De actualiteit van de
convergentietheorie
De convergentietheorie werd in de jaren zestig ontwikkeld door professor J. Tinbergen.
De bedoeling was om een analyse en interpretatie te geven van de ontwikkelingen in de
sociaal-economische stelsels van Oost en West. De convergentietheorie heeft een
analytische en een normatieve kant. In het licht van de ontwikkelingen in Oost-Europa
en de Sovjetunie bespreekt de auteur de actualiteit van de convergentietheorie.
DR. J. KOL*
In 1980 werd professor Tinbergen uitgenodigd om na
twintig iaar de balans op te maken van de convergentietheorie . Hij concludeerde dat de convergentietheorie
praktisch oninteressant was geworden. Immers de uitwisseling van argumenten was bijna geheel terzijde geschoven door een militaire confrontatie. Ter handhaving van de
eigen invloedssfeer was het Oostblok tot militair ingrijpen
overgegaan; in het Westen lag eveneens de nadruk op een
sterke bewapening. Onder dergelijke omstandigheden,
concludeerde Tinbergen, is een wetenschappelijke discussie over verbeteringen in de bestaande typen van sociaaleconomische orde irrelevant. Nu, tien jaar later, zijn de
omstandigheden gewijzigd2. De betekenis die aan militaire
kracht worden gehecht, is verminderd. Separatisme in de
Baltische staten wordt vooralsnog met economische middelen bestreden; Oost en West komen wapenvermindering
overeen. Indien de landen in Midden- en Oost-Europa de
mogelijkheid wordt geboden om het sociaal-economische
stelsel naar eigen inzicht te bepalen, neemt de betekenis
van een wetenschappelijke discussie daarover weer toe.
De convergentietheorie; analytische versie
In 1961 verscheen de eerste publikatie over de convergentietheorie van de hand van professor Tinbergen3. Dit was
de tijd van de koude oorlog. De sociaal-economische stelsels
van Oost en West stonden vijandig tegenover elkaar; over
en weer was men overtuigd van de juistheid en superioriteit
van de eigen ideologic4. Met zijn publikatie beoogde Tinbergen de discussie op een wetenschappelijk niveau te brengen
en deze niet vanuit een ideologische stellingname te voeren5. Als belangrijkste verschillen in de sociaal-economische
systemen van Oost en West noemt Tinbergen:
– de omvang van de publieke sector;
– de mate van beslissingsvrijheid van ondernemingen
over de produktie;
– de mate waarin ontwikkelingen in de economie worden
gepland;
– de mate waarin prijzen gebonden zijn.
Deze verschillen werden in de ideologische stellingname van de jaren zestig sterk benadrukt. Daarbij werd
ESB 10-10-1990
tevens de indruk gewekt, dat beide systemen hecht verankerd waren en onveranderlijk zouden zijn. In de realiteit
echter waren beide systemen in beweging.
In de centraal geleide economieen was men teruggekomen op de aanvankelijke mening dat voor management,
geld en rente geen functie was weggelegd in de sociaaleconomische orde. Er was een verschuiving te constateren
in de visie op de voordelen van buitenlandse handel. Het
principe van autarkic was verlaten en de wens tot het
handhaven van handelsevenwicht op bilateraal niveau verschoof in de richting van multilateralisme6.
Thans zijn in de Sovjetunie en elders in het Oostblok
hervormingen in uitvoering en in voorbereiding7:
– herinvoering en versterking van de particuliere sector;
– vermindering van de betekenis van planning;
– meer vrijheid bij de vaststelling van prijzen;
– meer openheid naar de wereldmarkt.
* De auteur is verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Dit artikel is een bijgewerkte versie van een voordracht op de
ECOZOEK-dag op 18 mei 1990 bij de Rijksuniversiteit Groningen.
1. J. Tinbergen, De convergentietheorie; balans na 20 jaar, Civis
Mundi, jg. 19, nr. 6, 1980, biz. 234-237.
2. J. Tinbergen, Ideologische harmonisatie tussen Oost en West?,
ESB, 6 december 1989, biz. 1203.
3. J. Tinbergen, Do communist and free economies show a
converging pattern?, Soviet Studies, vol. XII, nr. 4, 1961, biz.
333-341.
