r
Herverzekering
Een van de bekendste en meest gebruikte vormen van risicobeheer is het afsluiten van
een verzekering. Niet alleen particulieren en gewone bedrijven verzekeren zich, ook de
verzekeraars zelf proberen de door hen geaccepteerde risico’s te verminderen door
zichzelf weer te verzekeren. Indien dat gebeurt spreekt men van herverzekering. Dit
artikel gaat in op de verschillende vormen van herverzekering en op de omvang en de
ontwikkeling van de vraag naar herverzekering door schadeverzekeringsbedrijven in
Nederland.
DRS. J.H. VON EIJE*
Kritische klanten letten bij het afsluiten van een verzekering met name op de polisvoorwaarden en de prijs van
de verkregen dekking. Veelal beseft men niet dat tevens
een keuze wordt gemaakt voor de kwaliteit van de verzekeraar waar het risico is ondergebracht. In een recent paper voor de Geneva Association (de overkoepelende Europese organisatie van verzekeringseconomen) wordt dan
ook gesproken van de aanschaf van ‘risky insurance’1. Dit
houdt in dat – ook al heeft men een polls – er in geval van
schade niet altijd (of niet direct) hoeft te worden uitbetaald.
De verzekeraar kan zich soms beroepen op de uitsluitingen genoemd in de polls of op aan de klant onbekende jurisprudentie. Daarnaast is het in principe zelfs mogelijk dat
een verzekeraar failliet gaat. In het algemeen vallen deze
onvolkomenheden in Nederland nogal mee. Niet alleen zijn
de verzekeraars zich steeds meer bewust geworden van
de onwenselijkheid van ‘kleine lettertjes’ en onduidelijke
polisvoorwaarden, maar ook heeft deverzekeringsbedrijfstak verschillende klachteninstituten ingesteld waarde klant
kosteloos terecht kan2. De mogelijkheid van faillissement
wordt sterk beperkt door het solvabiliteitstoezicht dat de
Verzekeringskamer krachtens de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf uitoefent. Bij dat toezicht worden wettelijke eisen gesteld aan verzekeraars. Deze eisen liggen met name
op het terrein van het eigen vermogen en op de mate van
herverzekering. Dat daarbij aandacht wordt geschonken
aan herverzekering is niet verwonderlijk, daar herverzekering een van de belangrijkste vormen van risicobeheer door
verzekeraars is3. In dit artikel wordt eerst kort ingegaan op
de herverzekeringsmarkt en op de daar geldende uitgangspunten. Daarna worden de belangrijkste vormen van herverzekeringsdekking besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkeling in de vraag naar herverzekering
door Nederlandse schadeverzekeringsbedrijven.
De herverzekeringsmarkt
Op de herverzekeringsmarkt treden minimaal twee partijen op. Dit zijn de zogenaamde primaire verzekeraars en
de herverzekeraars. De primaire verzekeraars zijn verze-
230
keringsbedrijven die in eerste instantie zaken doen met
particulieren of met (niet verzekerings-)bedrijven. Herverzekeraars zijn daarentegen bedrijven die verzekeringsdekking geven aan verzekeraars. Daarnaast is er bij een herverzekeringstransactie vaak nog een derde partij betrokken, namelijkde herverzekeringsmakelaar. Herverzekeren
geschiedt op wereldschaal. Dit gebeurt in de eerste plaats
om de risico’s geografisch te spreiden. In de tweede plaats
is de kans op lage prijzen voor de benodigde herverzekeringsdekking voor primaire verzekeraars groter als men in
een ruimer gebied (en dus mondiaal) de markten verkent.
In de derde plaats is de onderliggende potentiele schade
vaak zo groot dat ze niet door individuele verzekeraars kan
worden gedragen. Hierom moet een flink gedeelte van potentiele schade wordt herverzekerd. Die herverzekerde bedragen kunnen vervolgens soms zelfs zo groot zijn dat ook
de herverzekeraar zich weer moet herverzekeren. Op deze
wijze worden afzonderlijke landen gauw te klein en is het
noodzakelijk de herverzekeringsdekking in het buitenland
te zoeken. In de vierde plaats kunnen primaire verzekeraars vaak leren van informatie uit andere markten dan al-
* De auteur is als wetenschappelijk medewerker van de Stichting
Verzekeringswetenschap werkzaam bij de vakgroep Financiering
en Belegging aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. De auteur is prof. mr. drs. A.B.E. Voute erkentelijk voor diens opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel. Eventuele tekortkomingen zijn uiteraard voor de verantwoording van de auteur.
