “… naar de mate en voor zo’n tijd als dat noodzakelijk is…” zoveel ruimte dat in de praktijk nagenoeg
permanente importbescherming valt te verdedigen.
6. In dit artikel worden onder VER’s voor het gemak tevens
alle aan de Voluntary export restraints’ verwante instrumenten en begrippen verstaan. De bekendste zijn: de ‘orderly market arrangements’ die doorgaans staan voor bilaterale overheidsregelingen aan zowel import- als exportzijde, en de Voluntary restraint agreements’ (arrangements),
die ook participatie van het bedrijfsleven omsluiten (zie:
M. Kostecki, Export-restraint arrangements and trade liberalization, The World Economy, jg. 10, 1987, biz. 426.
7. Directeur-Generaal van de GATT.
8. GATT, Dunkel Text, Document MTN.TNC/W/FA, 1991.
9. Artikel 24 van de Algemene Overeenkomst.
10. GATT, artikel 19, lid l(a).

Toch hebben al deze onduidelijkheden geen overmatig gebruik van de vrijwaringsclausule in de hand
gewerkt. De tendens die label 1 aangeeft is vreemd
genoeg te verklaren door de duidelijkheid die artikel 19, geloof het of niet, ook heeft te bieden.
Landen zijn namelijk bij toepassing van de vrijwaringsclausule verplicht overleg te plegen met hun

Periode

handelspartners, al was het maar orndat laatstge-

Bron: World development report 1987, label 9.1, biz. 161.

noemden op hun beurt tegenmaatregelen mogen nemen of compensatie kunnen eisen. Bovendien moet
het, naar keuze, inzetten van invoertarieven of quota’s in alle gevallen geschieden op basis van non-discriminatie; selectiviteit is uitgesloten.

Een alternatief voor artikel 19
De eisen van compensatie en vooral non-discriminatie hadden tot gevolg dat artikel 19 in de dagelijkse
praktijk in toenemende mate als te omslachtig werd
ervaren. Non-discriminerende vrijwaringsmaatregelen laten immers niet toe uitsluitend die landen en
hun bedrijven aan te pakken, die als de grote boosdoeners worden aangemerkt.
Gedurende de laatste twintig jaar heeft zich een alternatief ontwikkeld in vorm van de vrijwillige exportrestricties. Deze vorm van importbescherming, die

exporteurs zichzelf eenzijdig opleggen, overigens in
reactie op nadrukkelijk verzoek daartoe van de zijde
van een industrie of overheid van het betrokken importerende land, is veel doelmatiger omdat ze de gewenste selectiviteit tot stand brengt die artikel 19
juist verbiedt. VER’s komen thans veelvuldig voor in
bedrijfstakken als: textiel, schoeisel, staal, auto’s en
consumentenelektronica. Soms onder bedreiging
van anti-dumpingmaatregelen of compenserende invoerheffingen worden landen als Japan en Korea
“vriendelijk verzocht” de export te beperken, zodat
de Westerse concurrentie kan blijven ademhalen .
De exporteur krijgt een zekere – maar wel kleinere afzetmarkt, strijkt de hogere inkomsten van de beperking van het marktaanbod op, en kan zich nog verder verrijken door de produkten in prijs en winstmarge op te waarderen door vooral luxe-uitvoeringen
op de markt te brengen; immers aan vraag naar het
betreffende produkt ontbreekt het niet. Verzoeken
tot compensatie van de zijde van de betrokken exporteurs blijven derhalve doorgaans achterwege.
De politieke voorkeur gaat steeds meer uit naar
deze handje-klap-praktijken. Niet het minst omdat
het grote publiek, dat in de vorm van een hogere
prijs het gelag moet betalen, door het duistere karakter van deze achterkamertjeshandel, onwetend blijft.
Zelfs de GATT weet niet met zekerheid hoeveel VER’s
er precies zijn. Bekend is dat tussen najaar 1987 en
eind 1990 hun aantal is gestegen van 135 tot ten minste 284. Dat wil zeggen exclusief de meer dan 2.000
bilaterale afspraken op het gebied van kleding en textiel, die onder het Multivezelakkoord vallen12.
De GATT ziet zich duidelijk geplaatst voor een dilemma. Nu het nieuwe protectionisme hoogtij viert, is internationaal toezicht dringend gewenst. Artikel 19 is
daar in de huidige vorm niet geschikt voor. Aanpassing, in de vorm van een aanvullende ‘safeguards’
code, als een samenstel van internationale spelregels
en verhelderende definities, is dringend gewenst.
Of dit ook moet betekenen dat selectiviteit, zoals
door het Dunkel-rapport voorgesteld, tot de mogelijkheden moet gaan behoren, blijft een heet hangijzer.