4. Tinbergen, op.cit., 1961, wijst in dit verband op de benamingen
voor de sociaal-economische systemen in Oost en West. Deze
worden in de westerse terminologie respectievelijk omschreven
als ‘communistisch en Vrij’ doch in het Oosten als ‘socialistiscn’
en ‘kapitalistisch’.
5. Het belang van een wetenschappelijke discussie in plaats van
een ideologische stellingname werd nog eens expliciet besproken
in J. Tinbergen, Ideology and coexistence, Review of International
Affairs, vol. XX, nr. 470, 1969, biz. 1-2.
6. J. Tinbergen, The evolution in communist views on international
trade, World Justice, vol. VI, nr. 1., 1964, biz. 5-8.
7. Zie bij voorbeeld: P.A. Boot, Economische hervormingen en
economised beleid in de Sovjetunie en Oost-Europa, Internationale Spectator, jg. 44, nr. 1, januari 1990, biz. 17-25; A. Aganbegyan,
The challenge: economics of perestroika, Hutchinson, Londen,
1988; J. Groenewegen, M. Korchemkin, R. van derSteen, Hervormingen in de Sovjetunie, £36, 17 januari 1990, biz. 56-59 en het
themanummer ‘Oost-Europa’, ESB, 11/18 april 1990. Uiteraard
wordt verschillend gedacht over de mate waarin de hervormingen
effectief zullen zijn.
939
Ook de westerse sociaal-economische stelsels zijn niet
statisch maar blijken onderhevig te zijn aan veranderingen:
– de taken en de omvang van de overheidssector zijn in
de loop van de tijd toegenomen;
– de vrije concurrentie kan door de overheid worden beperkt, terwijl eveneens de vorming van monopolies soms
wordttegengegaan;
– vaststelling van prijzen, bij voorbeeld in de landbouw en
in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt;
– protectionisme.
Geconstateerd kan derhalve worden dat de sociaal-economische stelsels van Oost en West niet statisch zijn maar
veranderen. Tinbergen concludeerde dat deze veranderingen overwegend een naar elkaar toe gerichte beweging
van beide systemen inhouden: convergentie.
De convergentietheorie heeft vervolgens nadere uitwerkingen gekregen8. De aangebrachte verfijningen maakten
het bij voorbeeld aannemelijk, dat de sociaal-economische
stelsels in Oost en West, ofschoon in het algemeen naar
elkaar toe bewegend, niet na enige tijd identiek behoeven
te worden9. De meest wenselijke sociaal-economische
orde kan dus naar tijd, plaats en omstandigheden verschillen. Deze theoretische mogelijkheid wordt thans in de
realiteit ook geboden door de toegenomen vrijheid in OostEuropa; in principe is een staalkaart van alternatieve stelsels denkbaar. Dit leidt tot het normatieve vraagstuk van
de keuze van een meest wenselijke sociaal-economische
orde.
De convergentietheorie; normatieve versie
Het vraagstuk van de optimale sociaal-economische
orde is ongetwijfeld het kernstuk van de convergentietheorie. Om optimaal te zijn, dient een sociaal-economische
orde allereerst een samenstel van instellingen te vormen,
waarvan de gezamenlijke werking leidt tot de maximaal
bereikbare welvaart. Dit is een criterium van doelmatigheid.
Daarnaast spelen andere elementen een rol bij de vormgeving van de optimale orde, zoals bij voorbeeld de inkomensverdeling .
De nagestreefde veranderingen in Oost en West geven
wel aan dat zulk een optimum nog niet is bereikt. Het zou
voorts een misverstand zijn om te menen dat het optimum
een compromis is tussen de bestaande stelsels. Veeleer
gaat het om een synthese: daarbij worden elementen uit
bestaande stelsels geselecteerd en gecombineerd als elementen van een optimale orde11.
Daarnaast zal de optimale orde elementen dienen te
bevatten die thans nog in geen der bestaande sociaal-economische stelsels voorhanden zijn. Als voorbeeld kan worden gegeven de inkomensverdeling, die als onderdeel van
het optimale stelsel, nieuwe vormen van belastingen eist.
Door het opdoen en verwerken van ervaringen met de
genoemde synthese en de toevoeging van nieuwe elementen, kan gaandeweg een samenstel van instituties ontstaan, waarvan de gezamenlijke werking de optimale orde
naderbij brengt. Daarbij is het aannemelijk, dat de optimale
organisatie van een economie zal verschillen naar land,
naar tijd en naar andere omstandigheden. Een blauwdruk
van de optimale sociaal-economische orde is dan ook niet
voorhanden.
