Ga direct naar de content

Conjunctuurindicator september 1990

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 5 1990

Conjunctuurindicator
September 1990

Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator

Olieprijs en conjunctuur

2

De conjunctuurprognose staat momenteel in het teken
van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten. De meest
directe relatie tussen deze gebeurtenissen en de conjunctuur is de olieprijs. Het hiernavolgende geeft globale indicaties van de gevolgen van olieprijsstijgingen aan de hand
van de DNB-conjunctuurindicator. De DNB-conjunctuurindicator is niet ontworpen om de gevolgen van plotselinge
gebeurtenissen zoals een olieschok te voorspellen. Verwacht mag ook worden dat de gevolgen van een eventuele
oliecrisis voor de produktie pas na enige tijd zichtbaar
zullen worden. Vooralsnog liggen deze achter de horizon
van de huidige prognose. Tot eind november geeft de
indicator een heel bescheiden afvlakking van de conjunctuur aan. Dit past in het beeld dat het CPB (volgens
krantenberichten) schetst voor scenario’s waarin de olieprijs $ 20 tot $ 30 per vat is.
Voor de langere termijn wordt een evenwichtsprijs van
olie aangenomen die niet ver boven de $ 20 per vat ligt.
Indien door oorlogshandelingen produktiecapaciteit in de
Golf wordt vernietigd, zou de prijs enige tijd op een niveau
terechtkunnenkomendat-afhankelijkvandeernst-tien,
twintig of dertig dollar hoger is. Om de gevolgen daarvan
te ramen wordt een vergelijking gemaakt met eerdere
oliecrises. In 1974 steeg de olieprijs van Saudi Arabian
Light van $ 2,5 per vat (gemiddeld niveau 1973) naar $ 10,3
per vat (gemiddeld niveau 1975), dus ruim met een factor
vier. In 1979 steeg de spotprijs van UK Brent van $ 12,9
naar $ 36,4 per vat, dus bijna met een factor drie. De
waarde van de olie-invoer was toen wel beduidend groter
dan in 1973. De olieprijs schommelde in 1989 en de eerste
helft van 1990 rond de $ 18 per vat, zodat een olieprijsstijging naar bij voorbeeld $ 30 per vat slechts een stijging met
de factor 1,7 bedraagt. In de onderhavige exercitie wordt
aangenomen dat bovengenoemde olieprijsstijgingen tevens proxies zijn voor de invloed van onzekerheid en
psychologische readies. De label geeft realisatiecijfers
van de industrile produktie gedurende de eerste twee
oliecrises, die volgens de berekeningsmethode van de
DNB-indicator zijn gecorrigeerd voor seizoen en onregelmatige bewegingen. De eerste oliecrisis kende een krachtige en snelle neerwaartse reactie. De tweede olieprijsschok was minder heftig en de effecten ervan bleken pas
na verloop van tijd.

Tabel 1. Invloed olieprijsschokken op de industriele produktie (procenten)
Start Omvang Groei
crises pnjslaatste
schok 12 mnd.

Effect na:
6
12
mnd.
mnd.

jan. 74 310
feb. 79 180

-3,4
0,7

852

6,8
4,3

-9,8
-0,9

18

24

30

mnd.

mnd.

mnd.

-5,3
-6,1

1,1
-3,8

-12,9
-5,1

….. Realisatie
——— Indicator

80

81

82

83

84

85

86

87

89

90

Een indicatie van de invloed van een olieprijsstijging
naar $ 30 per vat – geringere prijsstijgingen lijken van
beperkt belang – kan worden berekend op basis van de
effecten bij eerdere crises. Hierbij dient uiteraard gecorrigeerd te worden voor de omvang van de prijsschok. Als
louter rekening wordt gehouden met de bovengenoemde
geraamde effecten, dan zou de huidige industriele produktiegroei op jaarbasis van 4,5 procent in de loop van achttien
maanden beduidend worden aangetast, ten einde zich
daarna weer te herstellen.
Een dergelijke indicatie heeft natuurlijk een uiterst globaal karakter. Er is immers geabstraheerd van allerlei
verschillen tussen de drie onderscheiden periodes. Zo is
de afhankelijkheid van westerse landen van olie, uitgedrukt
in olieverbruik in procenten bnp, momenteel een factor vier
kleiner dan rond 1980. Deze afhankelijk is nu overigens
niet kleiner dan bij de eerste oliecrisis. Een tweede verschil
is dat de financiele positie van bedrijven nu beduidend
beter is dan in de beschouwde eerdere periodes. Van groot
belang is ook dat verwacht mag worden dat beleidsmakers
en sociale partners geleerd hebben van de voorgaande
crises. Deze en andere verschillen wijzen in grote lijnen op
een verminderde invloed van olieprijs op economische
ontwikkelingen. Vanuit dat licht gezien zouden ramingen
op basis van tabel 1 te somber zijn en moeten worden
afgezwakt. Indien dat wordt gedaan, dan zijn de effecten
vergelijkbaar met die van het CPB (nogmaals volgens
krantenberichten), dat in een scenario met een olieprijs van
$ 30 per vat een vertraging van de produktiegroei raamt
van in 1991 1,4 procent.

Conclusie
De DNB-conjunctuurindicator geeft voor de komende
maanden een bescheiden afvlakking van de conjunctuur
aan. Bij olieprijsstijgingen naar 30 dollar per vat en meer
en bij toenemende onzekerheid over het beloop van de
gebeurtenissen in de Golf zal de conjunctuurachteruitgang
groter zijn maar, naar verwachting, verhoudingsgewijs minder dan bij de eerdere oliecrises.