ESB 11-11-1992

1949-58
1959-68
1969-78
1979-86

Tarieven (1)

13
20
15
17

Quota’s (2)

3
16
28

25

Totaal (3)

16
36
43
42

De partijen: standpunten en argumenten
De EG, en in mindere mate de VS, zijn voorstanders
van de mogelijkheid tot selectiviteit. De argumentatie is, dat het ten eerste oneerlijk is importbeperkingen aan alle aanbieders op te leggen als maar enkele van deze aanbieders ‘serieuze schade’ of
‘marktverstoring’ veroorzaken. Tevens zal door het
mogelijk maken van selectiviteit een gedeelte van
de bestaande VER’s als het ware worden gelegaliseerd en onder de GATT komen te vallen. De behoefte toevlucht te nemen tot deze z.g. ‘grijze zone’maatregelen zou derhalve verminderen, zo
redeneren de voorstanders van selectiviteit. Deze argumentatie is echter gebaseerd op een gedachte die
in tegenspraak is met de economische theorie en de
GATT-principes die ervan uitgaan dat landen met
een comparatief voordeel het recht toekomt dit
voordeel uit te spelen.
Bovendien, als een binnenlandse industrie geen
comparatief voordeel bezit, zal uitschakeling van
een buitenlandse aanbieder vaak niet genoeg zijn;
hetzelfde probleem zal zich blijven openbaren omdat landen die niet onder de VER vallen hun produkten vrij kunnen blijven aanbieden. Zo leidden selectieve acties tegen Japan op het gebied van kleding
en textiel, al snel tot de noodzaak tevens importbeperkende stappen te nemen tegen andere Zuidoostaziatische aanbieders zoals Hongkong, Taiwan en
Thailand, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in
het huidige Multivezelakkoord13.
Japan en de ontwikkelingslanden zijn daarom van
mening dat het non-discriminatiebeginsel moet blij-

ven gelden. Met name aan kleinere landen biedt
non-discriminatie de bescherming om niet door grotere landen stuk voor stuk gedwongen te worden in
te stemmen met handelsregulerende maatregelen.

Deze landen vinden dat VER’s niet indirect moeten
worden aangepakt via een afzwakking van artikel
19, maar direct via een meldingsplicht, internationaal toezicht, en nog beter, een totaal verbod1 .
Selectiviteit legaliseren houdt bovendien het gevaar
in, zo vinden zij, dat van herallocatie van produktiemiddelen weinig terechtkomt, terwijl dat juist de intentie van de vrijwaringsclausule is. Tegen dit bezwaar kan echter worden ingebracht dat, door de
tijdelijkheid goed te regelen, dat probleem kan worden tegengegaan.

11. J. Bhagwati, Protectionism, The MIT Press, Cambridge
Mass., 1988, biz. 48-53.

12. A. Murphy, The EC and the international trading system, Completing the Uruguay Round of the GAIT, Centre
for European Policy Studies, Brussel, dl. 1, 1990, biz. 32.
13. M. Wolf, Why voluntary export restraints? An historical
analysis, The World Economy, jg. 12, 1989, biz. 277.
14. C. Hamilton enj. Whalley, Safeguards, in: J.J. Schott,
Completing the Uruguay Round, Institute for International
Economics, Washington DC, 1990, biz. 84-85.

