Internationale joint ventures;
een empirische analyse
P.K. Jagersma enj. Bell4
H
et aangaan van Internationale joint ventures is een belangrijk strategisch
middel dat ondernemingen ten dienste staat om bun marktpositie te verstevigen
of bun activiteitengebied te verbreden. Ook kunnen Internationale joint ventures
bedoeld zijn om risico’s te spreiden. Uit onderzoek naar Internationale joint
ventures van Nederlandse ondernemingen blijkt dat bet vooral de grote
multinationals zijn die van dit middel gebruik maken. Daarbij kiest men meestal
voor samenwerking met slechts een partner en een gelijke financiele inbreng.
Internationale expansie staat vandaag de dag bij
veel ondernemingen hoog op de agenda. Een van
de manieren waarop de internationale expansie
vorm kan krijgen is het aangaan van internationale
‘joint ventures’. Dit artikel brengt in kaart in welke
mate Nederlandse multinationale ondernemingen in
de jaren 1985-1989 internationale joint ventures zijn
aangegaan en welke motieven daarbij een rol hebben gespeeld. Onder multinationale ondernemingen verstaan we ondernemingen die buiten het moederland (dat is het land waar het hoofdkantoor is
gevestigd) eigen vestigingen hebben of wel door
middel van export buitenlandse markten bewerken .
Dat wij dit onderzoek naar internationale joint ventures zijn begonnen, heeft drie achtergronden. Ten
eerste zijn wij van mening dat samenwerking tussen
ondernemingen (bij voorbeeld in de vorm van een
internationale joint venture) in de theorievorming
ten onrechte vaak slechts als een randverschijnsel
wordt beschouwd. Niettemin zijn wij van mening
dat rivaliteit en concentratie de kern vormen van
het economische mededingingsproces op markten .
Ten tweede zijn wij van mening dat veel ondernemingen zich nog steeds niet bewust lijken te zijn
van de mogelijkheden die samenwerking biedt.
Doordat men de eigen manier van concurreren in
een gegeven produkt/geografische markt als superieur beschouwt, ziet men de overeenkomstige dan
wel complementaire produktieve vaardigheden van
andere ondernemingen over het hoofd. Daarmee
kan een onderneming belangrijke bouwstenen voor
het creeren van een potentieel concurrentievoordeel mislopen .
Ten slotte vloeit dit onderzoek voort uit de behoefte
het verschijnsel ‘internationale interorganisatorische
samenwerking’ empirische invulling te geven. Daarmee kan tegenwicht worden geboden aan de soms
overdreven euforie die dit verschijnsel oproept.
In het verdere verloop van het artikel geven wij
eerst aan wat wij onder internationale joint ventures
verstaan, vanuit welke invalshoeken wij het verschijnsel bestudeerd hebben en hoe het onderzoek
gv ;;i v
‘ jiSjBB
is uitgevoerd. Daarna worden de resultaten gepresenteerd en enkele conclusies getrokken.
Begripsomschrijving
Voor internationale samenwerking tussen ondernemingen bestaat een veelheid van termen en interpretaties. Dit varieert van strategische allianties, ‘alliances’,
‘joint ventures’, ‘cooperative agreements’, ‘cooperative arrangements’, coalities tot aan strategische ‘partnerships’ toe. Opvallend is dat er in de literatuur weinig aandacht aan het onderwerp wordt besteed .
Wij omschrijven een internationale joint venture als
een “internationaal samenwerkingsverband tussen
twee of meer van oorsprong onafhankelijke ondernemingen, die een (im-)materiele complementaire of
overeenkomstige produktiefactor inbrengen in een
zelfstandig functionerende eenheid”. De participerende ondernemingen hoeven qua omzet en marktaandeel niet noodzakelijkerwijs aan elkaar gewaagd te
zijn (er is met andere woorden geen ‘symmetrie-vereiste’). Ze delen in het kapitaal van de afzonderlijke
entiteit, en doen dit op grond van een contractueel
vastgelegde overeenkomst die nadrukkelijk niet tijdelijk van aard is. Dit ten einde een internationale joint
venture te onderscheiden van een internationaal consortium, dat wel tijdelijk van opzet is.
