Koninkrijkspartners
Jaarlijks geeft Nederland ongeveer
/ 300 miljoen aan de Antillen, waarvan
25% aan Aruba en 75% aan de Nederlandse Antillen. Zoals bekend was het
beleid gericht op onafhankelijkheid,
voor Aruba in 1996. Op de Antillen waren allerlei discussies gaande, over een
status aparte (voor Aruba, voor St.
Maarten en voor Curacao), of over volledige onafhankelijkheid voor de Nederlandse Antillen, of juist niet vanwege het
gevaar van uit elkaar vallen.
Hirsch Ballin heeft voor hij minister
werd in Christen-Democratische Verkenningen een artikel geschreven
waarin hij zijn visie ontvouwde op een
mogelijke Gemenebestconstructie voor
de genoemde eilandgebieden met Nederland. Die visie is inmiddels de officiele regeringsvisie geworden. Daarover
wordt gesproken door onze partners in
het Koninkrijksverband, en door regering en Staten-Generaal in Nederland.
Het is echter verbazingwekkend te constateren dat buiten ‘Den Haag’ het onderwerp in Nederland niet wordt besproken. In de juridische literatuur wordt
het onderwerp amper aangeroerd. In de
economische literatuur wordt met geen
woord gerept over deze constitutionele
vraagstukken, alle belangstelling voor
‘constitutional economies’ en de jaarlijkse uitgave van / 300 miljoen ten spijt.
Er zijn vele goede redenen om ook
vanuit de economie de ontwikkelingen
van het Koninkrijksverband met de Antilliaanse partners te volgen en te analyseren. In de eerste plaats is er het
budgettaire argument. De jaarlijkse ontwikkelingsbijdrage van / 300 miljoen
gaat ten laste van het plafond voor ontwikkelingssamenwerking. Zou de budgettaire hulp aan de Antillen worden
stopgezet, dan kan er meer hulp worden verstrekt aan landen als Bangla
Desh, waar het inkomen per hoofd dramatisch veel lager ligt dan op St. Maarten of Aruba of Curagao. Wordt het marginale nut van verschillende aanwendingen geanalyseerd, dan rijst de vraag
of we de budgettaire hulp aan de Antillen niet fors moeten verminderen ten
gunste van meer ontwikkelingshulp
voorde arme landen.
Een tweede argument om de discussie aan te zwengelen is de solidariteit
met de koninkrijkspartners. Minister
Hirsch Ballin heeft een visie ontvouwd
waarin de eilandgebieden niet per se
onafhankelijk hoeven te worden, maar
kunnen kiezen voor een lidmaatschap
van een Nederlands gemenebest, als
partner in het Koninkrijksverband. In die
visie zijn er in dat Gemenebest naast
Nederland nog drie Antilliaanse partnerlanden: Aruba, de drie bovenwindse eilanden en de twee overige benedenwindse eilanden. Hirsch Ballin sluit op
deze wijze aan bij het streven van St.
ESB 12-9-1990
P.B. Boorsma
Maarten naar verdere verzelfstandiging
ten opzichte van Curagao, terwijl hij tegelijk denkt een oplossing te bieden
voor het probleem van de dubbele bestuurslagen. Hierbij moet men bedenken dat dit probleem alleen op Curagao
bestaat: daar zit thans de regering van
het land met een eigen bestuurlijk apparaat, en daar zit tevens het bestuur van
het eilandgebied Curagao ook met een
eigen ambtelijk apparaat. In de nieuwe
visie hebben Curagao en St. Maarten
net als Aruba een bestuurslaag, omdat
ze landenstatus hebben. Curagao zal
tevens diensten verrichten voor Bonaire, dat op bepaalde beleidsterreinen
een eigen bestuur houdt. Voor de toegeleverde landsdiensten is Bonaire niet
zonder meer afhankelijk van Curagao,
omdat Bonaire vertegenwoordigers kan
kiezen in de volksvertegenwoordiging
gezeteld op Curagao. Een soortgelijke
constructie wordt gekozen voor Saba
en St. Eustatius met St. Maarten.