Toch zijn wel enige richtlijnen te geven; deze kunnen bij
voorbeeld worden ontleend aan de theorie van de optimale
orde12. Binnen deze theorie komen onder meer aan de
orde de vraagstukken van de mate van centralisatie van
beslissingen bij bestuur en produktie, van de vereiste mate
van regulering van markten en van de gewenste omvang
van de publieke sector.
940
In het algemeen heeft decentralisatie van beslissingen
de voorkeur; het impliceert meer betrokkenheid en vrijheid
bij het nemen van beslissingen en vergt in het algemeen
relatief geringe kosten. Niettemin kan decentrale besluitvorming inefficient zijn; het leidt tot chaos indien ieder
individu zou kunnen besluiten links of rechts van de weg te
gaan rijden, terwijl schade ook optreedt indien een land
sterk vervuilende activiteiten in stand houdt, omdat een
rivier de overlast bij andere landen doet terechtkomen. In
deze en soortgelijke gevallen is het niveau van besluitvorming te laag; ter vermijding van externe effecten dient de
besluitvorming meer centraal plaats te vinden13.
De mate, waarin de marktwerking dient te worden gereguleerd is afhankelijk van de graad van instabiliteit van de
betreffende markt. De markten voor landbouwprodukten
kunnen als voorbeeld worden genoemd, met name vanwege de lage elasticiteiten van vraag en aanbod van deze
produkten14. Indien echter veranderingen in prijzen en
hoeveelheden binnen redelijke tijd leiden tot een nieuw
stabiel evenwicht, functioneert het systeem van de vrije
markt bevredigend.
De gewenste omvang van de publieke sector zal niet in
alle omstandigheden dezelfde zijn; onder meer speelt het
niveau van ontwikkeling van de economie een rol. In het
algemeen zal de overheid die activiteiten ter hand dienen
te nemen, die gekenmerkt worden door belangrijke externe
effecten en niet door de private sector worden ondernomen, omdat zij niet gemakkelijk op basis van het winstprincipe zijn uit te voeren. Het gaat hierbij om de produktie van
publieke goederen, zoals de rechtsorde, defensie en bepaalde vormen van onderwijs en gezondheidszorg; voorts
om investeringen in de infrastructuur, zoals de aanleg van
wegen en havens, en de voorzieningen van energie, water
en sommige middelen van transport.
Aanbevelingen en ervaringen
Voor het slagen van economische hervormingen in de
Sovjetunie is onlangs door Balassa een aantal voorwaarden beschreven15. Naast het terugdringen van het vraagoverschot op macroniveau, worden voorts een aantal aanbevelingen voor het microniveau gegeven.
De belangrijkste aanbeveling betreft de werking van het
prijsmechanisme. In de Sovjetunie worden prijzen centraal
vastgesteld16. Het vaststellen van prijzen, die voor elk
produkt vraag en aanbod in evenwicht brengen kan onmogelijk centraal gebeuren. Daartoe zou een zo grote hoe8. De belangrijkste bijdrage wellicht is J. van der Doel, Konvergentie en evolutie, Van Gorcum & Co., Assen, 1971.
9. Het wiskundige convergentiebegrip houdt dat overigens ook
niet in; J. Tinbergen, De convergentietheorie: antikritiek, in: /Wens
en keuze, Opstellen aangeboden aan Prof. dr. S. Korteweg ter
gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, Amsterdam, 1972.
10. J. Tinbergen, Production, income and welfare, the search for
an optimal social order, Wheatsheaf Books Ltd., 1985.
11. J. Tinbergen, Was spricht fur die Konvergenztheorie?, Wirtschaftswoche, 23 december 1970, nr. 52; J. Tinbergen, op.cit.,
1972.
12. J. Tinbergen, The theory of the optimum regime, in: L.H.
Klaassen, L.M. Koyck en H.J. Witteveen (red.), Jan Tinbergen.
Selected papers, North-Holland, Amsterdam, 1959.
13. Externe effecten kunnen ook positief zijn. Coordinate tussen
landen van hun stimuleringsbeleid zou de gemeenschappelijke
werking kunnen versterken; J. Tinbergen, International economic
integration, Elsevier, Amsterdam, 1965 (tweede herziene druk).