1. H. Schlesinger and J.-M. Graf von der Schulenburg, Risk aversion and the purchase of risky insurance, paper presented to the
14th seminar of the European Group of Risk and Insurance Economists, Geneve, September 1987.
2. Deze zijn: de Ombudsman Levensverzekering, de Raad van
Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf, het Klachteninstituut
Verkoopmethoden Verzekeringsmaatschappiien en de Ombudsman Spaarkasbedrijf.
3. Zie voor een uitgebreider overzicht over risicobeheer in het
Schadeverzekeringsbedrijf de bijdrage van de auteur in: J.H. von
Eije, A.C.M. de Bakker, P.H.M. Kuys en L. de Waal, Economie van
het verzekeringsbedrijf, Kluwer Bedrijfswetenschappen, Deventer, 1987, biz. 135-144.
leen de Nederlandse. Deze informatie kan vaak goedkoop
worden verkregen van een buitenlandse herverzekeraar.
In de vijfde plaats is het niet ongebruikelijk om herverzekeringsdekking van andere primaire verzekeraars te kopen.
Veelal geschiedt dit op basis van wederkerigheid. De beide betrokken primaire verzekeraars spreiden dan hun risico. Deze vorm van risicospreiding wordt echter onaantrekkelijk als beide verzekeraars in hetzelfde land werkzaam
zijn. In zo’n geval zou een directe concurrent via de door
hem verleende herverzekeringsdekking kunnen zien hoe
men zelf zaken doet. Men herverzekert zich dan ook liever
bij buitenlandse primaire verzekeringsbedrijven. Daarnaast doet men vaak een beroep op een zogenaamde professionele herverzekeraar. Dit is een herverzekeraar die
alleen herverzekeringszaken doet en niet zelf direct contact heeft met particulieren. De twee grootste professionele herverzekeraars in de wereld hebben merkwaardig genoeg hun hoofdzetel in Europa. Dit zijn respectievelijk de
Munchener Ruck en de Schweizer Ruck. Ook Nederland
heeft met de Nederlandse Reassurantie Groep een van de
twintig grootste professionele herverzekeraars binnen zijn
grenzen.
In hetalgemeen kan men stellen datde herverzekeringsmarkt leidt tot een concentratie van kasstromen. Deze concentratie vloeit voort uit het feit dat de herverzekeringsdekking betrekking heeft op voor de primaire verzekeraars grote schade-objecten en op hele verzekeringsportefeuilles.
Dit laatste bij voorbeeld indien voor zo’n portefeuille moeilijk een adequate premie kan worden vastgesteld of indien
catastrofes aanleiding kunnen geven tot schades op een
groot aantal polissen. De concentratie van kasstromen
wordt ook plausibel indien men kijkt naar de aantallen
marktpartners. Zo zijn er naar schatting ruim 11.000 primaire verzekeraars in de wereld en slechts een kleine 400 professionele herverzekeraars4.
De herverzekeringsmarkt is bovendien sterk concurrerend en cyclisch. Dit komt omdat deze markt in de rijke westerse landen geen toetredingsdrempels kent. Dergelijke
drempels zijn er wel op de primaire verzekeringsmarkten,
die in het kader van de consumentenbescherming worden
gereguleerd. Toezicht op herverzekeringsbedrijven wordt
evenwel minder urgent of zelfs onwenselijk geacht. Men
mag van de primaire verzekeraars immers verwachten dat
zij zicht hebben op de voorwaarden, de premies en de solvabiliteit van hun herverzekeraars. Dit ontbreken van overheidsregulering maakt het gemakkelijk om snel vermogen
in te zetten indien de omstandigheden op de herverzekeringsmarkt gunstig lijken. Deze gunstigevooruitzichten zijn
meestal gelegen in hoge herverzekeringspremies of in
hoge rentevoeten. Dit laatste doordat herverzekeringspremies gemiddeld eerder binnenkomen dan dat de herverzekeringsschaden moeten worden uitgekeerd. Doordezegemakkelijke toegang wordt er nogal vaak te veel vermogen
ingezet. Er onstaat dan overcapaciteit, hetgeen de prijzen
weer sterk doet dalen5.