* De auteurs zijn beiden werkzaam bij de sectie Organisatie van de Onderneming van de vakgroep Bedrijfseconomie aan de Katholieke Universiteit Brabant.
1. Zie ook P.K. Jagersma, Horizontale internationale expansie van de ondernemingsscope: het waarom, Maandblad
voor Accountancy en Bedrijfseconomie, jg. 65, nr. 9, September 1991, biz. 399-407.
2. Zie H.W. de Jong, Dynamische markttheorie, Stenfert
Kroese, 1985.
3. Anderen zijn een mening toegedaan die diametraal op
de onze staat. Zo doet M.E. Porter in een artikel in NRC
Handelsblad (.4 juli 1990) samenwerking tussen ondernemingen af als een optie die het potentieel van ondernemingen zou beperken.
4. Zie P.K. Jagersma, De strategic en structuur van Nederlandse multinationale ondernemingen, Charlotte Heijmanns Publishers, Groningen, 1992.
Invalshoeken
Een Internationale joint venture kan vanuit verschillende invalshoeken bestudeerd worden. De volgende invalshoeken zijn onder de loep genomen :
• aard van de doelstellingen van de internationale
joint venture (produkt- en/of procesdoelstellingen; bij het laatste valt te denken aan het opdoen
van vaardigheid of het verkrijgen van kennis);
• het offensieve of defensieve karakter van de internationale joint venture;
• de richting van de internationale joint venture (horizontaal, verticaal of diagonaal);
• motieven om internationale joint ventures tot
stand te brengen (risicoreductie, markttoegang of
efficientievoordelen);
• de financiele participate van de deelnemende partijen (minder dan 50 procent, 50/50 of meer dan
50 procent);
• het aantal partijen dat bij de internationale joint
venture betrokken is;
• het land van vestiging van het hoofdkantoor van
de internationale joint venture (zowel binnenland
als buitenland als werelddeel);
• het onderdeel van de waardeketen waarop de internationale joint venture zich beweegt (ontwik-
zoeksvereisten voldeden werden stuksgewijs onder
de loep genomen waarna ze aan de hand van de bovenvermelde criteria werden ingedeeld.
Resultaten
Aantal 1985-1989
Dat er sprake is van een explosieve toename van
het aantal internationale joint ventures, zoals diverse onderzoekers beweren, is bezijden de waarheid7.
Het onderzoek wijst eerder in een tegengestelde
richting. Waren er in 1985 en 1986 nog ongeveer 25
internationale joint ventures per jaar, in 1987 daalde
dit aantal tot de helft en in 1988 valt wederom een
daling waar te nemen. In 1989 lijkt het aantal internationale joint ventures zich weer te herstellen. Ten
opzichte van 1988 is de stijging zelfs ongeveer 50%
(zie figuur 1).
Figuur 1. Aantal tot stand gekomen internationale
joint ventures in de periode 1985-1989, n = 80
keling, produktie en/of marketing);
• het aantal internationale joint ventures aangegaan
door een beperkt aantal grote Nederlandse multinationale ondernemingen;
• de mate waarin de partner(s) lokaal of multinationaal van signatuur is (zijn).
Onderzoeksopzet
Produkt/procesdoelstelling
Met bovenstaande invalshoeken als uitgangspunt
zijn gedurende de periode 1985 tot en met 1989 alle
internationale joint ventures onderzocht:
• waarbij ten minste een Nederlandse onderneming
betrokken was ‘
• waarover genoeg informatie vergaard kon worden;
• die in deze periode tot stand gekomen zijn (in
plaats van alleen aangekondigd).
Nederlandse multinational ondernemingen blijken
zelden (5%) internationale joint ventures op te zetten die alleen gericht zijn op het leren van een vaardigheid of het verkrijgen van kennis (de procesdimensie). Het voortbrengen van een produkt of
dienst (de produktdimensie) is, al dan niet in combinatie met het leren in en van een relatie, de overheersende gedachtengang achter internationale
joint ventures (zie figuur 2).