14. J. Tinbergen, Moeten alle markten vrij zijn?, ESB, 19 September 1990, biz. 855.
15. Bela Balassa, The conditions for success of Perestroika,
Global Economic Policy, jg. 1, nr. 1, 1989, biz. 25-30.
16. Daarbij worden in het algemeen een consumentenprijs en een
producentenprijs vastgesteld. De producentenprijzen weerspiegelen de consumentenvraag gewoonlijk onvoldoende.
veelheid informatie moeten worden verzameld, datdeze bij
het beschikbaar komen reeds verouderd zou zijn. Een
goed werkend prijssysteem vereist derhalve prijsstelling op
een gedecentraliseerd niveau. Daarbij dient niet zozeer
aan overheidsinstanties te worden gedacht maar aan het
bedrijfsleven.
In de huidige Sovjetunie zijn de ondernemingen daartoe
echter veelal onvoldoende geschikt, omdat zij een zo groot
mogelijke produktie als doelstelling hebben. Aangezien
hierbij kostenoverwegingen een geringe rol spelen, wordt
aan de doelmatigheid onvoldoende aandacht besteed. Dit
kan sterk verbeteren indien ondernemingen zich laten leiden door winstmaximering en de beloningsstructuur daarmee in overeenstemming wordt gebracht.
Winstmaximering en doelmatigheid gaan in het algemeen slechts samen in geval van concurrentie; bij monopolie- of oligopolievorming kan het leiden tot hoge prijzen en
verlies van doelmatigheid. Samenvattend, een concurrerend bedrijfsleven, het beginsel van winstmaximalisatie en
decentrale prijsvorming zijn in hun onderlinge samenhang
nodig voor een efficient marktevenwicht.
De Economische Commissie voor Europa heeft onlangs
een beschrijving gegeven van de mogelijke technische en
financiele hulp, die vanuit het Westen gegeven kan worden
ter ondersteuning van het proces van hervormingen in
Oost-Europa17. Met name voor Hongarije en Polen worden
hervormingsmaatregelen besproken op het terrein van internationale handel en het internationale betalingsverkeer
Als uitvloeisel van de vergadering van de G7-landen in
Parijs in juli 1989 werd aan de Commissie van de EG
verzocht om de coordinate te verzorgen bij de Westerse hulp
voor de economische hervormingen in Hongarije en Polen.
In dit verband heeft de Commissie een serie studies doen
uitvoeren betreffende de noodzakelijk geachte hervormingen opterreinen van privatisering, belastingen en subsidies,
handelsliberalisatie en industriele herstructurering1 .
In de genoemde studies wordt het noodzakelijke hervormingsproces in Oost-Europa beschreven als een overgang
van een planeconomie naar een vrije-markteconomie.
Deze route moge omgeven zijn met moeilijkheden die de
voortgang belemmeren, de indruk wordt gewekt, dat het
uiteindelijke doel niet twijfelachtig kan zijn.
Een meer genuanceerd standpunt wordt ingenomen in
een recente studie van de Group of Thirty over de toekomstmogelijkheden van het herstructureringsproces in de
Sovjetunie19. Bepleit wordt, dat bij de overgang van ondernemingen van een systeem van produktiemaximering naar
de doelstelling van winstmaximalisatie een onderscheid
wordt gemaakt naar bedrijven, die voor de toepassing van
winstmaximering geschikt zijn, en activiteiten, die weliswaar geen winst maken maar belangrijke positieve externe
effecten hebben. Met name in verband met de toekomstige
groei in de Sovjetunie worden hierbij de voorbeelden van
activiteiten op de gebieden van onderwijs en onderzoek
genoemd. Ook activiteiten ter bescherming van het milieu
kunnen belangrijke externe voordelen hebben en daarbij
voor subsidising door de overheid in aanmerking komen.
Meer in het algemeen wordt de wenselijkheid van overheidssubsidies genoemd voor de produktie van goederen
en diensten, die weliswaar een geringe private winstgevendheid heeft maar belangrijke positieve externe effecten
met zich brengt. Ook in het Westen worden dergelijke
vormen van subsidising toegepast.