De twee belangrijkste uitgangspunten voor het werken
op de herverzekeringsmarkt zijn het principe van de ‘utmost good faith’ en het principe van ‘following the fortunes’.
Uiterste goede trouw houdt in dat de primaire verzekeraar
en de herverzekeraar geen informatie voor elkaar achterhouden. Bovendien worden de premies en de claims volgens de herverzekeringsovereenkomst zonder chicanes
betaald. Het volgen van elkanders fortuin houdt in, dat de
primaire verzekeraar en de herverzekeraar op de onderliggende schade-objecten beide – al dan niet tegelijkertijd winst maken of verlies lijden. Helaas zijn beide principes
tegenwoordig niet altijd actueel. Met name de Amerikaanse markt lijkt volgens de insiders in dit opzicht nogal hard
te worden. In dergelijke gevallen wordt de keuze van de
goede herverzekeringsvorm en de goede herverzekeraar
steeds belangrijker.
ESB 2-3-1988
Herverzekeringsvormen
In dit artikel wordt kort op de belangrijkste herverzekeringsvormen ingegaan6. Men onderscheidt facultatieve en
obligatoire herverzekering. Bij de facultatieve herverzekering is er sprake van een (meestal groot) risico dat de primaire verzekeraar voor een deel elders wil onderbrengen.
De primaire verzekeraar is daarbij vrij in de keuze van de
herverzekeraar en deze laatste is vrij de herverzekeringsdekking al dan niet te verlenen. De sterke kant van facultatieve herverzekering is dat beide partijen goed over het
te herverzekeren risico nadenken. Bij obligatoire herverzekering sluiten beide partijen eerst een basisovereenkomst.
De primaire verzekeraar verplicht zich dan om de categorie van polissen, die in de basisovereenkomst is genoemd,
ter herverzekering aan te bieden. De herverzekeraar verbindt zich daarbij de herverzekeringsdekking af te geven
tegen de in de basisovereenkomst vermelde condities. De
obligatoire contracten hebben voor de beide contractpartijen kostenvoordelen boven facultatieve herverzekering.
Beide verzekeraars hoeven nu niet meer voor elk afzonderlijk object te beslissen of ze het willen herverzekeren en
zo ja, tegen welke prijs. Tussen beide contractvormen in
zit nog de facultatief-obligatoire vorm. Bij deze vorm is contractueel bepaald dat de herverzekeraar alle door de primaire verzekeraar aangeboden posten accepteert. De primaire verzekeraar kan echter zelf bepalen welke posten
herverzekerd zullen gaan worden. Doordat deze tussenvorm wel zeer sterk aanleiding kan geven tot selectie van
alleen de gevaarlijke posten door de primaire verzekeraar
wordt hij niet veel gebruikt.
Naast het onderscheid facultatief/obligatoir is een indeling in proportionele en niet-proportionele herverzekeringsvormen gebruikelijk. Er is sprake van proportionele herverzekering als de herverzekeraar recht heeft op h% van de
oorspronkelijke premies en verplicht is tot de overneming
van h% van de schade. Het totale schadebedrag wordt dus
door de primaire verzekeraar voor (100%-h%) zelf behouden omdat de herverzekeraar h% vergoedt. Aangezien een
herverzekeraar door de concentratie van de kasstromen
en door lage acquisitiekosten een lager kostenpercentage
heeft dan de primaire verzekeraar, vergoedt de herverzekeraar in de vorm van een commissie de kosten die de laatste heeft gemaakt om de premies te verwerven en de polissen te beheren. Deze vergoeding hangt daarnaast dikwijls ook af van de winst die het proportionele contract de
herverzekeraar levert. Bovendien is alleen bij proportionele herverzekering een dergelijke vorm van commissie gebruikelijk. Bij proportionele herverzekering is er sprake van
twee hoofdvormen. Deze staan bekend als ‘quota share’
en ‘surplus’.