De optiek was steeds vanuit de Nederlandse onderneming. Indien er sprake was van twee Nederlandse
ondernemingen, werd alleen de grootste van de ondernemingen in het onderzoek opgenomen.
De indeling van joint ventures naar bepaalde ken-
merken werd bepaald aan de hand van het begrippenpaar latent-manifest, waarbij de manifeste kenmerken doorslaggevend waren. Ter illustratie:
indien bij een internationale joint venture procesdoelstellingen latent aanwezig waren en produktdoelstellingen manifest, dan werd de desbetreffende internationale joint venture ingedeeld in de
categoric waarin de totstandkoming van de joint
venture ingegeven was door produktdoelstellingen.
Bij twee indelingen konden alle kenmerken tegelijkertijd actueel zijn. Dit was het geval bij de indeling
naar doelstelling (produkt- en/of procesdoelstellingen) en naar plaats in de waardeketen (ontwikkelen, produceren en/of verkopen).
De data omtrent de internationale joint ventures zijn
vergaard door het bestuderen van alle internationale
samenwerkingsverbanden zoals die gedocumenteerd
waren in Het Financieele Dagblad in de periode januari 1985 tot en met december 1989. De tachtig internationale joint ventures die uiteindelijk aan de onder-
ESB 4-11-1992
Figuur 2. De 80 tot stand gebracbte internationale
joint ventures; produkt en/of procesdoelstelling
so
1985
1986
4O
1987
1988
sssss 1989
3O
2O
10
O
Produkt
Proces
Produkt^-proces
5. Deze invalshoeken zijn in uitgebreide vorm beschreven
in: J. Bell en P.K. Jagersma, Internationale joint ventures,
Research Memorandum, Department of Economics, Tilburg University, maart 1992, biz. 1-39.
6. In de meeste gevallen betreft het Nederlandse beursnv’s, maar soms ook niet op de beurs genoteerde grotere
ondernemingen.
7. Zie bij voorbeeld K.R. Harrigan, Joint ventures and competitive strategy, Strategic Management Journal, jg. 9,
1988, biz. 141-158.
Daarmee verschillen Internationale joint ventures
kers9. Nieuwe activiteiten werden zelden ontplooid
die zijn opgezet door ‘Westerse’ multinationale on-
door middel van verticale of diagonale internationale joint ventures, dat wil zeggen met ondernemingen die werkzaam zijn in een andere sector of op
dernemingen van internationale joint ventures opgezet door ‘Oosterse’ multinationale ondernemingen.
Staat in ‘het Westen’ de produktdimensie centraal, in
‘het Oosten’ richt men zich met name op de proces-
een ander niveau van de bedrijfskolom, zie figuur 4.
Dit is te wijten aan de onbekendheid van multinationale ondernemingen met die ‘nieuwe’ activiteiten.
dimensie8. De verklaring hiervoor moet voornamelijk in de verschillende nationale culturen worden
gezocht. Westerse multinationale ondernemingen
Motieven
zijn meer gericht op het realiseren van korte-termijn-
Het meest genoemde specifieke motief voor het aan-
doelstellingen (onder meer winstgevendheid), terwijl Oosterse multinationale ondernemingen meer
zijn gericht op het realiseren van lange-termijndoel-
gaan van een internationale joint venture is het verkrijgen van toegang tot een markt (ruim 60%). Beide
andere motiveringen (risicoreductie en efficiency-
stellingen (marktaandeel). De procesdimensie (waarbij ‘het leren’ centraal staat) biedt een verklaring
voordelen) houden elkaar nagenoeg in evenwicht.
Opvallend is dat in de meest recente jaren van het
voor het (lange-termijn) streven naar marktaandeel.
onderzoek vrijwel geen enkel ander motief dan
markttoegang te onderkennen is (figuur 5).
Offensief/defensief
Niet alle internationale joint ventures zijn crop gericht om op directe wijze de concurrentiepositie van
de betrokken Nederlandse onderneming te be’invloe-
Figuur 5.
den (offensief karakter); een klein deel van de internationale joint ventures (20%) is namelijk defensief
van aard (figuur 3).