Ratio 2/3

19
44
65
60

Tabel 1. Gebruik van ta-

rieven en quota’s onder
artikel 19

Steekhoudender is een ander argument van de tegenstanders van selectiviteit, namelijk, dat door
handhaving van het non-discriminatiebeginsel, de
meest efficiente producenten verhoudingsgewijs
niet meer worden benadeeld dan de minder efficiente concurrentie. Het selectief belemmeren van de
uitvoer van de meest efficiente fabrikanten, ook als
dat tijdelijk gebeurt, komt immers in nog sterkere
mate dan al het geval is bij een non-discriminerende
toepassing van artikel 19, neer op het verwerpen
van de positieve resultaten die het liberate handels^”
systeem juist moet voortbrengen. De vraag”3ringt
zich dan op, of het kiezen voor selectiviteit wel gerechtvaardigd is.
Het antwoord hierop moet rnijns inziens positief
zijn. Zeker de voorstanders van selectiviteit stellen
zich binnen de GATT non-cooperatief op omdat artikel 19 te weinig mogelijkheden biedt flexibel op de
eisen van de praktijk in te spelen.
Een vrijwaringsclausule die selectiviteit blijft verbieden, zal de proliferatie van importbeperkende bilaterale handelsafspraken alleen maar verder in de
hand werken en is derhalve niet realistisch. Immers,
de praktijk leert dat politieke redenen overheden er
toe brengen nationale belangen te laten prevaleren
boven internationale regels en economische theorieen. Als bescherming niet binnen de GATT valt te
realiseren, dan maar erbuiten, zo redeneert men.
Wil dit laatste in geval van eerlijke handel worden

voorkomen, dan is het voorwaarde dat allereerst de
praktijkeisen van de grote handelsblokken eer
wordt aangedaan, dat wil zeggen dat de voorwaarden van artikel 19 versoepeld moeten worden.

Het Dunkel-voorstel
Het is derhalve pragmatischer de huidige legalistische aanpak van de vrijwaringsclausule, waarbij
wordt vastgehouden aan de non-discriminatieregel,
los te laten, en te kiezen voor een ‘second best’benadering, door selectiviteit onder bepaalde voorwaarden toe te staan en dat vervolgens te koppelen
aan internationaal GATT-toezicht.
Dat is ook wat het Dunkel-voorstel omvat, met dien
verstande dat selectiviteit alleen mogelijk wordt bij
het gebruik van quota’s, niet bij tarieven. Voorwaarde is onder meer, dat onder auspicien van de GATT,
met de betrokken partijen tot een akkoord wordt gekomen. Lukt dat niet, of blijkt dat onpraktisch, dan
moeten de quota’s over de betrokken buitenlandse
aanbieders worden verdeeld naar evenredigheid
van de bestaande marktaandelen. Het verstrekken
van compensatie door het importerende land, alsmede het nemen van tegenmaatregelen door het getroffen exporterende land, blijven onderdeel van de
nieuwe vrijwaringsclausule. Verder zal degressiviteit, dat wil zeggen het in de loop der jaren afbouwen van de importquota’s, ervoor moeten zorgen
dat het aanpassingsproces binnen de beschermde
binnenlandse bedrijven op gang komt.
Om nu te voorkomen dat VER’s de veilige vluchthaven blijven, zal de nieuwe code, als het aan Dunkel
ligt, ook een verbod van deze, en aanverwante maatregelen, gaan omvatten. Voor het einde van de eeuw
moeten dan alle bestaande VER’s zijn verdwenen.
Zonder dit verbod zou de nieuwe vrijwaringsclausule immers een wassen neus zijn. Het onder strenge
voorwaarden toestaan van uitzonderingen op de

non-discriminatieregel mag dan een vooruitgang
zijn; het draagt dezelfde bezwaren tegen gebruik ervan in zich als de huidige regeling. Een vrijwaringsmogelijkheid die selectiviteit koppelt aan compensatie en tegenmaatregelen, biedt op zichzelf geen
alternatief voor de vrijwillige handelsrestricties.

Kritiek
Mocht het lukken het inmiddels bereikte principeakkoord gebaseerd op het Dunkel-voorstel ongewijzigd om te zetten in een voor alle partijen acceptabele vrijwaringsclausule, dan zou dat een spectaculaire stap voorwaarts zijn in de bestrijding van de
non-tarifaire belemmeringen. Het gevaar is echter

ree’el dat de strenge voorwaarden waarin het huidige principe-akkoord voorziet, tegen het licht van
nog te verlenen concessies op andere gebieden in
de Uruguay-ronde, te veel van het goede zullen zijn
voor de voorstanders van selectiviteit.
Om dat te voorkomen lijkt het mij zinniger in zo’n
geval meer toe te geven aan de voorstanders van selectiviteit. Wat is er mis mee om landen, die aan de
GATT weten aan te tonen dat tijdelijke bescherming
gerechtvaardigd is, dit selectief toe te staan. Maar
dan zonder overleg met de getroffen exporteur(s),