Quota share is een herverzekeringsvorm waarbij van
elke door de primaire verzekeraar geaccepteerde post een
vast percentage tot een maximum verzekerd bedrag moet
4. Schweizer Riick, Das Welt-Versicherungsangebot 1985, Sigma
der Schweizerischen Ruckversicherungs-Gesellschaft, 1985, nr.
11/12, biz. 2 en Welt-RCickversicherung – gestern, heute und morgen, Sigma der Schweizerischen Ruckversicherungs-Gesellschaft, 1985, nr. 10, biz. 3.
5. Zie: A.R.N. Ratcliff, Market discipline and the direct insurer,
Quarterly Letter from the Netherlands Reinsurance Group, mei
1987, biz. 21-27 en A. Longo, The insurance cycle and its
relationship with security and continuity in reinsurance, Quarterly
Letter from the Netherlands Reinsurance Group, mei 1987, biz.
13-20.
6. Een uitgebreider beschrijving vindt men in de handboeken, zoals: R.L. Carter, Reinsurance, Deventer, 1979; K. Gerathewohl,
(red.), Ruckversicherung, Grundlagen und Praxis, Karlsruhe,
1976; Chartered Insurance Institute, Principles of reinsurance,
practice of reinsurance; the reinsurance market, Cll Book Production Consultants, Cambridge, 1982.
231
worden herverzekerd. De quota share is voor beide partijen administratief eenvoudig. Deze contractvorm is vooral
geschikt voor de primaire verzekeraar als de schadefrequentie en/of de gemiddelde schade-omvang snel kunnen
veranderen.
Bij surplus is de primaire verzekeraar overeengekomen
een post ter herverzekering aan te bieden zodra de verzekerde som boven een afgesproken bedrag (eigen behoud)
uitkomt. De herverzekeraar is dan verplicht het verschil te
herverzekeren, met een bepaald maximum. Het surpluscontract is meestal opgebouwd uit een aantal ‘lines’ boven
het eigen behoud. Bij een contract van n lines en een eigen behoud van bij voorbeeld f 100.000 is het maximale
bedrag dat een herverzekeraar voor de primaire verzekeraar dekt n x f 100.000. De surplusvorm is vooral bedoeld
om grote schades voor de primaire verzekeraar te beperken, maar wordt ook gebruikt om de tekencapaciteit uit te
breiden, dat wil zeggen het de primaire verzekeraar mogelijk te maken grotere risico’s te verzekeren. Het voordeel
van de surplusvorm ten opzichte van de quota share is dat
de primaire verzekeraar per verzekerd object zelf een eigen behoud tot het maximum kan kiezen. Het nadeel is
daarbij dat de administratie van de herverzekeringsdekking
per object dient plaats te vinden en dus extra kosten met
zich meebrengt.
Het belangrijkste niet-proportionele contract is dat van
de ‘excess of loss per risk’. Bij excess of loss per risk worden voor elk risico de schades boven een vooraf overeengekomen bedrag (eigen behoud) herverzekerd. Meestal
geschiedt dit tot een bepaald maximum. Integenstellingtot
de surplusdekking betaalt de herverzekeraar bij de excess
of loss per risk alleen het schadebedrag dat per risico boven het eigen behoud uitkomt. De premie is dan ook niet
meer per def initie hetzelfde percentage als het door de herverzekeraar gedragen schadepercentage; de proportionaliteit is dus verdwenen. De herverzekeringspremie wordt
vrijwel altijd gerelateerd aan hettotale premie-inkomen van
de primaire verzekeraar in de desbetreffende branche. Een
dergelijke koppeling vereist weinig administratie en is redelijk: als de primaire verzekeraar een hoger premie-inkomen krijgt door te tekenen op meer risico’s, dan kan de herverzekeraar ook meer schade verwachten. In vergelijking
met de surplusvorm brengt de excess of loss per risk ook
nog minder administratiekosten met zich mee in geval van
schade; men richt zich immers alleen op de schade boven
het eigen behoud. Het gevaar van de excess of loss per
risk schuilt voor de primaire verzekeraar vooral in een verandering van de schadefrequentie, in een verandering van
de omvang van de kleine schadegevallen onder het eigen
behoud en in een catastrofe die een groot aantal schadegevallen tegelijkertijd veroorzaakt. Voor de eerste twee gevaren is (behalve de quota share) de ‘stop loss’-herverzekering te gebruiken en voor de derde de ‘excess of loss per
occurrence’.