Figuur 3.
7O
Riaicoreduetie
6O
Markttoegang Bfftdency-voordelen
SO
4O
Niet zelden vormen internationale joint ventures het
geijkte medium om tegemoet te komen aan ‘local
30
20
content’-vereisten van nationale en regionale over-
10
heden van het gastland in casu. Dit geldt vooral
voor de internationale joint ventures in het Verre
Oosten.
O
Offensieve internationale joint ventures intensiveren
Financiele participatie
de internationale concurrentiestrijd, bij voorbeeld
De financiele inbreng is in ruim de helft van de geval-
door het bundelen van vaardigheden, waardoor de
positie ten opzichte van een derde partij versterkt
wordt. Defensieve internationale joint ventures be-
len gelijk verdeeld over beide partners (figuur 6).
ogen daarentegen de internationale concurrentiestrijd te matigen, bij voorbeeld door concurrenten
uit de markt te nemen. Ook kunnen defensieve internationale joint ventures het resultaat zijn van activiteiten (dwang) van gastoverheden.
Figuur 6.
so
4O
30
20
Richting
Ruim 75% van het aantal internationale joint ventures is opgezet met een (potentiele) concurrent, ter-
wijl slechts in 8% van de gevallen een internationale
joint venture werd aangegaan met de intentie een
quasi-integratie te realiseren. Deze constatering
strookt met de bevindingen van andere onderzoeFiguur 4.
7O
1O
O
<50%
5O%
De Nederlandse partner heeft in ruim 25% van het
aantal internationale joint ventures genoegen moeten
nemen met een financieel minderheidsbelang. Uit het
onderzoek blijkt evenwel dat de Nederlandse partner
meer invloed krijgt, daar steeds minder vaak een minderheidsbelang en relatief steeds vaker een meerder-
60
50
4O
8. Zie bij voorbeeld G. Hamel, Y.L. Doz en C.K. Prahalad,
30
Collaborate with your competitor- and win, Harvard Business Review, januari/februari 1989, biz. 133-139.
9. Zie M. Hergert en D. Morris, Trends in international col-
2O
1O
laborative agreements, in: F.J. Contractor en P. Lorange
O
Horizorxtaal
Diagonaal
(red.), Cooperative strategies in international business,
Lexington Books, Lexington, 1988, biz. 99-109.
heidsbelang wordt genomen in de Internationale joint
venture10. De financiele participatie zegt echter niet
alles over de feitelijke zeggenschapsverhouding. Ook
in het geval een partner een minderheidsaandeel
heeft, kan deze de meeste zeggenschap hebben, bij
voorbeeld vanwege de inbreng van essentiele activa.
Redenen voor de veelgekozen 50/50-relatie zijn (i)
‘gewoonte’, (ii) een dergelijke verdeling straalt ver-
trouwen uit naar de partner,11
Aantal partners
Samenwerking door middel van internationale joint
ventures blijkt voornamelijk met maar een andere
onderneming te geschieden (figuur 7).
landse multinationale ondernemingen reeds in vol-
doende mate aanwezig zijn in deze regio, of dat andere toetredingsvormen (bij voorbeeld het zelf opzetten van een vestiging) geprefereerd worden.
Mislukkingen van eerdere internationale joint ventures zouden hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Hierover is geen informatie bekend.
Internationale joint ventures met Oosteuropese landen komen pas sinds kort een enkele keer voor;
wellicht zullen er in de toekomst meer internationale joint ventures met ondernemingen in deze landen
tot stand komen.
Waardeketen
Nederlandse ondernemingen blijken vooral een
voorkeur te hebben voor internationale joint ventures gericht op de gezamenlijke produktie van een
produkt of dienst (ruim 35%). Interessant is de tendens dat samenwerking op bepaalde deelaspecten
zich uitbreidt in de richting van meer integrate samenwerking. In plaats van samenwerking op het ge-
bied van de ontwikkeling, produktie of marketing
van een produkt of een dienst, wordt de combinatie
van deze drie opeenvolgende activiteiten alsmede
de combinatie van produktie en marketing steeds
belangrijker (figuur 9).