In de studie van de Group of Thirty wordt voorts gewezen
op het belang van een analyse van mogelijke parallellen
tussen de noodzakelijke hervormingen in de Sovjetunie en
de ervaringen in het Westen bij de overgang naar een
markteconomie in de 18e en 19e eeuw. Toentertijd werd de
macht van monarchen ingeperkt om de marktkrachten
meer ruimte te geven. Geleidelijk aan nam de invloed van
de overheid op het economisch proces weertoe, vooral bij
ESB 10-10-1990
het arbeidsmarktbeleid en de milieuwetgeving. Recent is
er weer een tendens in het Westen waar te nemen waarbij
overheidstaken worden gedereguleerd en geprivatiseerd.
Met name in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde
Staten wordt een nieuw evenwicht gezocht tussen marktwerking en overheidsingrijpen.
Meer in het algemeen wordt geconcludeerd dat de balans
tussen marktkrachten aan de ene kant en centrale planning
anderzijds moeilijk is te handhaven zowel in Oost als in West
en voorts moet worden hervonden in een continu proces van
aanpassingen en het opdoen van ervaringen.
Deze zienswijze in de studie van de Group of Thirty komt
overeen met de convergentietheorie, die, zoals beschreven, bij de keuze van de optimale economische orde een
evenwicht nastreeft tussen marktkrachten en marktregulering op basis van analyse en ervaring.
Tinbergen meent dan ook dat na de recente Europese
ontwikkelingen de convergentietheorie weer actueel is geworden en verwacht dat de Oosteuropese landen niet
zozeer terug zullen keren naar het kapitalisme maar zullen
neigen naar een democratisch socialisme, een orde die lijkt
op de Zweedse20.
Samenvatting
De convergentietheorie werd ontwikkeld in de jaren zestig toen een toestand van confrontatie bestond tussen
Oost- en Westblok. Deze confrontatie kwam onder meer
tot uiting in de beschrijving van verschillen tussen Oost en
West wat betreft de sociaal-economische orde in termen
van onveranderlijke (en superieure) beginselen. De convergentietheorie beschreef deze verschillen eveneens,
maar op analytische wijze, terwijl voorts werd aangetoond,
dat sociaal- economische stelsels niet statisch zijn maar
voortdurend veranderingen en aanpassingen ondergaan.
Dit leidt vervolgens tot het vraagstuk van de optimale
economische orde. Dit is het onderwerp van de convergentietheorie in haar normatieve versie. De optimale orde
wordt gevormd door een samenstel van instellingen waarvan de gezamenlijke werking leidt tot de maximaal bereikbare welvaart. Naast dit criterium van doelmatigheid spelen
vraagstukken van verdeling een rol.
Blijkens de nagestreefde veranderingen in de sociaaleconomische systemen in Oost en West is een optimum
nog niet bereikt. Het gaat om het samenstellen van een
synthese van geschikt bevonden elementen in bestaande
systemen en nieuw te ontwerpen elementen; door het
opdoen van ervaring kan gaandeweg een optimale orde
worden benaderd. Ook deze is evenwel waarschijnlijk niet
onveranderlijk maar tijd- en plaatsgebonden.
J. Kol
17. Economic Commission for Europe, Economic Bulletin for
Europe, vol. 41, Geneva, 1989. A. J. Wolters onderstreept, dat hulp
aan Oost-Europa door West-Europa in een lange termijn perspectief in beiderzijds belang is; ESB, 31 januari 1990.
18. Commissie van de EG, Economic transformation in Hungary
and Poland, European Economy, nr. 43, Brussel, 1990.
19. J.P. Hardt en S.N. Heslin, Perestroika: a sustainable process
for change, Group of Thirty, New York, 1989. Ook L. van der Geest
wijst op het gevaar van een sterke adoratie van de vrije markt: in
de westerse democratieen zijn in de loop der tijd juist aanzienlijke
beperkingen op de vrije-marktwerking aangebracht; ESB, 11 april
1990
20. Het Parool, 2 december 1989; de actuele betekenis van de
convergentiegedachte wordt voorts genoemd in O. Bogomolov,
Commentary by Hardt en Heslin, op.cit., 1989; en in RW. Rutten,
De betekenis van Tinbergen en Zijlstra voor de ontwikkeling van
de economische wetenschap en het economisch beleid in Nederland van na de 2e wereldoorlog, Ministerie van Economische
Zaken, Den Haag, 1989.
941