Bij stop loss herverzekert de primaire verzekeraar de
som van alle risico’s die in een portefeuille optreden, voor
zover dit totale schadebedrag een vastgesteld percentage
van het premie-inkomen te boven gaat. Voor de primaire
verzekeraar is het een voordeel dat hij in principe zijn maximale schadepercentage kent. Bovendien hoeft hij de omvang noch de oorzaak van zijn schadepercentage exact bij
te houden. Hoewel het dus voor de primaire verzekeraar
een ideale herverzekering lijkt, geldt dat niet voor de herverzekeraar. Met name dient de herverzekeraar er op toe
te zien dat er geen winst aan de primaire verzekeraar wordt
gegarandeerd, ongeacht het beleid dat deze laatste voert.
Vooral indien een primaire verzekeraar een groei van het
premievolume te zien geeft die is verkregen door tegen een
te lage premie te verzekeren, dan biedt het stop-loss-contract een prettige dekking. Een dergelijk gebruik gaat echter in tegen het principe van de uiterste goede trouw als de
739
herverzekeraar van deze groeibedoelingen niets afweet.
Ten einde de primaire verzekeraar zorgvuldig voor de herverzekeraar te laten werken, worden veel stop-loss-contracten dan ook gelimiteerd tot een maximaal te betalen
schadebedrag, terwijl tevens vaak een proportioneel eigen
risico voor de primaire verzekeraar boven het in het contract overeengekomen schadepercentage wordt ingebouwd.
De ‘excess of loss per occurrence’-overeenkomst werkt
in principe net als die van de excess of loss per risk, met
dat verschil dat het per occurrence contract pas ingaat als
er twee of meer polissen van dezelfde primaire verzekeraar bij een gebeurtenis zijn betrokken (bij voorbeeld bij kettingbotsingen, overslaande branden of aardbevingen).
In het algemeen kan men stellen dat er- uitgaande van
gelijkblijvende omvang en prijs van het eigen vermogen in de markt een neiging bestaat om minder herverzekeringsdekking te nemen. Dit komt in de eerste plaats omdat
de herverzekeringspremie in het algemeen vooraf moet
worden betaald. Hierdoorderven de primaire verzekeraars
rente-opbrengsten. Proportionele contracten worden daardoor relatief minder aantrekkelijk. In de tweede plaats ontvangt een primaire verzekeraar gemiddeld van zijn herverzekeraars minder geld terug dan men aan premies betaalt:
immers ook herverzekeraars maken kosten en wensen
winst. In de derde plaats heeft herverzekeren niet alleen
een externe prijs, maar brengt het ook bij de primaire verzekeraar zelf kosten met zich mee. Men moet zich bij schades namelijk steeds afvragen of er sprake is geweest van
herverzekeringsdekking en in welke vorm. Vanwege deze
interne kosten is er een tendens om minder facultatieve
herverzekering te nemen. Daarbij is bij de proportionele
contracten het quota-share-contract superieur aan het surplus-contract omdat er geen administratie per post hoeft
plaats te vinden. Om dezelfde reden is het stop-loss-contract administratief goedkoper dan de excess of loss per
risk- en de per-occurrence-contracten.
Tegenover deze wens tot kostenbeperking staat – zeker
indien de Amerikaanse ontwikkelingen ook hier zouden
doorzetten – een behoefte aan een zekere controle door
de herverzekeraar op de handhaving van het principe van
de uiterste goede trouw. En daarbij blijken de contracten
die op kostengronden geprefereerd worden, juist inferieur.