In bijna 85% van de gevallen zijn slechts twee partners betrokken bij de relatie. Dit resultaat wordt ook
Figuur 9.
door eerder onderzoek bevestigd12. Multi-partnerrelaties zijn vanwege coordinatieproblemen in een internationale context extra moeilijk te realiseren.
Locatie
Internationale joint ventures met minimaal een Nederlandse multinationale onderneming als partner
blijken vooral in Nederland of in het Verre Oosten
gesitueerd te zijn (samen 60%), zie figuur 8.
Figuur 8.
Ontw.
Prod.
Maxfc.
O*P
P-»Nf O*P-t-M
De samenwerking in een internationale joint venture lijkt daarmee steeds meer activiteiten te omvat-
30
ten; de relatie wordt hechter van karakter. Partners
worden hierdoor steeds afhankelijker van de relatie
en van elkaar. Deze groeiende wederzijdse afhankelijkheid zal in de meeste gevallen opportunistisch
gedrag van een van de partners kunnen ontmoedigen of zelfs voorkomen, en uit dien hoofde de stabiliteit van de internationale joint venture ten goede
Ned.
EG
NT-Am. V.O. Z.Ain. Afr. O.Eur.
kunnen komen13.
lets minder belangrijke vestigingsregio’s zijn de overige landen van de Europese Gemeenschap en de
VS. Er is in de onderzochte periode geen enkele internationale joint venture opgezet die gesitueerd
was in Engeland. Dit wil echter niet zeggen dat er
geen internationale joint venture is aangegaan met
een Engelse partner. Voorbeelden hiervan zijn de internationale joint venture tussen Shell en ICI (1985)
en een internationale joint venture tussen Philips en
General Electric Company (1987).
Tegen de verwachting in blijkt het aantal internationale joint ventures opgezet door Nederlandse multinationale ondernemingen in het Verre Oosten sterk
af te nemen. De verwachting was daarbij vooral ge-
baseerd op de gewenste aanwezigheid in groeimarkten. Deze sterke daling kan betekenen dat Neder-
ESB 4-11-1992
10. Ondernemingen ervaren de financiele participatie ogen-
schijnlijk als belangrijke strategische informatie, daar deze
verdeling regelmatig niet te achterhalen bleek uit het Het
Financieele Dagblad. Het napluizen van additionele bronnen (onder meer jaarverslagen en telefonische navraag) elimineerde dit probleem grotendeels. Op slechts een financiele participatie na bleken alle financiele participaties te
achterhalen.
11. Zie J. Bleeke en D. Ernst, The way to win cross-border
alliances, Harvard Business Review, november/december
1991, biz. 127-135.
12. Zie bij voorbeeld J.M. Hoekman, The role of the joint
venture in the strategy of corporations, proefschrift, UvA,
1984; M. Hergert en D. Morris, op.cit., 1988.
13. Zie P.J. Buckley en M. Casson, A theory of cooperation
in international business, biz. 31-54, in F.J. Contractor en P.
Lorange (red.), op.cit., 1988.
Meest actieve Nederlandse ondernemingen
Uit het onderzoek blijkt overduidelijk dat niet alle
le joint ventures defensief van aard, horizontaal
Nederlandse ondernemingen even veel internationale joint ventures aangaan. Het blijkt dat er in de periode 1985 tot en met 1989 slechts vier Nederlandse
ondernemingen zijn geweest, die meer dan vier Internationale joint ventures hebben opgezet. Deze
vier ondernemingen, actief in bedrijfstakken die gekenmerkt worden door een hoge technologische intensiteit, waren betrokken bij ruim 53% van het totale aantal internationale joint ventures in die periode.
