Het pond in het EMS?
Er begint beweging te komen in de Britse positie ten
aanzien van het Europese Monetaire Stelsel (EMS).
Premier Thatcher en minister van Financien Major hebben vorige maand laten doorschemeren dat zij hun
hardnekkige weerstand tegen toetreding van het pond
sterling tot het Europese wisselkoersarrangement wellicht zullen laten varen. Deze kentering is door de financie’le markten positief opgevat: een rentedaling en een
appreciatie van het pond waren het gevolg. Met de
gewijzigde Britse positie is de speculatie begonnen over
wanneer de Britse regering zal besluiten om daadwerkelijk deel te nemen aan het EMS. Wellicht zal het nog
dit najaar of anders begin volgend jaar plaatsvinden.
Jarenlang bestreden premier Thatcher en haar opeenvolgende ministers van Financien toetreding tot het
EMS omdat zij niet bereid waren het impliciete verlies
aan monetaire beleidsruimte te accepteren. Wisselkoersstabiliteit heeft in het Britse monetaire beleid lang
niet dezelfde prioriteit gekregen als in de meeste andere
EG-landen. Het monetaire beleid wordt primair aangewend voor binnenlandse doelstellingen. Zo was het
beleid de afgelopen twee jaar vooral gericht op het
afremmen van de binnenlandse vraag en het terugdringen van de inflatie. Het groeiende tekort op de lopende
rekening en de dreigende oververhitting van de economie in 1988 maakten dit beleid noodzakelijk. De gevolgen voor de koers van het pond sterling werden daarbij
van secundairbelang geacht. Opeenvolgende renteverhogingen konden de val van het pond aanvankelijk
voorkomen, maar in de loop van vorig jaar begonnen de
financie’le markten het vertrouwen in het Britse beleid te
verliezen. Toetreding tot het EMS was toen een voor de
hand liggende remedie. De toenmalige minister van
Financien Lawson Net eind oktober vorig jaar weten hier
ook voor te voelen. Zijn ontslag maakte echter duidelijk
dat de Britse premier het moment nog lang niet gekomen achtte.
Toetreding van het pond tot het EMS zou een belangrijke stimulans betekenen voor de pogingen om te komen tot een Economische en Monetaire Unie (EMU).
Dit proces heeft het afgelopen jaar flinke vooruitgang
geboekt. Desondanks blijft de Britse halsstarrigheid om
prioriteit te geven aan doelstellingen van binnenlandse
politiek boven Europese monetaire integratie een belangrijke belemmering vormen. Volgens het tijdschema
van het rapport van het comite-Delors voor degefaseerde totstandkoming van een EMU zou het pond tijdens
de eerste fase, die op 1 juli begint, deel moeten gaan
uitmaken van het EMS. Pas wanneer dat een feit is,
gloort er perspectief dat aan Britse zijde de politieke wil
aanwezig is om aan de voortgang van de monetaire
integratie deel te nemen. Het zou een belangrijk struikelblok voor de eind dit jaar te beginnen intergouvernementele conferentie wegnemen, wanneer het pond voor
die tijd deel uitmaakt van het EMS. Voor de oprichting
van een EMU is wijziging van het verdrag noodzakelijk,
waarvoor in dit geval unanimiteit vereist is. Wanneer
Britse medewerking uitblijft, kan de oprichting van de
EMU niet gebaseerd zijn op een gewijzigd EG-verdrag.
Een optie voor de landen die wel bereid zijn om een
EMU te vormen is dan om een verdrag te sluiten buiten
het EG-verdrag om. Er rijzen dan echter grote praktische problemen, zoals de vraag welke rol EG-instellin-
ESB 27-6-1990
gen als de Commissie, de Raad en het Europees Parlement in de EMU moeten spelen1.
Met het naderbij komen van de Britse deelneming
aan het EMS wordt de vraag actueel met welke bandbreedte dit zal geschieden. De Spaanse peseta kreeg
een jaar geleden een ruime fluctuatiemarge van 6% ten
opzichte van de spilkoers toegewezen, terwijl voor de
meeste andere valuta’s de marge 2,25% is. Het voordeel van een ruime bandbreedte is dat een land minder
snel gedwongen is tot devaluatie, wat meestal als straf
voor een falend economised beleid wordt opgevat. Een
grotere bandbreedte betekent echter wel minder wisselkoersstabiliteit en dat is uiteindelijk toch de bestaansreden voor het systeem. Met de grotere wisselkoersstabiliteit moeten ook de beoogde voordelen als lagere
inflatie en rente gerealiseerd worden. In het Verenigd
Koninkrijk, waar van oudsher het in de hand houden van
de loonkosten in de Industrie vanwege de sterke positie
van de vakbonden een groot probleem is, zal een smalle
fluctuatiemarge hierop een matigende invloed kunnen
uitoefenen. Niet langer kan immers een deprecierende
valuta de binnenlandse prijsstijgingen compenseren om
de concurrentiepositie op peil te houden. Met het oog
op de EMU zou een keuze voor de smallere bandbreedte een duidelijk teken van goede wil zijn. Een probleem
is echter nog wel of het huidige niveau van de Britse
inflatie deze geringe fluctuatiemarge mogelijk maakt.
Veel zal daarbij afhangen van het niveau waarop het
pond in het EMS wordt gebracht.
Langs twee wegen leidt toetreding tot een potentieel
lagere rente. Ten eerste zal de inflatie vanwege de
noodzakelijke kostenbeheersing dalen. Ten tweede zal
de geringere variabiliteit van het pond tot een lagere
risicopremie voor wisselkoersonzekerheden leiden. De
voordelen van een lagere inflatie en rente en het niet
langer geconfronteerd worden met het plotseling wegebben van het Internationale vertrouwen in het pond
sterling zijn factoren die voor de Britse regering de pijn
van het opgeven van een stukje monetaire beleidsvrijheid moeten verzachten. De Euroforie die in de andere
landen heerst over de voortschrijdende Europese integratie heeft het in het Verenigd Koninkrijk tot nu toe
moeten afleggen tegen de wens om greep te houden op
de eigen economie. Factoren als de internationalisering
van het bedrijfsleven en de voltooiing van de Europese
interne markt maken de argumenten om de economie
van het Verenigd Koninkrijk als volledig autonoom te
beschouwen al lang achterhaald. Bovendien zijn de
resultaten van het ‘onafhankelijke’ Britse economische
beleid het afgelopen decennium niet zodanig geweest,
dat dit nog langer rechtvaardigt om de voortgang van de
Europese monetaire integratie te traineren. Nu binnenkort de onderhandelingen van start gaan over de institutionele vormgeving van de EMU, kan het Verenigd
Koninkrijk niet langer aan de zijlijn staan in het EMS. De
tijd is rijp voor premier Thatcher om de stap die uiteindelijk toch onvermijdelijk is, ook daadwerkelijk te nemen.
A.J. Wolters
1. A. Szasz, De politieke economie van de Europese munt,
Rotterdamse Monetaire Studies, nr. 37,1989.
581