Facultatieve contracten laten immers steeds een beoordeling van het onderliggende risico en (in dit kader nog belangrijker) van de betrouwbaarheid van de primaire verzekeraar toe. Surplus en excess of loss per risk vereisen een
administratie per post door de primaire verzekeraar. Hoewel het nog niet erg gebruikelijk is, kan de herverzekeraar
dan in principe daadwerkelijk de ingediende claims per
post gaan controleren. Afhankelijk van de mate van concurrentie op de herverzekeringsmarkt kan een herverzekeraar meer eisen stellen. In het algemeen is het echter voor
de herverzekeraar niet goed doenlijk om alle posten individueel te laten onderzoeken. Alleen bij een krap herverzekeringsaanbod en bij kwestieuze primaire verzekeraars zal
de herverzekeraar controlemaatregelen overwegen. Een
dergelijke controle getuigt evenwel van een zeer groot
wantrouwen en brengt ook voor de herverzekeraar kosten
met zich. Daarom zal een herverzekeraar die zich niet kan
baseren op de goede trouw van de primaire verzekeraar
eenvoudigweg geen dekking verlenen.
Controle op de kwaliteit van de herverzekeraar is daarbij vooral een controle op solvabiliteit. In tijden van snelle
veranderingen en – ook weer in de Verenigde Staten – zeer
grote en onverwachte claims, kunnen gevestigde reputaties vallen. Het is dan zaak niet te veel en niet voor te lange contracttermijnen bij de verkeerde herverzekeraar dekking te hebben gekocht. In dat kader wordt de contractduur
van de niet-facultatieve basisovereenkomsten korter. Bovendien is het dan zinvol de gevraagde hoeveelheid her-
Figuur 1. De ontwikkeling van premies en uitkeringen van
verzekeraars en herverzekeraars, in mln. gld., 1966-1984
Figuur 2. Bruto-schadepercentage(S/P), herverzekeringsschadepercentage(C/H) en van herverzekeraars terugontvangen schades en commissie{(C+O)/H}, 1966-1984
verzekeringsdekking te verminderen. Gelet op deze achtergronden wordt in de volgende paragraaf bezien hoe de
ontwikkeling van deze dekking in Nederland is verlopen.
15,2% van hun premies besteedden aan herverzekering .
Dat is ca. $ 53 mrd. In Nederland bedragen de herverzekeringspremies momenteel ongeveer/2 mrd., hetgeen circa 16% van de schadeverzekeringspremies is.
Figuur 1 laat de ontwikkeling zien van vier grootheden
die betrekking hebben op premies en schade. Consistente cijfers over deze grootheden waren beschikbaar voor de
periode 1966-1984. De bruto premies stegen in deze periode van / 1.884 mln. naar/ 12.557 mln. Dit is een groei
van 567% . De bruto schade groeide met 740%. De grotere groei van de uitkeringen indiceert een voor de consumentefficienterwerkend schadeverzekeringsbedrijf. Daarnaast wordt het grotere groeicijfer ook door de zeer ongunstige cyclische situatie van het schadeverzekeringsbedrijf
in 1984 bepaald. Voor het eerst kwam daar het bruto schadepercentage boven de 75 (zie tabel).
In de loop van de onderzochte periode stegen ook de
betaalde herverzekeringspremies en de ontvangen herverzekeringsschade. De herverzekeringspremies groeiden
met 423% van / 383 tot / 2.005 mln. De van herverzekeraars ontvangen uitkeringen stegen met 666%. Ook het
herverzekeringsbedrijf lijktdus voorzijn klanten (i.e. primaire verzekeraars) efficienterte zijn gaan werken. Voorzover
er ook cijfers over de door primaire verzekeraars ontvangen (herverzekerings)commissie beschikbaar waren, geven deze ook een voor primaire verzekeraars gunstig beeld
te zien. Sinds 1970 steeg de ontvangen commissie in procenten van de herverzekeringspremies van 21,9 naar 26,0.
