Ga direct naar de content

De vut: uitbreiden of afschaffen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 8 1992

Arbeid

De vut:
uitbreiden of
afschaffen?
De bestaande vut-regelingen staan
steeds meer ter discussie. De auteur
gaat in op de argumenten voor en tegen afscbaffing van de vut en verhoging van de vut-leeftijd. Hij concludeert dat gezien de ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt volledige afschaffing van de vut ongewenst is en pleit
voor uitbreiding van de huidige vut
met deeltijd-vut als korte-termijnmaatregel die vervolgens verhoging
van de vut-leeftijd mogelijk maakt,
en voor integratie met het pensioensysteem tot flexibele pensionering als
oplossing voor de langere termijn.

Terugblik
De eerste experimenter! met vrijwillig vervroegde uittreding (vut)
vonden in Nederland plaats in 19761977 in het onderwijs, de bouwnijverheid, de metaalindustrie en bij de
havenbedrijven in Rotterdam en Amsterdam. Na deze experimentele fase
werd het vervroegd uittreden een
vast onderdeel van het arbeidsvoorwaardenoverleg, zowel in de marktals in de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid. Het
doel van de vut is tweeledig: het bevorderen van werkgelegenheid voor
jongeren en het bevorderen van het
welzijn van oudere werknemers. De
diverse vut-regelingen zijn in beginsel van tijdelijke aard. De meeste vutregelingen voldoen aan de volgende
kenmerken: de gemiddelde uittreedleeftijd ligt op 60 jaar; de deelnemer
moet gedurende tien jaar in de betreffende bedrijfstak of onderneming
gewerkt hebben; de uitkering bedraagt 75 of 80% van het laatstgenoten brutoloon; de uitkering is welvaartsvast; inkomsten uit arbeid
worden in mindering gebracht op de
vut-uitkering of kunnen zelfs tot gevolg hebben dat de uitkering geheel
wordt ingetrokken; de financiering
geschiedt via een omslagstelsel.
Het aantal vut-deelnemers is in de jaren 1983-1990 bijna verdrievoudigd.
Eind 1990 waren ruim 119.000 mensen met vut. Een relatief groot deel

van het totale aantal vut-deelnemers
is afkomstig uit de overheidssector.
De groei van het gemiddelde bestand in de afgelopen jaren is vooral
het gevolg geweest van de opeenvolgende verlagingen van de vut-gerechtigde leeftijd. In de periode
1983-1990 is de gemiddelde leeftijd
afgenomen met 1,7 jaar, van 61,5 tot
59,8 jaar. Daarnaast heeft de toename van het aantal regelingen tot de
groei bijgedragen. Op dit moment
geldt voor in totaal bijna 3,7 miljoen
werknemers een of andere collectieve vut-regeling (driekwart van de totale actieve afhankelijke beroepsbevolking). De populariteit van de vut
is mede te danken aan de relatief
kleine inkomensachteruitgang. Bovendien speelt het vrijwillige karakter van de regeling een rol, zodat
stigmatisering die uitgaat van andere
uitkeringsregelingen zoals WAO en
WW minder is. Door het toegenomen gebruik zijn de kosten van de
vut gestegen. De gemiddelde vutpremie is verhoogd van 1,8% van de
loonsom eind 1983 tot 2,8% eind
1989. Tussen bedrijfstakken bestaan
er evenwel grote verschillen in premiehoogte, varierend van 0,2 tot
7,3%. De werknemerspremie is in dezelfde periode verhoogd van gemiddeld 0,4 tot gemiddeld 0,7%. De
werkgeverskosten van de vut-regelingen in procenten van de totale
loonsom namen toe van 1,0% in
1983 tot 1,4% in 19891.

Kosten en baten
In de praktijk is de vut vaak en met
succes gebruikt om personeel te laten afvloeien en het personeelsbestand te verjongen. De vut is echter
als instrument voor personeelsbeleid
relatief inflexibel. Nu reeds doen
zich hierdoor in bepaalde deelmarkten problemen voor bij het aantrekken van nieuw personeel. De
bestaande knelpunten in de personeelsvoorziening worden als gevolg
van de vut versterkt. Bovendien
dreigt de vut onbetaalbaar te worden onder invloed van demografische ontwikkelingen. Als belangrijkste nadelen van de vut zien bedrijven vooral het eerder verdwijnen
van kennis en ervaring uit het bedrijf, de verhoging van de personeelskosten en problemen ten aanzien van de personeelsplanning2.
Met name door werkgevers wordt
op dit moment gepleit voor afschaffing van de vut. Uitbreiding van de
bestaande vut-regelingen is voor de
werkgevers onbespreekbaar. De vakbeweging daarentegen beschouwt