Een uitschieter binnen dit onderzoek was Philips,
ciency-voordelen, en sterk produktiegericht. Bovendien kwamen in 1987 relatief veel financiele minderheidsparticipaties voor. Deze karakteristieken
wijzen op een terughoudende opstelling van Nederlandse multinationale ondernemingen bij het tot
stand brengen van internationale joint ventures. Opvallend is dat er in 1988, ondanks een lager aantal
internationale joint ventures, weinig tot niets meer
te merken is van zo’n voorzichtige opstelling. Internationale joint ventures zijn in 1988 (en deze trend
zet ook door in 1989) juist relatief meer offensief,
vaker gericht op verkrijging van markttoegang, sterk
dat in de periode van onderzoek maar liefst 25 internationale joint ventures heeft opgezet (ruim 30%,
zie figuur 10) . Indien Philips buiten dit onderzoek
zou worden gelaten, zouden de resultaten waarschijnlijk aanzienlijk wijzigen.
Figuur 1O.
30
gericht, gemotiveerd door het realiseren van effi-
produktie- en marketinggericht en vaker meerderheidsparticipaties dan in de voorgaande jaren.
Een duidelijke verklaring voor de terughoudende
opstelling van Nederlandse multinationale ondernemingen in 1987 ontbreekt. Wellicht speelde de
beurskrach in oktober van dat jaar een rol. Ondernemingen hebben mogelijk geanticipeerd op de toenemende onzekerheid, en op de komst van een re-
cessie. Het uitblijven van een echte recessie en de
gebleken veerkracht bij het opvangen van de consequenties van de beurskrach, zijn mogelijke verklarin-
gen voor de welhaast tegenovergestelde opstelling
Philips
Akzo
DSM
Shell
in de jaren nadien.
In hoeverre het geschetste patroon in de jaren negentig zal doorzetten is op basis van het onderzochte materiaal niet te zeggen. Mogelijke verklaringen
Soort partner
voor de sterke daling van het aantal internationale
Nederlandse ondernemingen kiezen voor het opzetten van een internationale joint venture in bijna drie-
joint ventures na 1987 zijn:
• verzadigingseffecten; geleidelijk aan is het verschijnsel internationale joint venture voldoende
kwart van de gevallen een multinationale onderneming als partner (figuur 11).
bekend geworden;
• de keerzijde van internationale joint ventures (bij
voorbeeld zeggenschapsproblemen en coordinatieproblemen) zijn beter bekend geworden;
• Nederlandse multinationale ondernemingen zijn
minder bereidwillig om hun strategische samenwerkingsrelaties via de pers (i.e. Het Financieele
Dagblad) openbaar te maken15.
Lokale partner NOMOt-Iokale partner
Verklaringen hiervoor zijn:
• multinationale ondernemingen ‘hebben meer te
bieden’ (zoals financiele middelen, kennis, ‘marktmacht’, enzovoort);
• er is minder druk van gast-overheden op buitenlandse ondernemingen om samenwerkingsver-
banden aan te gaan met locale ondernemingen,
vanwege liberalisering van het toelatingsbeleid jegens die buitenlandse ondernemingen.
Slot
Niet alle internationale joint ventures zullen een
schot in de roos zijn. Op deze plaats is geen aandacht geschonken aan het succes of echec van internationale joint ventures. Naar aanleiding van dit
onderzoek willen wij echter benadrukken dat interorganisatorische samenwerking niet langer moet
worden beschouwd als een perifeer verschijnsel,
maar als een belangrijk instrument in de strategic
van ondernemingen.
Pieter Jagersma
John Bell
Conclusies
Wat het aangaan van internationale joint ventures
betreft was 1987 een opmerkelijk jaar. Zo was er in
dat jaar naast de gesignaleerde daling van het aantal
internationale joint ventures eveneens sprake van
een toenemende voorzichtigheid ten aanzien van
het aangaan van internationale joint ventures. In
1987 bleken, in vergelijking met de voorgaande jaren 1985 en 1986, namelijk relatief veel internationa-
14. In de loop van de beschouwde periode was overigens
een sterke daling waar te nemen van het aantal internationale joint ventures dat Philips is aangegaan.)
15. Navraag bij Het Financieele Dagbladleerde dat er geen
beleidswijziging is opgetreden bij de redactie ten aanzien
van het opnemen van infbrmatie over internationale joint
ventures en andere strategische samenwerkingsrelaties.