Door de cyclische situatie in 1984 van de Nederlandse
primaire verzekeringsmarkt is de toenemende herverzekeringsefficiency wel enigszinsgeflatteerd. Immers, de negatieve ontwikkelingen op de Nederlandse schademarkt komen versterkt tot uiting in de nog sterker negatieve resultaten voor de herverzekeraars die Nederlandse bedrijven
verzekeren. Voor het eerst in de beschouwde periode ontvingen in 1983 en 1984 de primaire verzekeraars meer van
de herverzekeraars dan zij aan premies betaalden. In 1984
kwam zelfs de van herverzekeraars ontvangen schade uit
boven de aan hen betaalde premies. Dit blijkt ook uit de tabel, waar het herverzekeringsschadepercentage boven de
Omvang en ontwikkeling in Nederland
In 1985 bedroeg het volume aan verzekeringspremies
in de wereld $ 630 mrd. Hiervan kwam 45% bij levensverzekeringsbedrijven terecht en 55% bij schadeverzekeringsbedrijven . Indien wij ons concentreren op de laatste
groep van bedrijven, dan blijkt dat in 1983 deze bedrijven
Tabel. De ontwikkeling van het bruto-schadepercentage
(S/P), het herverzekeringsschadepercentage (C/H), het
percentage ontvangen commissie (O/H) en het herverzekeringspercentage (H/P), 1966-1984*
jaar
1966
1967
1968
1969
1970
1971
1972
1973
1974
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984
S/P
C/H
61,7
60,1
58,8
58,2
60,9
61,6
60,4
61,8
58,1
60,4
64,5
63,6
60,8
62,4
61,6
63,5
69,7
74,1
77,8
73,1
65,2
61,7
54,8
50,9
54,0
56,7
64,0
49,5
49,4
61,7
57,9
51,5
62,9
58,8
57,3
67,7
94,3
107,0
O/H
H/P
21,9
23,7
24,5
24,7
25,6
24,8
24,7
24,9
24,8
26,4
25,7
24,9
25,6
26,1
26,0
20,3
19,6
18,8
18,4
18,1
17,8
16,2
15,9
15,3
15,9
16,0
15,8
16,3
15,7
16,1
16,8
17,0
16,7
16,0
a. Nederlandse schadeverzekeringsbedrijven die onder toezicht staan van
de Verzekeringskamer.
Bronnen: CBS, Financiele gegevens over schade- en levensverzekering
1981 ;Financielegegevensschadeverzekeringsmaatschappijen 1981-1983
en 1982-1984;MaandstatistiekFinanciewezen,apn 1974enjuni 1975; Ne-
derlandse Schadeverzekeringsmaatschappijen 1973-1974; Financiele gegevens over schade-en levensverzekeringen 1979-1984.
ESB 2-3-1988
7. Schweizer Ruck, Weltversicherung 1985, Sigma tierSchweizerischen Ruckversicherungs-Gesellschaft, 1987, nr. 5, biz. 2.
8. Schweizer Ruck, Welt-Riickversicherung – gestern, heute und
morgen, Sigma der Schweizerischen Ruckversicherungs-Gesellschaft, 1985, nr. 10, biz. 12.
233
honderd uitkomt. Dit zeer hoge percentage is het gevolg
van een samengaan van lage herverzekeringsprijzen door
overcapaciteit op de wereldmarkt en van slechte resultaten in de Nederlandse schadeverzekeringsmarkt.
Een vergelijking van de groei van de bruto premies
(567%) en van de herverzekeringspremies (423%) ten slotte, impliceert dat het herverzekeringspercentage is gedaald. Al deze ontwikkelingen zijn in lijn met het eerder besproken streven van schadeverzekeraars om efficientere
herverzekeringsdekking te krijgen en om de hoeveelheid
herverzekeringsdekking te verminderen. Waarschijnlijk
komt de laatste tendens voort uit de behoefte om minder
winst naar de herverzekeraar te laten gaan en niet omdat
men minder vertrouwen heeft in de betrouwbaarheid van
de herverzekeraars. Immers, indien dat laatste het geval
was, dan zou de dalende tendens in het herverzekeringspercentage niet reeds in het midden van de jaren zeventig
zijn gestopt (zie de label).