de vut nog steeds als een uitstekend
werkgelegenheidsinstrument om de
doorstroom en instroom van mensen
binnen de bedrijven te bevorderen.
Zij pleit voor handhaving en zelfs uitbouw van de huidige vut-regelingen.
De werkloosheid in Nederland stabiliseert zich op een hoog niveau.
Wordt de werkloosheidsbestrijding
serieus genomen dan dient de vut
niet te worden afgeschaft. Bovendien is de vut voorlopig nog betaalbaar. De beroepsbevolking neemt
nog steeds toe tot na 2000 en er is
een aanzienlijke werkgelegenheidsgroei noodzakelijk om deze groei op
te vangen en de werkloosheid te verminderen. Een herverdeling van de
beschikbare werkgelegenheid blijft
tot dan wenselijk. De vut kan hier
een bijdrage leveren. Dit pleit voor
handhaving van de bestaande vut-regelingen. Tegenover de vut-lasten
staat bovendien een aantal (kosten-)
compensaties . Op de eerste plaats
is de herbezetting in de periode
1984-1987 twee derde geweest. Het
niet vervullen van een deel van de
opengevallen plaatsen kan duiden
op een efficiency-winst (op microniveau). In de tweede plaats nemen
jongeren vaak de plaats in van de uitgetreden ouderen tegen een lager
loon en met een hogere produktiviteit. Bovendien als de jongeren werkloos blijven moet er een uitkering
worden gedaan.
In Nederland bestaan diverse mogelijkheden vervroegd uit het arbeidsproces te treden. Naast de vut is dit
onder meer de WAO. Met name voor
oudere, minder produktief geworden werknemers blijkt het aantrekkelijk te zijn de WAO te gebruiken als
een verkapte afvloeiingsregeling. Bij
de beoordeling van de vut dient dus
eveneens de invloed op de WAO in
beschouwing te worden genomen.
De toetreding tot de WAO zal zeker
toenemen ingeval er geen vut meer
zal zijn in de leeftijdsklasse 60-65
jaar. Onder invloed van de vergrijzing van de Nederlandse beroepsbevolking en de verwachte grotere
deelname van vrouwen aan het arbeidsproces zal het aantal arbeidson1. Ministerie van Sociale Zaken en Werk-

gelegenheid, Vervroegde uittreding in
cao ‘s, Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden, Den Haag, 1990.
2. D.B.J. van Koningsveld, Vut, nu en
straks, Van Gorcum, Assen/Maastricht,
1988.
3. PJ. Bezemer, Pensioen, vut en flexibele
pensionering in financieel en sociaal-economisch perspectief, ESB, 1 november

1988, biz. 1031-1034.

geschikten voorlopig blijven stijgen.
Deze tendens wordt dus versterkt
wanneer de mogelijkheid van de vut
wordt beperkt.

Deeltijd-vut
Gezien de vergrijzing en ontgroening van de beroepsbevolking zal
een verhoging van de arbeidsmarktparticipatievoet van oudere werknemers op termijn noodzaak zijn. Te
meer daar de arbeidsmarktparticipatie van zowel mannen als vrouwen
in de leeftijd 55-64 jaar in Nederland, ten opzichte van andere Europese landen, bijzonder laag is. De
lage participatiegraad van mannen
in de leeftijd 55-64 jaar wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de
bestaande grote aantallen oudere
WAO-ers en vutters. In 1989 maakte
ruim de helft (55%) van de oudere
werknemers (55+) die hun werkkring verlieten, gebruik van de vut;
en 32% verliet de werkkring om overige redenen. Dit laatste betreft vooral arbeidsongeschiktheid; vertrek
naar een andere baan komt in deze
leeftijdsgroep nog sporadisch voor.
Slechts 13% werkte door tot de pensioengerechtigde leeftijd .
Vaak wordt er van uitgegaan dat
deeltijdarbeid de omvang van het
aantal gewerkte uren vermindert en
derhalve het effectieve arbeidsaanbod. Zo is De Kam tegenstander van
experimenten met deeltijd-vut, bij
voorbeeld voor werknemers vanaf
55 jaar, daar dit tot verkorting van
het actieve leven van werknemers
zou leiden. Hij is van mening dat de
vut in de loop van de jaren negentig
dient te worden afgeschaft. Om toestroom tot de WAO te voorkomen
stelt De Kam een verhoging van de
toetredingsdrempel voor . Een verschuiving naar andere uitkeringsloketten of informele arbeid zal het gevolg zijn.
De totale omvang van het arbeidsaanbod wordt gevormd door het produkt van het aantal werkzame personen, het aantal gewerkte uren en het
aantal gewerkte jaren. Het kan dus
zeer wel zo zijn dat de uitbreiding
van het volume van deeltijdarbeid
aan werknemers de materiele voorwaarden biedt om te participeren in
het arbeidsproces en/of meer jaren
danger) te werken. In dat geval zal
het netto-effect van deeltijdarbeid
op het arbeidsaanbod positief zijn.
Deeltijdarbeid kan een deel van de
verborgen werkloosheid zichtbaar
maken.
Herder heb ik in dit blad gepleit voor
een nationaal wettelijk deeltijd-vut-