De minister wil dus een situatie inruilen
van zeven besturen (twee landsregeringen en vijf eilandbesturen) voor een situatie van zes besturen (drie landsregeringen en drie eilandbesturen). De winst
is de vermindering van een bestuur met
een ambtelijk apparaat. Winst kan voorts
worden geboekt doordat de besturen
met ambtelijke apparaten op de kleine
eilanden Bonaire, Saba en Statia worden
beknot tot enkele lokale taken. Tegenover die ‘winst’ staat dat er in plaats van
twee landen met een eigen regering dan
drie landen komen met een eigen regering. Het bestuur van St. Maarten wordt
dan opgewaardeerd naar regeringsniveau, terwijl ook het ambtelijke apparaat
van St. Maarten moet worden opgewaardeerd naar een landelijk apparaat. In de
huidige situatie zijn er bij voorbeeld twee
politiekorpsen, een voor Aruba en een
voor de Nederlandse Antillen. Indevisionaire situatie zijn er drie politiekorpsen,
een voor elk land. Op landelijk niveau
komen er dus diensten bijopSt. Maarten.
De ervaring leert dat op de Antillen ambtelijke apparaten inderdaad de laatste
jaren worden ingekrompen, doch met
een vorstelijke regeling. Begrijpt u dat ik
bij de geschetste visie mijn aarzelingen
houd? Die visie geeft een slechte oplossing voor het probleem van de dubbele
bestuurslaag op Curagao en biedt hooguit een goed perspectief om tegemoet te
komen aan het streven naar meer onafhankelijkheid voor St. Maarten. Een belangrijk uitgangspunt voor een dergelijke
nieuwe Gemenebestconstructie is de
wens zowel daar als hier om via de samenwerking met Nederland waarborgen
te creeren voor rechtszekerheid en
rechtshandhaving, voor een democratisch en deugdelijk bestuur en voor een
voortgezette gemeenschappelijke behartiging van buitenlandse betrekkingen
en de defensie.
Op Curagao, vlakvoordegrotebrug,
staat op de muur in de buurt van Tele
Korsou met grote witte letters gekalkt
“Curagao provincie van Nederland”.
Waarom wordt die optie zo weinig besproken? Als de Antillen een provincie
van Nederland zouden vormen, dan
zouden de eilandgebieden de zes gemeenten kunnen vormen. Curagao en
Aruba kunnen net zo zelfstandig zijn als
bij voorbeeld Enschede en Hengelo,
Saba kan net zo zelfstandig zijn als Stad
Delden. Er zou sprake zijn van uniforme
wet- en regelgeving: dat zou voor de
armen en werklozen op de Antillen vermoedelijk een verbetering inhouden, en
voor de hogere inkomens een fiscale
verslechtering, dat zou betekenen dat
de politiezorg op St. Maarten sterk zou
worden verbeterd, hetgeen nodig is.
De Antillen zouden als Nederlandse
provincie net zo goed deel uitmaken van
de EG als de Franse overzeese departementen, zodat verschillende onderdelen
van het EG-beleid rechtstreeks van toepassing zouden zijn, met alle voordelen
voor de Antilliaanse economie van dien.
De Antilliaans politici zullen daarbij een
deel van de autonomie moeten inleveren
en zullen vermoedelijk tegen zijn, het
provincie-alternatief wordt dan ook nauwelijks besproken. Toch is het maar de
vraag wat voor de gewone Antilliaanse
burger te verkiezen is. Het zal een interessante afweging opleveren: minder autonomie, meer belasting voor de hogere
inkomens, meer welvaart voorde armen,
meer prikkels voor de economische
groei, hopelijk minder criminele infiltratie
op St. Maarten, Nederlandse standaarden voor wetgeving en -handhaving, en
. misschien mevrouw Liberia als nieuwe
minister-president van Nederland.
P.B. Boorsma
831