zonder dat compensatie hoeft te worden gegeven,
of dat tegenmaatregelen dreigen te worden genomen. Koppel aan deze tolerantie wel voorwaarden
als: een maximum periode van vijf jaar , en het ontnemen van het recht gedurende bij voorbeeld minimaal tien jaar voor de betreffende sector opnieuw
een beroep op de vrijwaringsclausule te doen.
Houd compensatie en de mogelijke tegenmaatregelen achter de hand ingeval het importbeperkende
land zich onverhoopt niet aan de afspraken houdt.
Op deze manier kan soepel en relatief snel handelsprotectie worden verkregen, terwijl internationaal
GATT-toezicht is verzekerd.
Uit deze tolerantie vloeit echter voort dat het verbeteren van de doorzichtigheid van de terminologie
van artikel 19 een voorwaarde wordt. In de huidige
opzet voorziet het Dunkel-voorstel daar mijns inziens te weinig in. Zo wordt bij voorbeeld ‘serieuze
schade’ wel gedefinieerd, maar de definitie1 : “a significant overall impairment in the position of a domestic industry” roept vervolgens alleen maar vragen op over wat dan ‘significant overall’ is. Het zou
beter zijn, het legaliseren van VER’s gepaard te laten
gaan met een ondubbelzinnige wetgeving, hoe
moeilijk die ook te realiseren valt. Immers, toevlucht tot artikel 19 nieuwe stijl zal openbare controle en toezicht door een GATT-commissie impliceren. Dat kan alleen effectief als de achterliggende
regelgeving duidelijkheid weet te scheppen.
Als er sprake is van eenduidige regelgeving die het
landen mogelijk maakt ‘marktverstoringen’ tijdelijk
tegen te gaan, zonder dat tegenmaatregelen dreigen
of compensatie moet worden gegeven, dan zal artikel 19 weer de rol kunnen spelen die het is bedoeld
te vervullen, namelijk: het versterken van het GATTsysteem en het bijdragen aan de voortgang van het
multilaterale handelsoverleg.

Vervolg op biz. 1100
15. Het Dunkel-rapport stelt acht jaar als maximum.
16. Dunkel Text, biz. M.3.

en de arbeidswet. Door de interpretatie van het begrip ‘de in aanmerking komende arbeid’ is ongeschiktheid in veel gevallen niet zozeer een kenmerk
van de persoon, maar van het werk zelf.
Ten slotte is interpretatie van de zinsnede “inclusief
de reis naar en van het werk” rijp voor heroverweging, omdat men het woon-werkverkeer moeilijk als
obligaat ‘risque social’ kan zien.

Voorstellen tot aanpassing van de ziektewet
• definieer ‘in aanmerking komende arbeid’ als “de
afgesproken arbeid die op het programma staat,
c.q. aan de orde is en voor zolang men die moet
doen”;
• spreek voortaan pas van ongeschiktheid bij meer

Alle deze aanpassingsvoorstellen hebben tot doel
om het beoordelingssysteem logischer te maken.
Daarnaast wordt beoogd arbeidsongeschiktheid juridisch te herdefinieren tot vooral een persoonsgebonden beschrijving van de gezondheidstoestand
en -risico’s in relatie tot werk. Dit sluit beter aan op
de manier waarop het publiek arbeidsongeschiktheid beleeft, namelijk als persoonskenmerk. Bovendien levert het een hanteerbaarder selectiecriterium
op voor de sociaal-medische beoordeling. In theorie
mag dan ook een volume-effect verwacht worden.
Het sociaal-medische belang van deze kwalitatieve
drempelcorrectie is enerzijds preventie van paradoxale gezondheidsschade bij personen met een
hoog arbeidsethos. Een adequater selectiecriterium

dan bij voorbeeld 20% verlies van de economi-

houdt immers ook een rehabilitatie in van de status

sche loonwaarde van de zieke werknemer;
• beperk de ‘inclusief alles’-regel tot een duur van
bij voorbeeld drie maanden. Na deze periode
moet worden beoordeeld of er sprake is van ongeschiktheid voor hetzelfde werk bij een andere,
vergelijkbare werkgever;
• kenmerken van ‘de in aanmerking komende arbeid’ die niet alleen voor de betrokken werkne-

van het arbeidsongeschikt zijn (voor deze groep).
Anderzijds werpt deze correctie een dam op tegen
pogingen de ziektewet te gebruiken om sociaal-medisch riskant werk via afkoop in stand te houden en
leidt deze tot adequatere preventiestrategie.