ESB 8-1-1991

schema in de vorm van een raamwet . Deeltijd-vut heeft als voordeel
dat de beroepsbelasting van de ouderen vroegtijdig vermindert, waardoor een bijdrage wordt geleverd
aan het voorkomen van de overbelasting van oudere werknemers. Het
biedt oudere werknemers de mogelijkheid hun baan te behouden. De
ervaring met deeltijd-vut in Europa
toont aan dat hiermee het ziekteverzuim kan worden verminderd en de
groei van het aantal volledige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
kan worden beperkt.
Deeltijd-vut kan worden gebruikt
om produktiviteits- en investeringsverliezen als gevolg van het vertrek
van oudere werknemers te voorkomen. De belasting van werknemers
en de kans op arbeidsongeschiktheid is niet het grootst in de laatste
jaren van het werkende leven maar
daarvoor. Dit pleit niet voor afschaffing, maar uitbreiding aan de voorkant van de bestaande vut-regelingen. Recente berekeningen voor
Nederland tonen inderdaad aan dat
deeltijd-vut het WAO-risico aanzienlijk kan verminderen7. Niet alleen
leidt dit tot aanzienlijke besparingen
op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, het betekent tevens dat de arbeidsmarktparticipatie van oudere
werknemers, en daarmee de verhouding actieven-inactieven kan worden vergroot. Er treedt een netto besparing op. Bovendien treden er
aanzienlijke produktiviteitswinsten
op als gevolg van deeltijdarbeid.
Ook hierdoor wordt het draagvlak
voor de financiering van de vut verbreed. De introductie van deeltijdvut maakt langer werken mogelijk.
In dat geval kan de mogelijkheid
van volledige vut worden uitgesteld
met een of enkele jaren. De netto besparing zal dan nog groter zijn.

Flexibele pensionering
Na de eeuwwisseling wordt een verhoging van de arbeidsmarktparticipatie van oudere werknemers noodzaak. Het combineren van deeltijdvut en gedeeltelijke pensionering tot
een systeem van geleidelijke uittreding biedt hiertoe naar mijn oordeel
de materiele zowel als financiele
voorwaarde. De vergrijzing en ontgroening zullen tot aanzielijke vutpremiestijgingen leiden en dus tot
een aanzienlijke toename van de
arbeidskosten. Meer ruimte voor financiering via kapitaaldekking is gewenst, met als einddoel de vutgelden onder te brengen in een
systeem van flexibele pensionering.

Binnen het systeem van flexibele
pensionering kan de uitkering afhankelijk worden gesteld van de diensttijd, waardoor een prikkel tot langer
werken ontstaat.
Deze stapsgewijze invoering van geleidelijke uittreding is een anticiperende maatregel die er toe kan bijdragen de personeelsproblemen op
bedrijfsniveau gedurende de jaren
negentig en daarna beter te beheersen. Gaan we er van uit dat de planning, invoering en evaluatie van een
dergelijk model enige jaren vergt,
dan is het wenselijk dit reeds nu in
te voeren. Met name de geleidelijke
late fase is van belang in het kader
van de vergrijzing en ontgroening.
Een systeem van geleidelijke, stapsgewijze overgang naar de pensioensituatie is zowel bij hoge werkloosheid als bij een krappe arbeidsmarkt
van gelijk belang. De hoge mate van
flexibiliteit maakt veranderingen mogelijk in relatie tot de arbeidsmarktsituatie, zonder dat verdere aanpassingen nodig zijn in de algemene
wetgeving of via onderhandelingen
tussen sociale partners. Een dergelijk systeem voorziet dus in een belangrijke voorwaarde: dat het kan
gelden als een permanente oplossing.
Geleidelijke uittreding uit het arbeidsproces kan een bijdrage leveren aan het oplossen van het dilemma tussen werkloosheidsbestrijding
op korte termijn en de vergroting
van het arbeidsaanbod en de verbetering in de financierbaarheid van de
uittreedregelingen op langere termijn. Hiermee wordt niet alleen een
bijdrage geleverd aan de realisatie
van een betere allocatie, maar eveneens aan een rechtvaardiger verdeling van arbeid en inkomen.

Lei Delsen
De auteur is verbonden aan de vakgroep
Toegepaste Economic, Faculteit der Beleidswetenschappen, Katholieke Universiteit Nijmegen.

4. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rapportage arbeidsmarkt,
DenHaag, 1991.
5. C.A. de Kam, Een onbetaalde rekening,
Intermediate 16 juni 1989, biz. 15-19;
Ontwikkelingen in de sociale zekerheid,
ESB, 30 oktober 1991, biz. 1089-1093.
6. L. Delsen, Deeltijd-vut-regelingen in
Europa, ESB, 20 September 1989, biz. 924926.
7. L.J.M. Aarts en P.R. de Jong, Preventie
van arbeidsongeschiktheid, ESB, 8 mei

1991, biz. 472-476.

47

Auteur