Ga direct naar de content

Aan het werk!

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 9 1991

Aan het werk!
Het vooruitzicht voor het kabinet-Lubbers/Kok is er
sinds de Miljoenennota niet beter op geworden. Nu
de tussenbalans moet worden opgemaakt blijken de
waarschuwingen over de financiele situatie van de
overheid terecht. Het kabinet heeft zich vastgelegd
op beperking van het financieringstekort en stabilisatie van de collectieve-lastendruk. Het ziet zich gesteld voor de taak te investeren in infrastructuur en
milieu en wenst een parallelle inkomensontwikkeling in markt- en collectieve sector te bewerkstelligen. Het hanteren van de kaasschaaf is nauwelijks
meer mogelijk, omdat hierdoor enerzijds steeds
meer noodzakelijke voorzieningen worden aangetast, terwijl anderzijds belangrijke oorzaken van de
opwaartse druk op de collectieve lasten en het financieringstekort niet worden weggenomen.
Een van de belangrijkste oorzaken van de budgettaire problemen is de geringe arbeidsparticipatie. Het
in internationale vergelijking lage aantal werkenden
ten opzichte van het aantal uitkeringsgerechtigden
leidt tot een hoge collectieve-lastendruk die een opwaartse druk op de bruto lonen veroorzaakt. De
hoge bruto-loonkosten betekenen dat slechts mensen met een hoge arbeidsproduktiviteit voor een betaalde baan in aanmerking komen. Het grote aantal
uitkeringsgerechtigden maakt dus een hoge arbeidsproduktiviteit van de wel werkenden noodzakelijk.
Minder produktieven worden daardoor uit het arbeidsproces gestoten. Dit leidt tot een vicieuze cirkel, waarin uitstoot uit het arbeidsproces en verhoging van de collectieve lasten elkaars oorzaak en
gevolg zijn. Ondertussen wordt hoogproduktieve arbeid steeds schaarser, hetgeen verklaart waarom
werkloosheid en schaarste aan arbeid in bepaalde
sectoren naast elkaar bestaan.
Doorbreking van deze vicieuze cirkel is van cruciaal
belang voor het oplossen van de dilemma’s waar
het kabinet zich voor gesteld ziet. Na jaren van gefilosofeer over de te lage arbeidsparticipatie in Nederland zijn het opmaken van de tussenbalans en het
van start gaan van de nieuwe tripartiete arbeidsvoorzieningsorganisatie (CBA/RBA’s) het moment om
daadwerkelijk barrieres weg te nemen die de toetreding tot de arbeidsmarkt belemmeren en barrieres
op te werpen om een al te gemakkelijke uitstoot
naar WAO/AAW, (R)WW of vut tegen te gaan. Niet
voor niets verschijnt daarom deze week een lijvig
rapport van de’Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid waarin de raad een fors aantal ingrijpende maatregelen aanbeveelt om de geringe
deelname aan betaalde arbeid te lijf te gaan .
Voor de WRR staat voorop dat werk belangrijker is
dan inkomen; het inkomen kan weer volgen als de
participatie stijgt. Niet alleen uit bovengenoemd financieel-economisch oogpunt, maar ook als beleidsmatig antwoord op individualisering, de wens tot
het opbouwen van een zelfstandig bestaan en de rol
die arbeid speelt als middel tot maatschappelijke integratie en zelfverwezenlijking. Om de mobiliteit op
de arbeidsmarkt te bevorderen, beveelt de raad aan
de loonkosten meer te differentieren. Een verlaging

ESB 9-1-1991

van het minimumloon is een noodzakelijke voorwaarde om weer arbeidskansen te creeren voor laaggeschoolde werknemers. Voldoende is dit echter
niet. Een activerend arbeidsmarktbeleid is nodig om
mensen daadwerkelijk in het arbeidsproces te reintegreren. Dit betekent een sluitende aanpak waarbij
alle inactieven die daartoe in staat zijn scholing dan
wel de kans op het opdoen van werkervaring krijgen aangeboden. Ouderschapsverlof, regelmatige
her- en bijscholing en eventueel aangepast of minder intensief werk moeten uitstoot uit het arbeidsproces van vooral oudere werknemers voorkomen.
Door een substantiele stijging van de capaciteit voor
kinderopvang en door afschaffing van de belastingfaciliteiten voor kostwinners worden belemmeringen voor vrouwen om te gaan werken weggenomen. De arbeidsongeschiktheidsproblematiek
vereist een effectievere aanpak dan door werkgevers en werknemers in het laatste najaarsoverleg is
overeengekomen. “(…) maatregelen dienen een omslag te bewerkstelligen in de wijze waarop betrokkenen (…) met de arbeidsomgeschiktheidsregelingen
omgaan” .
De voorgestelde maatregelen, mits in samenhang genomen, kunnen volgens de WRR het arbeidsaanbod
in de jaren negentig met 750.000 personen vergroten. De groei van de werkgelegenheid kan hierbij
aansluiten, zeker als de toenemende participatie
een gunstige uitwerking heeft op de economie door
substitutieprocessen en koopkrachteffecten. Met
een dergelijke groei van de participatie kan aan de
bovengeschetste vicieuze cirkel een einde worden
gemaakt. Of het zover komt, zal afhangen van de bereidwilligheid en daadkracht van (organisaties van)
werkgevers, werknemers en overheid. In de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening hebben
zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid gekregen
voor het oplossen van deze problemen. Maken zij
deze verantwoordelijkheid voor een participatiebevorderend beleid waar, of laten zij individuele belangen en verworvenheden prevaleren? Op korte termijn is het makkelijker en aantrekkelijker om het
loongebouw te laten zoals het is en brengen werkervaring, wederkerende scholing en kinderopvang
slechts extra kosten met zich mee voor individuele
werkgevers. De huidige toestand van de overheidsfinancien, de hoogte van de collectieve-lastendruk en
het grote aantal inactieven, die door dezelfde sociale partners als onwenselijk worden beschouwd, laten echter zien dat een dergelijke kortzichtige houding niet langer aanvaardbaar is.
D.E. Ernste

1. WRR, Een werkendperspectief; arbeidsparticipatie in de
jaren ’90, Rapporten aan de regering, nr. 38, Den Haag,
1991.
2. Op. cit., biz. 389, 390.

33

Auteur