mer, maar voor de meerderheid van de bevolking

als te ongezond kunnen worden beschouwd en
werkeisen die voor bijna iedereen onhaalbaar
zijn, worden voortaan niet meer beschouwd als
elementen binnen het begrip ‘in aanmerking komende arbeid’. Hetzelfde geldt voor kenmerken

die de grenzen van de wettelijke ARBO-voorschriften en de arbeidswetbepalingen overschrijden.
• ‘in aanmerking komende arbeid’ zou voortaan
moeten worden ge’interpreteerd als exclusief de
reis naar en van het werk. Dit voorstel heeft geen
hoge prioriteit, maar heeft meer een ‘hygienisch’
belang. Het woon-werkverkeer is immers een discutabel ‘risque social’.

Vervolg van biz. 1096
Conclusie
Op het eerste gezicht is de geloofwaardigheid van
de GATT niet echt gediend met een artikel dat indruist tegen de letter en geest van het belangrijkste

GATT-principe. Toch heeft de gedachte om als het
ware via de legalisering van VER’s een beroep op artikel 19 aantrekkelijker te maken, zijn bekoring. Activiteiten die thans buiten de greep van de GATT blij-

ven, worden namelijk niet alleen legaal, maar ook
controleerbaar. De huidige wildgroei aan protectionisme buiten de Algemene Overeenkomst zou daarmee een halt worden toegeroepen.
Uiteraard houdt deze ‘second best’-benadering geen
garantie in dat andere protectionistische maatregelen ter vervanging van de VER’s zullen worden aangegrepen. De GATT biedt immers op andere gronden, onder andere via het anti-dumpingartikel,
nogal wat mogelijkheden de buitenlandse concurrentie buiten de deur te houden. Dat het dan wel
om oneerlijke handel dient te gaan, doet er in de
praktijk niet veel toe. Dubbelzinnigheden in het betreffende artikel hebben ertoe geleid dat importeren-

Conclusie
Sociaal-medische factoren dreigen over het hoofd
gezien te worden als belangrijke verklarende variabelen voor de huidige ‘epidemic’ van arbeidsongeschiktheid. Sociaal-economische theorieen trekken
de verkeerde conclusies wat betreft het aandeel van
sociaal-medische factoren in het volumeprobleem.
Dit onbevoegd uitoefenen van de sociale geneeskunde vormt een obstakel op de weg naar adequate
oplossingen voor het volumeprobleem.
Er zijn belangrijke sociaal-medische motieven om
de laagdrempeligheid van het uitkeringsregime te
bestrijden. De beoordelingsregels van de ziektewet
rond het begrip ‘de in aanmerking komende arbeid’,
dienen in dat licht te worden aangescherpt.

Charles van der Vring

de landen nagenoeg straffeloos eerlijke handel als
oneerlijk kunnen bestempelen, en doodleuk ten onrechte anti-dumpingmaatregelen en compenserende
invoerheffingen kunnen toepassen. Wanneer artikel
19 wordt aangevuld met een gedragscode, zal het
uiteindelijke succes van deze maatregel derhalve
mede worden bepaald door het resultaat in de werkgroepen van de Uruguay-ronde die een grondig herziene subsidie- en een anti-dumpingcode voorstaan.
Voorkomen dient te worden dat eerlijke handel
wordt belemmerd door voorzieningen die daarvoor
niet zijn bestemd. Dat recht dient voorbehouden
aan artikel 19.
Maar zoals in de inleiding opgemerkt: of de GATT
op gebied van de handelsvrijwaring weer een effectieve norm voor de wereldhandel wordt, hangt er in
de eerste plaats van af of de politick ook de landbouwhorde weet te nemen. Een reis van duizenden
mijlen, begint nog steeds met een enkele stap!

Gert Plug

Auteur