Dit inzicht wordt nog versterkt door informatie buiten de
gepresenteerde cijferreeksen om. Zo zijn de twijfels over
de kwaliteit van sommige herverzekeraars nog slechts van
recente datum. Pas in 1986 werden in de Verenigde Staten de eerste faillissementen van herverzekeraars bekend9. In de tweede plaats is het herverzekeringspercentage in de jaren 1983 en 1984 evenmin sterk gedaald, terwijl internationaal gezien in die jaren de herverzekeringsprijzen door overcapaciteit al zeer laag (en ter zijde: mede
de oorzaak van de genoemde faillissementen) waren.
Deze prijzen waren zelfs zodanig laag dat bij gelijkblijvende herverzekeringsdekking het herverzekeringspercentage verder zou zijn verminderd. Het is dientengevolge waarschijnlijk dat de lage prijzen in een (mogelijk tijdelijke) toeneming van de hoeveelheid herverzekeringsdekking in Nederland hebben geresulteerd. Gelet op de zeer hoge herverzekeringsschadepercentages in die jaren (zie de tabel)
was dat geen slechte zaak voor de primaire schadeverzekeraars.
Blijkens de tabel is de stijging van het herverzekeringsschadepercentage evenwel niet lets incidenteels. Sinds
het midden van de jaren zeventig is dit percentage structureel gestegen. In de tijd valt deze stijging vrijwel samen
met het einde van de daling van het herverzekeringspercentage. Uit deze cijfers (samen met het stijgende percentage aan ontvangen commissie) kan men concluderen dat
de Nederlandse schadeverzekeraars in de onderzochte
periode steeds hebben geprobeerd de aanwezige herverzekeringsdekking kritisch te evalueren. In de eerste helft
van de betreffende periode hebben zij de relatieve omvang
van de herverzekeringspremies verminderd. In de tweede
helft hebben zij een verbetering van de performance bij een
gegeven herverzekeringspercentage gerealiseerd. Het is
onzeker of het gedrag in de eerste helft van de periode wel
gunstig heeft uitgewerkt op de solvabiliteit van Nederlandse schadeverzekeraars. In de tweede helft van de onderzochte periode is daarover minder twijfel mogelijk.
het stop-loss-contract), dan zijn deze zeer geliefd. Daarnaast heeft de felle concurrentie tussen aanbieders tot gevolg dat sommige herverzekeraars insolvabel worden. Ook
dit zal er toe leiden dat de vraag naar herverzekeringsdekking vermindert.
De bovengenoemde tendens wordt evenwel tegengegaan door de behoefte van de herverzekeraars om zekerheid te hebben over het feit dat ook hun belangen goed
worden behartigd. Bovendien zullen primaire verzekeraars
om solvabel te blijven, vaak toch een beroep moeten blijven doen op hun herverzekeraars. In zo’n geval wordt dit
beroep zelfs groter als de prijzen voor herverzekering sterk
dalen.
Het Nederlandse cijfermateriaal laat in eerste instantie
een reductie zien in de relatieve hoeveelheid herverzekeringsdekking. Deze reductie is evenwel midden in de jaren
zeventig gestokt. Sinds die tijd is er een toenemende efficiency te constateren: zowel de ontvangen herverzekeringscommissie als de herverzekeringsschade stegen
meer dan de herverzekeringspremies. Deze efficiencyverbetering heeft gunstige gevolgen voor de solvabiliteit van
de Nederlandse schadeverzekeraars.
J.H. von Eije
9. M. Freedman, When reinsurers renege, Best’s Review, property liability edition, jg. 87, nr. 12, april 1987, biz. 30-36 en 108.
Samenvatting en conclusies
De vraag naar herverzekering door Nederlandse schadeverzekeringsbedrijven wordt uitgeoefend op een markt
die een mondiaal karakter heeft. Het aanbod van herverzekering op deze markt is sterk concurrerend. Van deze
concurrentie maken primaire verzekeraars gebruik. Zij
doen dit in de eerste plaats door die herverzekeringscontracten te kiezen die resulteren in minder afgifte van herverzekeringspremies. Men houdtdan rente-opbrengsten in
eigen zak. Er ontstaat dientengevolge een voorkeur voor
niet-proportionele contracten. Indien deze contracten dan
ook nog weinig interne administratiekosten vergen (zoals
234
Eerst nog even Apeldoorn bellen…
(foto Ad Visual)